ECLI:NL:RBOBR:2025:721

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
11363547
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer wegens verduistering van geld uit de kluis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Praxis Doe-Het-Zelf Center B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen wegens het verduisteren van ten minste € 8.000,- uit de kluis van de werkgever. De werknemer verzocht om een verklaring voor recht dat het ontslag niet rechtsgeldig was en vroeg om toekenning van een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De werknemer erkende de verduistering, maar stelde dat zijn handelen voortkwam uit een psychische gokstoornis. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat het handelen van de werknemer zo ernstig was dat dit kwalificeerde als een dringende reden. De rechter wees de verzoeken van de werknemer af en oordeelde dat de werkgever niet verplicht was om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Het tegenverzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot terugbetaling van het verduisterde bedrag werd toegewezen, waarbij de werknemer instemde met een betalingsregeling. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer aansprakelijk was voor de schade die de werkgever had geleden door de verduistering.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 11363547 \ EJ VERZ 24-609
Beschikking van 11 februari 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.T.M. Zusterzeel,
tegen
PRAXIS DOE-HET-ZELF CENTER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Praxis,
gemachtigde: mr. J.P. Roos.

1.De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding, de transitie-vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding na een ontslag op staande voet door Praxis. De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat het ontslag (rechts)geldig is.
Praxis verzoekt in het tegenverzoek om [verzoeker] te veroordelen tot vergoeding van de schade. [verzoeker] stemt in met het toewijzen van dat verzoek, de kantonrechter wijst het tegenverzoek toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 7;
- het verweerschrift, met een tegenverzoek, met producties 1 tot en met 13;
- de bij verschillende brieven toegezonden aanvullende producties 8 tot en met 15 van de zijde van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling van 21 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en tijdens welke zitting beide gemachtigden pleitaantekeningen hebben overgelegd en voorgedragen.
2.2.
Bij e-mailbericht van 28 januari 2025 heeft mr. Roos aan de rechtbank bericht dat partijen niet tot een minnelijke regeling zijn gekomen en heeft hij, mede namens mr. Zusterzeel, verzocht beschikking te wijzen.
2.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Praxis is een landelijk opererende doe-het-zelf-keten die zich voornamelijk richt op de verkoop van bouwmaterialen, gereedschap en andere producten voor huis- en tuinverbetering.
3.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1990, is sinds 25 november 2013 in dienst bij Praxis. Laatstelijk bekleedde [verzoeker] de functie Afdelingsverantwoordelijke Verkoop met een loon van € 2.627,24 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de ‘CAO voor personeel werkzaam in de doe-het-zelfbranche’ en de ‘Arbeidsvoorwaardenregeling voor Winkelmedewerkers’ van toepassing verklaard. Daarnaast heeft [verzoeker] bij ondertekening van de arbeidsovereenkomst verklaard zich te zullen conformeren aan de ‘Huisregels Winkels’ en de ‘Ondernemingscode’.
3.3.
In de ‘Huisregels Winkels’ is opgenomen dat als na onderzoek wordt geconstateerd dat de werknemer fraude heeft gepleegd, de werknemer wordt ontslagen. In de ‘Ondernemingscode’ is opgenomen dat Praxis van haar medewerkers integriteit en eerlijkheid verwacht, dat medewerkers verantwoordelijk zijn voor het juiste gebruik, de bescherming en het behouden van de financiële middelen (onder andere contant geld) van de onderneming, en dat schending hiervan kan leiden tot beëindiging van het dienstverband.
3.4.
In de functie Afdelingsverantwoordelijke Verkoop was [verzoeker] onderdeel van het managementteam van de vestiging waar hij werkzaam was en onder meer verantwoordelijk voor het verzorgen van de bezetting en werkverdeling binnen de winkel, het operationeel aansturen van de werknemers en het toezien op de correcte uitvoering van de werkzaam-heden. Daarnaast zag hij toe op de correcte naleving van de regels en procedures rondom arbeidsomstandigheden, veiligheid en derving. Bij afwezigheid van de Winkelmanager droeg de heer [verzoeker] uit hoofde van zijn functie ook zorg voor de kluistelling, meestal samen met de Senior Medewerker Verkoopondersteuning.
