vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer : 01.860166.19
Datum uitspraak : 13 februari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 december 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2019 tot en met 03 maart 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;(artikel 2 B/C/D Opiumwet)
ten aanzien van feit 2
hij op of omstreeks 24 april 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,- 600 milliliter en/of- 12,4 kilogram, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;(artikel 2 B/C/D Opiumwet)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De standpunten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 is ten laste gelegd, omdat niet bewezen kan worden dat het ten laste gelegde in Eersel en onder verantwoordelijkheid van de verdachte heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank komt op grond van de door haar gebezigde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank daarbij in het bijzonder als volgt.
In de woning op de [adres] in Eersel werden al geruime tijd retraites verzorgd, waarbij onder meer gebruik werd gemaakt van ayahuasca dat als werkzame stof DMT bevat (een stof genoemd op lijst I van de Opiumwet). Dit gebeurde bedrijfsmatig door medewerkers van en/of andere betrokkenen bij [bedrijf] (hierna [bedrijf]). Een van de betrokkenen was verdachte, die contacten onderhield met (potentiële) deelnemers aan de retraites, de intake verzorgde, de kosten voor de retraites in ontvangst nam, aanwezig was bij de retraites en daarbij uitleg gaf, de retraites aanstuurde, de retraites soms ook zelf verzorgde en de evaluatie na een retraite deed. Hij vervulde op de locatie in Eersel aldus een prominente rol bij/rondom de retraites.
In het weekend van 28 februari 2019 t/m 3 maart 2019 vond op de [adres] in Eersel een retraite plaats met verschillende bijeenkomsten, waaronder iboga en ayahuasca sessies. Deze sessies startten in de avond en werden onafhankelijk van elkaar gehouden, waarbij in de vroege ochtend dan zogenaamde integraties plaatsvonden. Volgens getuigenverklaringen hebben in de avond van 2 maart 2019 verschillende personen deelgenomen aan de ayahuasca sessie, waarbij zij ayahuasca tot zich hebben genomen. Ook hebben deelnemers van de iboga sessie na afloop van hun sessie ayahuasca tot zich genomen. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Ook komt uit deze verklaringen naar voren dat verdachte tijdens voornoemd weekend ook op de [adres] in Eersel aanwezig was.
Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard over een mededeelnemer, genaamd [mededeelnemer], die aan de iboga sessie en integratie heeft meegedaan. Kort nadat [mededeelnemer] ayahuasca had ingenomen in de nacht van 2 op 3 maart 2019 heeft hij de locatie verlaten. [mededeelnemer] is in de ochtend van 3 maart 2019 komen te overlijden. In zijn lichaamsmateriaal zijn lage concentraties DMT aangetroffen. Verder is bij de doorzoeking op 24 april 2019 op genoemde locatie een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT aangetroffen.
Hoewel uit het dossier niet is gebleken dat verdachte degene is geweest die (een of meer van) de sessie(s) heeft verzorgd, de ayahuasca heeft bereid en/of deze aan de deelnemers heeft verstrekt, laat dit onverlet dat verdachte hier strafrechtelijk verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte bekend was met de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] in Nederland en daar – naar eigen zeggen – ook al jaren bij betrokken was. Diverse deelnemers hadden zich ingeschreven voor een ayahuasca sessie in voornoemd weekend en hebben ook verklaard dat zij toen ayahuasca verstrekt hebben gekregen. Verder weegt de rechtbank mee de hiervoor beschreven (organisatorische en leidinggevende) rol van verdachte bij/rondom de retraite én zijn aanwezigheid in voornoemd weekend op de locatie waar hij ook de integratie na de ayahuasca sessie heeft verzorgd. Dit bij elkaar genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap had dat de ayahuasca aldaar is bereid en aan de deelnemers van de retraite is verstrekt. Met de hiervoor omschreven rol van verdachte heeft hij naar het oordeel van de rechtbank een significante, wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht geleverd om als medepleger aangemerkt te kunnen worden. Het door de verdediging gevoerde verweer kan daarom niet slagen. De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen zoals hierna te melden.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 28 februari 2019 tot en met 3 maart 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2:
op 24 april 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid
600 milliliter en 12,4 kilogram van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De oplegging van een straf.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat vanwege het tijdsverloop in deze zaak het opleggen van een straf geen redelijk doel meer dient en heeft primair betoogd dat om die reden toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank zal moeten volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 30 uur, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover deze ter terechtzitting zijn gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het bereiden en verstrekken van een hoeveelheid ayahuasca bevattende DMT tijdens de mede door hem georganiseerde sessies.
