ECLI:NL:RBOBR:2025:7319

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
01-217574-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na brandstichting en vernieling van een scooter

Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 juli 2025 in Eindhoven een scooter in brand heeft gestoken. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Grave, werd beschuldigd van brandstichting en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 27 oktober 2025 werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank achtte het niet bewezen dat er gemeen gevaar voor andere goederen was ontstaan door de brand, maar oordeelde wel dat de vernieling van de scooter wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd vrijgesproken van de brandstichting, maar kreeg een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, gezien zijn criminele verleden en het hoge recidiverisico. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder al meerdere keren was veroordeeld. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.390,69 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juli 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.217574.25
Datum uitspraak: 10 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] [1982]
post- of correspondentieadres [adres 1] ,
thans gedetineerd te P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 oktober 2025.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 september 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2025 te Eindhoven
opzettelijk
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht, door open vuur in aanraking te brengen met een scooter,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer goederen, te weten
- de naast gelegen tuin met schutting, en/of
- de naast geparkeerde voertuigen, en/of
- de naast gelegen woningen,

te duchten was;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juli 2025 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk
een scooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in het procesdossier van de politie Eenheid Oost-Brabant met onderzoeksnummer PL2100-2025158274, gesloten op 17 juli 2025, met 60 doorgenummerde pagina’s.
1.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer 250715-2022-807 (pagina 10), inhoudende de bevindingen van de verbalisant(en), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op dinsdag 15 juli 2025, waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doende met surveillance in Eindhoven.
Op bovengenoemde dag ontvingen wij een melding van de dienstdoende centralist om te gaan naar de [adres 2] in Eindhoven. Aldaar zou [verdachte] gebeld
hebben naar de meldkamer. Hij zou gezegd hebben dat hij een scooter heeft gestolen en dat hij daar wacht. Hij wil opgepakt worden door de politie.
Wij waren onderweg naar de melding. Wij kregen te horen van de centralist dat er een scooter in brand zou staan. Wij zagen dat in de Terwestenstraat in een parkeervak een scooter in brand stond. Wij zagen dat er een man onze kant op kwam gelopen. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de man naar mij toe kwam gelopen. Ik zag dat de man zijn armen naar mij uitstak met zijn polsen omhoog. Ik hoorde dat de man zei “Ik ben [verdachte] en houd mij maar aan”.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde van een omstander dat hij had gezien dat de man die bij verbalisant [verbalisant 2] stond de scooter in brand had gestoken.
Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen dat de scooter helemaal uitgebrand was er dat er niks meer van over was.
Ik zag dat verbalisant [verbalisant 2] uit de binnenzak van de jas van de verdachte een boekje haalde. Ik zag dat in een boekje een gekopieerd identiteitsbewijs zat. Ik zag dat de volgende gegevens op het identiteitsbewijs stonden:
- [verdachte] , geboren [1982] .
2.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2025158030-7 (pagina 15), inhoudende de bevindingen van de verbalisant(en), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik, [verbalisant 3] , hoorde dat collega [verbalisant 1] zei dat er een getuige was van het incident. Ik zag dat collega [verbalisant 1] de man aanwees. Wij, verbalisanten, hoorden dat de man verklaarde dat hij direct zich had gehad op het incident. Wij hoorden dat hij zei dat hij de man die door de collega's was aangehouden een aantal minuten ervoor bij de, toen nog niet afgebrande, scooter had zien staan. Wij hoorden dat hij zei dat hij had gezien dat de man naar de scooter liep, de scooter omduwde en toen begon om de scooter aan te steken. Wij hoorden dat hij zei dat het kort duurde, en dat het toen begon te branden. Wij hoorden dat hij zei dat het niet lang duurde voordat de hele scooter in brand stond. Wij hoorden dat hij zei dat de man die de scooter in brand had gestoken de hele tijd heeft staan kijken. Wij hoorden dat hij zei dat hij toen had gezien dat de juiste man door de collega's werd aangehouden.
3.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2025158030-11 (pagina 19), inhoudende de bevindingen van de verbalisant(en), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik opende het beeld van “Verdachte zit op de scooter”.
Ik zag tegelijkertijd dat er een man links in het beeld op stond. Ik herkende de man als [verdachte] . Ik herkende hem aan zijn kale hoofd en kledingdracht. Ik herkende hem van de foto's die van [verdachte] was gemaakt toen hij op het politiebureau werd binnengebracht. Ik zag dat [verdachte] op een scooter ging zitten die links in beeld stond.
Ik opende het beeld van “Gooit scooter om”.