3.5.
In de periode van 29 juli tot 19 augustus 2024 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden voor Praxis verricht in verband met vakantie en (aansluitend) geboorteverlof, met uitzondering van maandag 12 augustus 2024; die dag stond [verzoeker] op het rooster van 9.00-13.00 uur.
3.6.
Op maandag 5 augustus 2024 stuurde een collega een WhatsApp-bericht in de appgroep van de winkel met de melding dat er die dag een kasverschil van € 7.956,- was geconstateerd. [verzoeker] , lid van deze appgroep, reageerde hierop direct dat hij haar even zou bellen en dat hij de volgende dag – 6 augustus 2024 – zou langskomen ‘om te kijken hoe en wat’.
3.7.
De winkelmanager had op 5 augustus 2024 vakantie. Hij heeft diezelfde avond in de appgroep geschreven dat hij de app op dat moment pas zag. In reactie daarop heeft [verzoeker] geschreven dat hij morgenvroeg [6 augustus 2024] even in [plaats] [in de winkel] zou zijn en ‘het dan wel in orde maakt’. De winkelmanager heeft daarop met ‘top’ gereageerd en heeft gevraagd aan [verzoeker] of hij op dat moment verlof of vakantie heeft. [verzoeker] heeft daarop gereageerd dat hij verlof heeft.
3.8.
Op woensdag 7 augustus 2024 is de Winkelmanager teruggekeerd van zijn vakantie en heeft hij het kluisverschil in het computersysteem gecontroleerd, waar op dat moment een saldo van € 0,- werd getoond.
3.9.
Op dinsdag 13 augustus 2024 heeft de Winkelmanager een WhatsApp-bericht van de Senior Medewerker/Hoofdkassière ontvangen met de mededeling dat er vreemde boekingen zichtbaar waren in het systeem en dat er opnieuw geld leek te ontbreken. De Winkelmanager heeft toen op woensdag 14 augustus 2024 zelf een controle uitgevoerd, waarbij onregelmatigheden werden geconstateerd. Vervolgens zijn camerabeelden van de kluisruimte en van de kassa bekeken, eerst de beelden van 6 augustus 2024 en naar aanleiding van wat daarop werd gezien, zijn op 14 en 15 augustus 2024 de beelden over een langere periode bekeken. Op de camerabeelden is waargenomen dat [verzoeker] op verschillende dagen verschillende bedragen uit de kluis en kassalade heeft weggenomen.
3.10.
Praxis heeft aan de hand van de camerabeelden geconcludeerd dat [verzoeker] in de periode van april tot en met augustus 2024 ten minste € 8.000,00 heeft weggenomen. De laatste keer was op 6 augustus 2024, toen [verzoeker] verlof had maar naar aanleiding van het bericht in de groepsapp over het kasverschil naar de winkel was gekomen en had aangegeven dat hij het kasverschil ‘in orde zou maken’.
3.11.
Op 14 en 15 augustus 2024 was [verzoeker] afwezig in verband met verlof. Op 19 augustus 2024 – de eerste dag na de verlofperiode van [verzoeker] – heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , de Winkelmanager (de heer [A] ) en de heer [B] (HR Business Partner). In dit gesprek is [verzoeker] op de hoogte gesteld van het onderzoek en is hij geconfronteerd met de bevindingen. [verzoeker] heeft de feiten waarvan hij verdacht werd erkend.
3.12.