DMT veroorzaakt hallucinaties en kan misselijkheid, braken en duizeligheid, dissociatie en bewusteloosheid tot gevolg hebben. Ook bestaat het risico op het versnellen of vertragen van de hartslag, bloeddrukstijgingen en gevoelsstoornissen in de ledematen. Mentaal kan ineens een extreme angst, ontzetting en/of paniek ontstaan. DMT is ingedeeld in lijst I van de Opiumwet. Op deze lijst staan middelen vermeld, onder meer ter uitvoering van internationale verdragsverplichtingen, die zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan diens gezondheid en schade voor de samenleving. DMT is daarom een verboden middel.
De rechtbank rekent verdachte en zijn medeverdachten aan dat zij de gezondheidsrisico’s van DMT hebben miskent en mede uit commerciële doeleinden dit hebben bereid en aan anderen hebben verstrekt. Ook na de politie inval van 24 april 2019 zijn zij doorgegaan met hun activiteiten, althans dit hebben zij getracht, door mensen te benaderen voor een nieuwe retraite. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Over de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte weet de rechtbank weinig. Verdachte heeft daarover niet veel willen verklaren bij de politie, hij is ook niet op de zitting verschenen en zijn raadsman heeft geen inzicht gegeven in zijn persoonlijke omstandig-heden. Op grond van het dossier kan de rechtbank in ieder geval vaststellen dat verdachte op dit moment in het buitenland verblijft en dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld in Nederland. Verdachte heeft een zogenoemd blanco strafblad. Verder blijkt dat de voorlopige hechtenis van verdachte op 9 mei 2019 is geschorst en dat hij nu al bijna zes jaar in deze schorsing loopt. Voor zover de rechtbank bekend heeft de verdachte zich in al die jaren niet misdragen.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn van berechting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Er is namelijk sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar tussen de aanvangsdatum van 25 april 2019 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van vandaag. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van deze termijn zouden kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van bijna vier jaar. Overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad zal de rechtbank op grond van deze mate van overschrijding bij de strafoplegging handelen naar bevind van zaken.
Hoewel de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de reeds door verdachte ondergane voorarrest rechtvaardigen, acht de rechtbank dit vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn in dit geval niet langer opportuun.
De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie echter geen meerwaarde om aan verdachte nu nog een voorwaardelijke straf op te leggen. Anderzijds acht de rechtbank een “rechterlijk pardon”, zoals bepleit door de raadsman, een brug te ver. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat aan het gebruik van DMT serieuze gezondheidsrisico’s kleven, terwijl het gebruik van dit middel ook gebruikt wordt door mensen die kampen met een kwetsbare persoonlijkheid. De aard en ernst van de strafbare feiten vormen naar het oordeel van de rechtbank daarom en ook nu nog legitieme strafdoelen.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat verdachte, door het reeds ondergane voorarrest, de beperkingen die in dat kader aan hem zijn opgelegd, de bijna zes jaar durende schorsing van zijn voorlopige hechtenis en de onzekerheid waarin hij al die jaren verkeerde over de afdoening van zijn strafzaak, voldoende is gestraft. De rechtbank zal aan verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van de reeds door hem ondergane voorarrest van 15 dagen en het hierbij laten. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de op te leggen straf.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.