Ik zag om 00.02 dat [verdachte] links op het beeld opstond en richting de scooter liep. Ik zag om 00.07 uur dat [verdachte] de scooter bij het stuur en de buddyseat vast pakt. Ik zie om 00.11 dat [verdachte] de scooter omgooit. Ik hoor en zie dat de scooter op de grond valt.
Ik opende het beeld van “Scooter in brand”.
Ik zag hetzelfde straatbeeld als hierboven beschreven. Ik zag om 00.01 dat [verdachte] van de scooter vandaan loopt. Ik zag dat de scooter in brand stond. Ik zag dat de vlammen van de scooter ongeveer net zo hoog kwamen als [verdachte] . Ik zag om 00.02 dat [verdachte] naar de overkant van de straat liep. Ik hoorde dat iemand riep:" Waar ben je nu mee bezig?".
4.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2025158030-14 (pagina 30), inhoudende de bevindingen van de verbalisant(en), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik kreeg ook het verzoek van het Openbaar Ministerie om uit te lopen waar de mogelijke aansteker was gebleven welke gebruikt was bij de brandstichting. Ik, [verbalisant 4] , nam contact op met de collega's die de aanhouding hadden gedaan. Ik hoorde dat zij tegen mij zeiden dat er twee aanstekers bij de insluiting zijn aangetroffen en zij wisten niet meer of deze uit de tas kwam of uit een broekzak.
----------------------
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Vernieling (het onder 1 subsidiair ten laste gelegde):
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op
15 juli 2025 te Eindhoven een scooter heeft vernield. Verdachte heeft de scooter eerst omgeduwd en vervolgens heeft hij de scooter in brand gestoken.
De rechtbank acht niet bewezen dat als gevolg van het in brand steken van de scooter gemeen gevaar voor (naast gelegen) goederen is ontstaan. Daartoe biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank de onder 1 subsidiair ten laste gelegde vernieling wèl wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van de getuige (uit het proces-verbaal met nr. PL2100-2025158030-7) betrouwbaar. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar verweer dat deze getuige (die woonachtig is op het adres [adres 2] ) het incident niet (goed) heeft kunnen zien. De beschrijving die deze getuige geeft van het incident kom overeen met de beschrijving van de camerabeelden, namelijk dat verdachte naar de scooter liep en de scooter omduwde. Volgens de getuige had hij direct zich op het incident. Daarnaast heeft deze getuige gezien dat verdachte de scooter begon aan te steken. Dit is niet te zien op de camerabeelden, omdat de betreffende camera op dat moment niet aan het opnemen was. Wel is op de beelden te zien dat de scooter kort erna in brand stond. De rechtbank heeft geen reden om aan de waarnemingen van de getuige te twijfelen. Dat iemand anders dan verdachte de scooter in brand gestoken zou hebben of dat de scooter spontaan ontbrand zou zijn blijkt nergens uit. Dit is dan ook in het geheel niet aannemelijk geworden. De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het feit dat er twee aanstekers bij de insluiting van verdachte zijn aangetroffen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 juli 2025 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk
een scooter, die aan een ander, te weten aan [slachtoffer] , toebehoorde
heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren geëist.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat de oplegging van een ISD-maatregel niet passend is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een scooter op de openbare weg. Hij heeft de scooter eerst omgeduwd en vervolgens heeft hij de scooter in brand gestoken. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen. Dit is een kwalijk feit en de rechtbank rekent verdachte dit aan.
Verdachte heeft dit strafbare feit gepleegd kort na eerdere veroordelingen, waarvoor hij onder andere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Verdachte toont zich dus onverbeterlijk in zijn criminele en overlastgevende gedrag.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 23 september 2025. De reclassering adviseert om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen om de volgende redenen (zakelijk weergegeven):
[verdachte] is een 42-jarige man. Aangaande onderhavige verdenking beroept hij zich deels op zijn zwijgrecht en neemt hij deels een ontkennende houding aan. Betrokkene kent een uitgebreid justitieel verleden met een 40 pagina's tellend UJD. Meermaals recidiveerde hij gedurende lopende proeftijden al dan niet gekoppeld aan een reclasseringstoezicht. Ondanks dat we primair geen uitspraken kunnen doen over criminogene factoren vanwege de proceshouding van [verdachte] , zien we secundair wel de nodige risico's en zorgbehoefte van betrokkene. In maart 2025 werd door de reclassering reeds geconcludeerd dat er sprake is van een pro-criminele houding, beperkt zelf- en probleeminzicht, bagatelliseren en inadequate coping vaardigheden. Het middelengebruik van betrokkene is een algemene risicofactor, alsmede het psychosociaal functioneren van betrokkene. In de afgelopen jaren is getracht om middels diverse interventies (klinische plaatsing, meerdere ambulante trajecten en verboden c.q. geboden) en trajecten toe te werken naar duurzame gedragsverandering en recidivevermindering, helaas zonder het gewenste resultaat. Er is sprake van problemen op alle leefgebieden en het ontbreekt hem aan beschermende factoren, wat helaas een risicovolle conclusie is. In maart 2025 werd nog onderzocht of de zogeheten “Levensloopaanpak” vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis nog een optie was, maar doordat betrokkene daarna meermaals recidiveerde, stagneerde de aanmelding en werden de twijfels groter of een dergelijk traject passend/toereikend is. Derhalve is ook dit traject niet verder doorgezet. Betrokkene is keer op keer onvoldoende in staat om zich te conformeren aan afspraken en voorwaarden, waardoor de reclassering in maart 2025 al concludeerde geen mogelijkheden meer te zien in een nieuw traject binnen een voorwaardelijk strafkader. De reclassering maakt zich zorgen om de situatie van betrokkene en voorziet dat hij langdurig en intensieve begeleiding dan wel behandeling om tot stabiliteit te komen. Daardoor zien wij geen andere mogelijkheid dan te adviseren tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Inschatting risico's.