[verzoeker] heeft in een handgeschreven brief d.d. 19 augustus 2024 het volgende verklaard:
"Eerder dit jaar ben ik in contact gekomen met online gokken. De drang en wil om te winnen werd groter dan ik financieel kon verantwoorden. Vanaf dit moment ben ik geld uit andere bronnen gaan zoeken. Na alles wat ik zelf had te vergokken ben ik begonnen met het stelen van geld uit de kluis. Hierbij heb ik er constant voor gezorgd dat ik zelf verantwoordelijk was voor het tellen van de kluis. Zo kan ik het laten lijken dat er niks miste. Ik heb mijzelf keer op keer verteld dat dit wel opgelost zou worden. Ik heb dit om de een of andere reden ook altijd geloofd. Nu zijn we inmiddels aan de andere kant van de lijn waarin ik het simpel gezegd helemaal verpest heb. Ik heb enorm spijt. Vooral ook aan de collega's. Ik heb het vertrouwen wat zij in mij hadden misbruikt. Vanaf heden ga ik alles in mijn macht doen om het gestolen bedrag terug te betalen. Voor zover wettelijk mogelijk kan dit bedrag worden ingehouden van mijn salaris."
3.13.
In het gesprek op 19 augustus 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen.
3.14.
Bij brief van 19 augustus 2024 heeft [verzoeker] een schriftelijke bevestiging van het ontslag op staande voet ontvangen. In deze brief is, onder andere, het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van het gesprek dat heden plaatsvond op maandag 19 augustus 2024, waarbij u in aanwezigheid van ondergetekende (HR Business Partner) en uw leidinggevende, de heer [A] , aangesproken bent op uw gedragingen met betrekking tot het halen van wisselgeld uit de kluis.
Wij hebben u verteld dat naar aanleiding van een intern onderzoek aan het licht is gekomen dat u in de periode vanaf 14 april 2024 tot en met 5 augustus als enige de kluistellingen hebt gedaan, er kan dan ook geen misverstand over bestaan dat daar waar hier zaken niet kloppen deze door u zijn veroorzaakt. U kwam zelfs op uw vrije dag terug om de wekelijkse kluistelling te doen, zo had u de mogelijkheid om andere aantallen in te vullen dan er daadwerkelijk in de kluis waren, hiermee bleef u handelen geruime tijd niet zichtbaar.
(…)
In totaal betreft het geld dat u heeft meegenomen in ieder geval € 8.000,-.
U heeft in voornoemd gesprek mondeling aan ondergetekende en uw leidinggevende toegegeven dat u op meerdere momenten vanaf april 2024 een fors bedrag van, zoals blijkt uit onderzoek Praxis, in totaal € 8.000,- uit de kluis heeft gepakt en heeft toegeëigend, dit heeft u ook schriftelijk aan mij bevestigd.
Als reden heeft u aan ons opgegeven dat u, In verband met een gokverslaving, direct geld nodig had. U vertelde van de veronderstelling uit te gaan dat u op enig moment middels gokken het probleem bij Praxis kon oplossen, U heeft dit probleem nooit eerder met iemand binnen Praxis besproken, U heeft ook schriftelijk akkoord gegeven aan ondergetekende om in eerste instantie zoveel als mogelijk is op uw salarisbetaling en eindafrekening in mindering te brengen, Het overige zullen wij via incasso op u vorderen.
In de Retail branche zijn werknemers continu werkzaam met geld en goederen van de werkgever en klanten. In deze branche is het daarom van extra groot belang dat werknemers van onbesproken gedrag zijn en zorgvuldig omgaan met de eigendommen van de werkgever en klanten. Met de bovenstaande gedragingen heeft u het vertrouwen van Praxis in u als zorgvuldig handelend werknemer ernstig geschonden en uw plichten grovelijk veronachtzaamd, Deze gedragingen zijn ook daarom voor Praxis absoluut niet te tolereren.
Uw handelswijze zien wij dan ook als een dringende reden voor ontslag op staande voet. Na ons onderzoek en overleg met u zien wij ons genoodzaakt om - alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen - u per heden, 19 augustus 2024, op staande voet te ontslaan. (…)”
3.15.
Op 27 augustus 2024 is namens Praxis aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking.
3.16.
