ECLI:NL:RBOBR:2025:7174

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
01/091776-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met ernstige gevolgen voor de kinderen van de verdachte

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vrouw op 16 maart 2024 in Mierlo heeft doodgestoken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem een gevangenisstraf van 18 jaar opgelegd. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft zijn vrouw, terwijl hun vier jonge kinderen aanwezig waren, met een mes in de hals, nek, hoofd en rug gestoken. De kinderen hebben geprobeerd hun moeder te beschermen, maar konden niet voorkomen dat de verdachte haar verwondde. De rechtbank verwierp het beroep van de verdachte op noodweerexces, omdat de feitelijke grondslag van dit verweer niet aannemelijk was. De rechtbank oordeelde dat de doodslag bijzonder ernstig was, mede door de aanwezigheid van de kinderen en de impact die dit op hen heeft gehad. De rechtbank heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van de kinderen toegewezen, waaronder affectieschade en shockschade, en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van deze schadevergoedingen. De uitspraak benadrukt de ernstige gevolgen van het geweld voor de kinderen, die hun moeder op een traumatische manier hebben verloren en zelf ook gewond zijn geraakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-091776-24
Datum uitspraak: 5 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres]
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juni 2024, 30 augustus 2024, 15 november 2024, 29 januari 2025, 16 april 2025, 1 juli 2025, 26 september 2025 en 22 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo (zijn echtgenote) [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in hals/nek en/of hoofd en/of rug en/of linker bovenarm, in elk geval in het lichaam, te steken en/of snijden.
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo (zijn echtgenote) [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in hals/nek en/of hoofd en/of rug en/of linker bovenarm, in elk geval in het lichaam, te steken en/of snijden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft vrijspraak geëist voor de primair tenlastegelegde moord. Hij acht de subsidiair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde moord, en zich voor wat betreft de bewijsbaarheid van de subsidiair tenlastegelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Vrijspraak moord.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde verdenking van moord niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de voor een bewezenverklaring van moord vereiste voorbedachten rade.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 oktober 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:

Op 16 maart 2024 had ik ruzie met mijn vrouw [slachtoffer]
(hierna: [slachtoffer] )in onze woning te Mierlo.
Een geschrift, zijnde een NFI-rapport van 18 juni 2024, inhoudende een forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Scherpe geweldpleging
Aan het lichaam waren 11 steekletsels en 18 snijletsels door krachtinwerking met één of meerdere scherpe voorwerpen (zoals een mes). [2] Bij vier steekletsels ter hoogte van de rug, nek en linker bovenarm en een snijletsel aan de hals was er perforatie van (onder andere) de rechterborstholte en rechterlong en beschadiging van bloedvaten van de linkerarm, hals en nek. Dit heeft aanleiding gegeven tot ernstig bloedverlies en ademhalingsfunctiestoornissen op basis waarvan het overlijden zonder meer wordt verklaard.
De betrouwbaar te beoordelen steekletsels toonden één spits en één stomp wonduiteinde (sub BS) wat past bij steken met een (tenminste deels) éénzijdig scherprandig voorwerp. De lengte van de steekletsels (aan de huid) was uiteenlopend; dit dient met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd ten aanzien van daadwapen(s) vanwege de elasticiteit van de huid en een eventuele snijcomponent die kan optreden bij steekletsels. [3]
Conclusie
[slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van vier steekletsels ter hoogte van de rug, nek en linker bovenarm en een snijletsel aan de hals (met onder meer perforatie van de rechterborstholte, rechterlong en bloedvaten van de linkerarm, hals en nek). [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 april 2024, inhoudende de uitwerking van een studioverhoor van [getuige] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Mijn vader heeft mijn moeder gedood, hij heeft met een mes gestoken. [5]
Mijn moeder is naar de tuin gelopen en daar begon mijn moeder te schreeuwen. Er was een mes, dichtbij naast de deur. Vader heeft een mes gepakt en in zijn zak gedaan. Hij pakte het mes, liep naar buiten sprong met een hoge sprong over mij heen. [6]
V: Hoe zag je dat hij boos was?