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op letsel wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de vereisten die aan de oplegging van de ISD-maatregel door de wet in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zijn gesteld en overweegt hiertoe als volgt.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verder blijkt uit de justitiële documentatie van verdachte van 22 september 2025 dat hij in de vijf jaren voorafgaande aan het bewezenverklaarde feit ten minste drie keer onherroepelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld. Voorts is het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde feit begaan na de tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde straffen. De rechtbank is verder van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Dit volgt uit voormelde justitiële documentatie, maar ook uit het eerdergenoemde reclasseringsadvies van 23 september 2025. In genoemd advies wordt een hoog recidiverisico geconstateerd.
De rechtbank overweegt daarnaast dat verdachte voldoet aan de definitie van stelselmatige dader als genoemd in de Richtlijn voor Strafvervolging bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders).
Verder eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel, gelet op de aard van de misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld en het hoge recidiverisico. Daar komt bij dat de maatregel beoogt een bijdrage te leveren aan een oplossing van de zeer hardnekkige problematiek van verdachte, zoals ook omschreven in eerdergenoemd rapport van de reclassering.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het van belang om verdachte de ISD-maatregel op te leggen en deze volledig ten uitvoer te leggen. Aldus wordt de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opgelegd en wordt de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering gebracht op de duur van de ISD-maatregel.
Een tussentijds toetsingsmoment is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.576,20 aan schadevergoeding verzocht, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
  • ‘Scooter Sym Fiddle’ ten bedrage van € 1.350,00,
  • ‘Helm’ ten bedrage van € 69,95,
  • ‘Handschoenen’ ten bedrage van € 39,95,
  • ‘Telefoonhouder’ ten bedrage van € 22,09,
  • ‘Vervangend vervoer’ ten bedrage van € 48,60,
  • ‘Recycling scooterresten’ ten bedrage van € 20,00, en
  • ‘Telefoonkosten’ ten bedrage van € 25,51.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen kan worden, met uitzondering van de posten ‘Helm’ en ‘Handschoenen’. De benadeelde partij dient ten aanzien van die posten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat de posten ‘Helm’, ‘Handschoenen’ en ‘Recycling scooterresten’ in mindering dienen te worden gebracht.
De beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
- ‘ Scooter Sym Fiddle’ tot een bedrag van € 1.300,-, met afwijzing van het meer gevorderde,
- ‘ Telefoonhouder’ ten bedrage van € 22,09,
- ‘ Vervangend vervoer’ ten bedrage van € 48,60, en
- ‘ Recycling scooterresten’ ten bedrage van € 20,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten ‘Helm’, ‘Handschoenen’, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post ‘Telefoonkosten’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen
of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Resumé.
De rechtbank acht toewijsbaar een bedrag van in totaal € 1.390,69, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente.
De rechtbank zal de toegewezen onderdelen van de vordering vermeerderen met de rente vanaf 15 juli 2025 tot de dag der algehele voldoening.
De burgerlijke rechter.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de onderdelen van vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Kostenveroordeling verdachte.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen goederen
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38m, 38n, 350 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 1 primair is ten laste gelegde en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Oplegging van straf:
legt op
een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaren.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.390,69, bestaande uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
wijst het deel van de vordering dat nog meer is gevorderd ten aanzien van de post ‘Scooter Sym Fiddle’, zijnde een bedrag van € 50,00, af.
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op de posten ‘Helm’, ‘Handschoenen’ en ‘Telefoonkosten’ niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel:
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.390,69.
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen:

gelast de bewaring van de inbeslaggenomen goederen te weten:

  • 5 STK Handgereedschap, en
  • 1 STK Handgereedschap,
ten behoeve van de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. M.M.J. Nuyten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 10 november 2025.