Bij brief van 30 augustus 2024 heeft Praxis een betalingsregeling voor de terugbetaling van een bedrag ad € 8.000,- voorgesteld. [verzoeker] heeft met die terugbetalingsregeling ingestemd.
Met instemming van [verzoeker] heeft Praxis een deel van de schade verrekend met de eindafrekening, en ten tijde van de zitting had [verzoeker] drie termijnen van de betalingsregeling terugbetaald.
3.17.
[verzoeker] heeft zich op 3 oktober 2024 bij de GGZ gemeld in verband met verslavingsproblematiek. Door de GGZ is (onder andere) een gokstoornis (DSM-5) gediagnostiseerd. In de periode 3 oktober 2024 tot 6 januari 2025 is [verzoeker] bij de GGZ onder behandeling geweest; hij heeft een ambulant traject gevolgd dat bestond uit 13 individuele sessies en 13 groepssessies. [verzoeker] heeft de behandeling met succes afgerond en is terugverwezen naar de huisarts. Bij de huisarts staat [verzoeker] in contact met de praktijkondersteuner. Verder bezoekt hij wekelijks bijeenkomsten van Gamblers Anonymous, waar mensen hun problemen en ervaringen met betrekking het gokken met elkaar delen.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoeker] verzoekt
primaireen verklaring voor recht dat het door Praxis gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Daarnaast verzoekt hij Praxis te veroordelen tot betaling aan hem van een billijke vergoeding van € 71.348,06 bruto, een transitievergoeding van € 10.345,79 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.864,73 bruto, te vermeerderen van de wettelijke rente over alle voorgaande bedragen.
Subsidiairverzoekt [verzoeker] om Praxis te veroordelen tot betaling aan hem van de transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente. Zowel
primair als subsidiairmet veroordeling van Praxis in de proceskosten.
4.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag – kort gezegd – dat het ontslag op staande voet niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 BW, omdat het niet onverwijld is gegeven en er ook geen sprake is van een dringende reden voor ontslag. [verzoeker] berust in het aangezegde ontslag op staande voet. Hij maakt aanspraak op diverse vergoedingen in verband met het ten onrechte gegeven ontslag.
4.3.
Praxis voert verweer en stelt dat het verzoek om ten laste van haar de diverse vergoedingen toe te kennen, moet worden afgewezen. Praxis voert daartoe – samengevat – aan dat zij [verzoeker] op goede gronden en met inachtneming van de geldende regels op staande voet ontslagen heeft. Op het verweer wordt hieronder verder ingegaan.

5.Het tegenverzoek

5.1.
Praxis verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
te verklaren voor recht dat de heer [verzoeker] aansprakelijk is voor de door Praxis geleden schade van € 8.000,- en dat deze schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid;
de heer [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan Praxis van het onder punt 1 genoemde bedrag, conform de tussen hen overeengekomen betalingsregeling, inhoudende dat de heer [verzoeker] vanaf oktober 2024 telkens voor het einde van de kalendermaand een bedrag aan Praxis voldoet, bestaande uit 25 termijnen van
€ 300,- en één slottermijn van € 441,38;
te bepalen dat, indien de heer [verzoeker] de onder punt 2 genoemde betalingsregeling niet stipt en volledig nakomt, het onder punt 1 genoemde bedrag, na aftrek van reeds verrichte betalingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening, direct en volledig opeisbaar is;
te bepalen dat, indien Praxis wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan de heer [verzoeker] , het Praxis binnen de grenzen is toegestaan om (het netto-equivalent van) deze schuld te verrekenen met de hierboven genoemde vordering op de heer [verzoeker] ;
subsidiair:
5. indien de kantonrechter geen aansluiting wenst te zoeken bij de onder punt 2 genoemde betalingsregeling:
te bepalen dat de heer [verzoeker] het onder punt 1 genoemde bedrag, na aftrek van reeds verrichte betalingen, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking in één keer aan Praxis dient te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van de beschikking;
te bepalen dat, indien Praxis wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan de heer [verzoeker] , het Praxis binnen de grenzen van wet is toegestaan om (hei netto-equivalent van) deze schuld te verrekenen met de in sub a genoemde vordering op de heer [verzoeker] ;
zowel primair als subsidiair:
6. de heer [verzoeker] te veroordelen in de proces- en na kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen;
7. te bepalen dat, indien de heer [verzoeker] het bedrag aan proces- en nakosten niet heeft voldaan binnen veertien dagen na betekening van de beschikking, de heer [verzoeker] over het bedrag aan proces- en nakosten de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening.
5.2.
Praxis legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verzoeker] , naar eigen zeggen en zoals uit de camerabeelden blijkt, een bedrag van ten minste € 8.000,- uit de kluis en kassalade van Praxis heeft weggenomen. Het onrechtmatige handelen wordt door [verzoeker] erkend en heeft geleid tot een directe financiële schade voor Praxis ter hoogte van ten minste € 8.000,-. [verzoeker] is gehouden dit bedrag terug te betalen. Praxis verzoekt om aansluiting te zoeken bij de betalingsregeling die zij met [verzoeker] is overeengekomen. Deze regeling houdt in dat [verzoeker] , vanaf oktober 2024, telkens voor het einde van de maand, in 25 termijnen van
€ 300,- en in één termijn van € 441,38 een bedrag van in totaal € 7.941,38 aan Praxis terugbetaalt. Praxis heeft toegelicht dat [verzoeker] ten tijde van de indiening van het verweerschrift drie termijnen van € 300,- heeft voldaan, zodat hij nog ten minste € 7.041,38 aan Praxis verschuldigd is.
5.3.
[verzoeker] is bereid het weggenomen geldbedrag aan Praxis terug te betalen. Hij was al een betalingsregeling overeengekomen met Praxis en hij stemt nadrukkelijk in met het primaire tegenverzoek van Praxis om hem te veroordelen in het vergoeden van de schade.

6.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
6.1.
In de kern genomen ziet het geschil tussen partijen op de vraag of Praxis [verzoeker] rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen.
Juridisch kader
6.2.
Bij de beoordeling wordt het volgende vooropgesteld. Omdat het ontslag op staande voet een uiterste middel is, stelt de wet daaraan strenge eisen. Deze zijn terug te vinden in artikel 7:677 lid 1 BW: de opzegging moet onverwijld zijn en vergezeld gaan van mededeling van de reden voor ontslag, die bovendien als dringende reden moet gelden.
Onverwijlde opzegging
6.3.
Het standpunt van [verzoeker] dat de opzegging niet onverwijld heeft plaatsgevonden, wordt verworpen. Praxis heeft toegelicht dat zij op 5 augustus 2024 enkel wist dat er sprake was van een aanzienlijk kasverschil, en dat [verzoeker] had aangeboden dat op te lossen. Om dan te zeggen dat [verzoeker] bij dat kasverschil betrokken was, is te kort door de bocht, aldus Praxis. Praxis heeft onweersproken gesteld dat pas na een nieuwe melding van vreemde boekingen op 13 augustus 2024 en het vervolgens bekijken van de camerabeelden op 14 en 15 augustus 2024, duidelijk werd dat er sprake was van verduistering door [verzoeker] . Omdat [verzoeker] op dat moment al was vrijgesteld van werk wegens vakantie of verlof, had een non-actiefstelling volgens Praxis niet veel zin. Zij heeft [verzoeker] op zijn eerste werkdag na zijn verlof direct geconfronteerd met haar bevindingen en heeft toen direct ontslag verleend.
Tussen het afronden van het onderzoek op 15 augustus 2024 en het confronteren van [verzoeker] met de bevindingen op 19 augustus 2024 zijn vier dagen verstreken, waarin ook nog een weekend was inbegrepen. Nu op Praxis de verplichting rust om zorgvuldig te handelen en gelet op de omschreven gang van zaken, heeft zij voldoende voortvarend gehandeld.
Dringende reden
6.4.
Naast een onverwijlde opzegging moet sprake zijn van een dringende reden. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een dringende reden zal onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerknemers verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden (artikel 7:678 lid 2 onder f BW).
6.5.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. Hierbij moeten de aard en ernst van de aangevoerde dringende reden worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook als de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst was gerechtvaardigd. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
Er is sprake van een dringende reden
6.6.
De reden voor het ontslag op staande voet die Praxis in de brief van 19 augustus 2024 geeft, is – kort gezegd – dat de [verzoeker] een geldsom, in totaal ten minste € 8.000,-, van Praxis heeft weggenomen en zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. [verzoeker] heeft dit erkend.
6.7.
Dat [verzoeker] geldbedragen uit de kluis heeft weggenomen en zich wederrechtelijk heeft toegeëigend is evident strijdig met de ‘Huisregels Winkels’ en de ‘Ondernemingscode’. Dit handelen is naar het oordeel van de kantonrechter zo ernstig van aard dat dit kwalificeert als een dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft echter aangevoerd dat zijn handelen voortkwam uit ziekte, zijnde de psychische (gok)stoornis waaraan hij lijdt (een DSM-5 diagnose). Praxis had daarom vanuit goed werkgeverschap én de zorgplicht voor haar werknemers verantwoordelijkheid moeten tonen toen hij aangaf dat zijn handelen het gevolg was van voornoemde psychische (gok)stoornis (en dus ziekte), en in plaats van hem op staande voet te ontslaan had Praxis hem naar een bedrijfsarts moeten verwijzen, aldus [verzoeker] . De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in die stellingen. Tussen partijen is niet in geschil dat Praxis voor het gesprek op 19 augustus 2024 niet op de hoogte was van de gokverslaving van [verzoeker] . Pas toen [verzoeker] door Praxis werd geconfronteerd met de uitkomsten van het door Praxis uitgevoerde onderzoek, heeft hij erkend dat hij geld uit de kluis heeft gestolen om mee te gokken. Voor die datum heeft [verzoeker] echter meerdere keren de mogelijkheid gehad om Praxis te vertellen over zijn gokverslaving en het wegnemen van geld uit te kluis op te biechten. Dat [verzoeker] niet uit eigen beweging heeft gereageerd op de poster over Geldfit, die Praxis in al haar vestigingen heeft hangen, of uit eigen beweging het gesprek is aangegaan met Praxis over zijn financiële situatie, is mede gelet op de drempel waar hij in dat geval overheen zou moeten stappen wel begrip voor op te brengen. Maar nadat op 5 augustus 2024 in de groepsapp werd gemeld dat er sprake was van een kastekort, heeft hij welbewust geprobeerd te verdoezelen dat hij daarvoor verantwoordelijk was. Eerst heeft hij op 5 augustus 2024 gereageerd dat hij (tijdens zijn verlof) zou langskomen ‘om te kijken hoe en wat’ en om het kasverschil ‘in orde te maken’. Vervolgens is hij op 6 augustus 2024 naar de winkel gegaan en heeft ervoor gezorgd dat in het computersysteem geen kluisverschil meer werd weergegeven. Hij heeft op dat moment bovendien opnieuw geld meegenomen uit de kluis. Bij een gokverslaving kan er sprake van zijn dat iemands denken, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene zijn handelen niet of in verminderde mate kan worden toegerekend, omdat zijn stoornis dat handelen in overwegende mate beheerst. Daarvoor is dan wel vereist dat de verslaving gepaard gaat met of voortvloeit uit (andere) psychische stoornissen, waardoor betrokkene niet meer of in mindere mate in staat moet worden geacht zijn wil in vrijheid te bepalen. Gesteld noch gebleken is dat daarvan bij [verzoeker] sprake is (geweest). Niet aannemelijk is geworden dat het handelen van [verzoeker] is overwegende mate door zijn gokstoornis werd beheerst. Volgens [verzoeker] heeft hij op dat moment uit schaamte gehandeld, maar dit handelen is zo ernstig dat van Praxis onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat [verzoeker] kampt met een gokverslaving en dat de gevolgen van een ontslag op staande voet zeer ingrijpend zijn, legt, gezien de aard en ernst van de feiten die de dringende reden vormen, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen; de ernst van het door [verzoeker] gepleegde feit is daarvoor te groot.
6.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door Praxis aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Billijke vergoeding, vergoeding wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding
6.9.
Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat het ontslag rechtsgeldig is.
6.10.
Uit de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet volgt tevens dat van een onregelmatig ontslag geen sprake is, zodat de door [verzoeker] gevorderde schadevergoeding op basis van onregelmatige opzegging evenmin toewijsbaar is.
6.11.
Het verzoek om Praxis te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens afgewezen. Indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, is geen transitievergoeding verschuldigd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). Hierboven is geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Weliswaar valt een dringende reden niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, maar in dit geval leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, de verduistering door [verzoeker] staat vast en niet aannemelijk is geworden dat zijn handelen in overwegende mate door zijn gokstoornis werd beheerst.
6.12.
[verzoeker] heeft een beroep gedaan op artikel 7:673 lid 8 BW, waarin is bepaald dat in een situatie waarin geen transitievergoeding is verschuldigd, toch een vergoeding kan worden toegekend indien het niet toekennen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [verzoeker] heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit, mede gelet op de werkzaamheden die [verzoeker] verrichtte en het vertrouwen dat Praxis in hem stelde, en zeer ernstig vergrijp. Dat Praxis onder deze omstandigheden aan [verzoeker] toch een transitievergoeding verschuldigd zou zijn, is naar het oordeel van de kantonrechter een uitkomst die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De gevorderde transitievergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
6.13.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . De proceskosten aan de zijde van Praxis worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
6.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in de zaak van het tegenverzoek
6.15.
[verzoeker] erkent dat hij het bedrag van ten minste € 8.000,- heeft weggenomen en stemt in met het verzoek van Praxis tot het vergoeden van de schade. De verzoeken sub 2 en 3 komen daarom voor toewijzing in aanmerking. [verzoeker] erkent dat het wegnemen van het bedrag onrechtmatig was en heeft geen verweer gevoerd tegen de verzochte verklaring voor recht; deze komt daarom ook voor toewijzing in aanmerking. Nu Praxis niet is veroordeeld tot betaling van enige geldsom aan [verzoeker] , wordt aan verzoek sub 4 niet toegekomen.
6.16.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Nu Praxis in het kader van het tegenverzoek geen extra kosten heeft hoeven maken, worden deze proceskosten begroot op nihil.

7.De beslissing

De kantonrechter
in de zaak van het verzoek
7.1.
wijst het verzoek af,
7.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
7.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
7.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de onder 7.2 en 7.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad [1] ;
in de zaak van het tegenverzoek
7.5.
verklaart voor recht dat [verzoeker] aansprakelijk is voor de door Praxis geleden schade van € 8.000,- en dat deze schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid;
7.6.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan Praxis van het onder rechtsoverweging 7.5 genoemde bedrag, conform de tussen hen overeengekomen betalingsregeling, inhoudende dat [verzoeker] vanaf oktober 2024 telkens voor het einde van de kalendermaand een bedrag aan Praxis voldoet, bestaande uit 25 termijnen van € 300,- en één slottermijn van € 441,38, waarbij rekening wordt gehouden met de reeds door [verzoeker] gedane betalingen;
7.7.
bepaalt dat, indien de heer [verzoeker] de onder rechtsoverweging 7.6 genoemde betalingsregeling niet stipt en volledig nakomt, het onder rechtsoverweging 7.5 genoemde bedrag, na aftrek van reeds verrichte betalingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening, direct en volledig opeisbaar is;
7.8.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Praxis tot en met vandaag vaststelt op nihil;
7.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C. Zandman en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.