A: Zijn ogen, zijn mimiek hij was aan het schreeuwen: “Je wilde de kinderen van mij afpakken. Ik zal jou doden, ik zal jou branden.” [7]
Vader pakte het mes en sprong met het mes in zijn rechterhand. Hij sprong vooruit richting moeder. Toen ging papa mama met het mes steken. Er was een wond in haar hoofd. Moeder begon te bloeden. Nadat ze gestoken was ging ze opstaan en ze probeerde naar buiten te gaan. Vader heeft haar twee keer op de schouder aan de voorzijde gestoken, in haar hoofd en in haar borst. [8]

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 16 maart 2024 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer] met een mes in hals/nek en hoofd en rug en linker bovenarm, te steken en snijden.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, primair wegens een geslaagd beroep op noodweerexces, en subsidiair wegens een geslaagd beroep op putatief noodweer. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de hem verweten gedragingen heeft verricht in een noodweersituatie omdat hij zich moest verdedigen tegen de aanval op hem door het slachtoffer, maar dat hij daarbij doordat hij niet meer bewust was van zijn handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. In ieder geval was hij in de gerechtvaardigde veronderstelling dat hij zich moest verdedigen. Omdat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, is verdachte niet strafbaar. De verdediging gaat bij dit standpunt uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het slachtoffer, [slachtoffer] , heeft verdachte geslagen met een blik, waardoor verdachte is gevallen en vervolgens weer is opgestaan. Verdachte zag toen dat [slachtoffer] iets uit de keuken pakte, dat bleek een mes te zijn. Vervolgens viel [slachtoffer] verdachte aan door met het mes te steken richting zijn gezicht. Daarna heeft zij getracht verdachte in zijn hart te steken. Op dat moment was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, waartegen hij zich mocht verdedigen en dit ook noodzakelijk was, nu hij nog duizelig was van de klappen die hij met het blik had gekregen. Verdachte kon op dat moment ook niet weg, omdat de kinderen achter hem stonden en hij nog niet volledig opgekrabbeld was. Verdachte heeft het mes kunnen afpakken en heeft [slachtoffer] daarna daarmee gestoken.
Omdat verdachte zich niet een enkele keer heeft afgeweerd met het mes, maar meerdere keren heeft gestoken, heeft hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Deze overschrijding is echter voortgekomen uit een hevige gemoedsbeweging, ontstaan door de aanval van [slachtoffer] . Verdachte was zodanig overmand door de angst dat [slachtoffer] hem om het leven wilde brengen, dat hij niet meer bewust was van zijn handelen en daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Daarbij heeft verdachte ook het idee gehad dat [slachtoffer] hem zou blijven aanvallen en dat er sprake was van een gevecht tussen hen. Het voorgaande scenario is in de visie van de verdediging aannemelijk, omdat er maar één mes is aangetroffen en omdat bij verdachte ook verwondingen zijn geconstateerd die passen in het scenario dat verdachte eerst is aangevallen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op het zogeheten putatief noodweerexces.
Verdachte heeft wellicht over de aanval van het slachtoffer gedwaald, maar was dit in zijn hoofd een daadwerkelijke aanval. Hij had het mes afgepakt van het slachtoffer, wat zou kunnen worden aangemerkt als een moment waarop de noodweersituatie voorbij was. Daarin heeft verdachte dan vanaf dat moment gedwaald.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerexcesverweer dient te worden verworpen. Er was geen sprake van een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. Ook het subsidiaire beroep op putatief noodweerexces dient te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader.
Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, dient de rechter de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken, te beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk acht, verwerpt hij het beroep. Ook wanneer hij oordeelt dat de door hem aannemelijk geachte feitelijke toedracht het beroep op noodweer niet kan doen slagen omdat niet aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat beroep is voldaan, verwerpt hij het beroep.
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die aan het noodweerverweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk zijn geworden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun grondslag in de verklaringen van verdachte die niet alleen sinds het eerste politieverhoor wisselend zijn geweest, maar bovendien ook worden weersproken door de verklaringen van de kinderen van verdachte - [kinderen] - die aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Deze kinderen van verdachte hebben vrij snel na het incident in het ziekenhuis al verklaard dat hun vader en moeder ruzie hadden, dat moeder naar buiten ging, dat vader haar volgde en haar aanviel. De kinderen hebben aangegeven dat zij hun moeder hebben willen beschermen tegen de aanval van vader. De oudste twee kinderen, [kinderen] , zijn later door de politie uitgebreider gehoord en hebben in detail, en consistent met de eerdere verklaring in het ziekenhuis, verklaard. Uit de verklaring van [kind] blijkt dat verdachte degene was die een mes pakte en hun moeder aanviel. Het dossier bevat geen enkel ondersteunend bewijs voor de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] een mes zou hebben gepakt, dat zij hem hiermee zou hebben willen neersteken en dat verdachte het mes zou hebben afgepakt en haar vervolgens met dat mes heeft neergestoken uit zelfverdediging. De rechtbank hecht gezien de gedetailleerde en consistente verklaringen van de kinderen van verdachte geen geloof aan de wisselende verklaringen van verdachte.
De verwondingen aan de hand van verdachte bieden naar het oordeel van de rechtbank ook geen ondersteuning voor zijn verklaring. Uit de ernst van het letsel van [slachtoffer] en ook het bij de kinderen geconstateerde letsel, leidt de rechtbank af dat verdachte zeer hevig geweld heeft toegepast. Ook blijkt uit de afweerverwondingen van [slachtoffer] dat zij zich heeft proberen te verdedigen tegen de geweldshandelingen van verdachte. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte daarbij zelf ook enig letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het scenario waarin verdachte zichzelf zou hebben moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval met een mes door [slachtoffer] geenszins aannemelijk is geworden. Daarmee was er op geen moment sprake van een noodweersituatie, en wordt het beroep van de raadsvrouw op zowel noodweerexces, als putatief noodweerexces verworpen.
Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen is bewezenverklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft op 16 maart 2024 zijn vrouw [slachtoffer] gedood door haar tijdens een ruzie veelvuldig te steken met een mes in onder andere de hals, het hoofd en de rug. Hun gezamenlijke kinderen van destijds zes, zeven, negen en twaalf jaar oud, waren op dat moment ook aanwezig. Verdachte heeft dit feit gepleegd terwijl zijn kinderen er niet alleen bij waren, maar terwijl zij hem er met alles wat zij in hun macht hadden van probeerden te weerhouden hun moeder dood te steken. Verdachte heeft zich met het mes een weg gebaand door zijn kinderen heen richting [slachtoffer] en daarbij zijn kinderen ook flink verwond. Zijn destijds zesjarige dochter heeft hierdoor een blijvend litteken aan haar arm opgelopen. Verdachte heeft vele malen ingestoken op [slachtoffer] . Hij is haar met zeer grof geweld te lijf gegaan, zo blijkt uit de ernst van het letsel en het aantreffen van een punt van het mes in het lichaam van [slachtoffer] . De kinderen hebben hun moeder na dit zeer heftige geweld op straat zien sterven. Zij is in de armen van haar destijds 12- jarige [zoon] overleden, wat buitengewoon traumatisch moet zijn geweest voor hem. Verdachte poogde intussen de woning te ontvluchten zonder zich om de kinderen te bekommeren. Hij heeft zijn kinderen reddeloos achtergelaten, terwijl zij zeer overstuur en gewond waren en tevens onder het bloed van hun moeder zaten.
Gezien de omstandigheden waaronder – en de beestachtige wijze waarop – verdachte [slachtoffer] heeft gedood, is wat de rechtbank betreft sprake geweest van een ware afslachting van [slachtoffer] door verdachte, te midden van en onder het oog van hun kinderen. Het bewezenverklaarde is daarmee een uitzonderlijk ernstige en bijzonder gruwelijke doodslag. De kinderen van [slachtoffer] en verdachte hebben ervoor gekozen om geen gebruik te maken van hun spreekrecht, maar uit het dossier en de toelichting op de vorderingen tot schadevergoedingen blijkt zonder meer dat zij door deze gebeurtenis uiterst diep zijn getroffen. Verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer] van haar meest fundamentele recht – het recht op leven – beroofd en zijn kinderen hun moeder ontnomen. In feite zijn de kinderen op die dag zowel hun moeder als hun vader kwijtgeraakt. Het is zeer waarschijnlijk dat dit gevolgen voor hen zal hebben gedurende de rest van hun leven. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft verder onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap. Een buurtgenoot heeft gepoogd [slachtoffer] te reanimeren en anderen hebben, geconfronteerd met haar levenloze lichaam, de kinderen opgevangen. Dat heeft ook op hen diepe indruk gemaakt, zo is gebleken uit hun getuigenverklaringen.
De rechtbank neemt het verdachte in strafverzwarende zin kwalijk dat hij er op geen enkel moment blijk van heeft gegeven spijt te hebben van zijn daad en daarvoor ook geen verantwoording heeft afgelegd, in het bijzonder ten opzichte van zijn kinderen. Verdachte heeft er blijk van gegeven enkel zijn eigen situatie te betreuren en zich gedurende het gehele proces in een slachtofferrol geplaatst, hetgeen de rechtbank als zeer ongepast acht.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het meest recente uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte. Hieruit volgt dat verdachte in Nederland nooit eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Over verdachte zijn ook persoonlijkheidsrapportages opgemaakt.
Dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, heeft in een Pro Justitia rapport van 12 februari 2025 onder andere het volgende gerapporteerd. In de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde was er geen sprake van een psychische stoornis, verstandelijke handicap of een psychogeriatrische stoornis. De psychiater adviseert het bewezenverklaarde volledig aan verdachte toe te rekenen. Doordat geen psychische stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische stoornis is aangetoond, kan niet worden onderbouwd dat er een recidivekans bestaat die samenhangt met psychopathologie. Een psychiatrische of psychologische behandeling teneinde de kans om uit psychopathologie voortkomende recidive te verminderen is dan ook niet geïndiceerd.
N. van der Weegen, GZ-psycholoog, heeft in een Pro Justitia rapport van 21 februari 2025 onder andere het volgende gerapporteerd. Verdachte leed ten tijde van het onderzoek aan een depressieve stoornis. Deze hield verband met de gevolgen van het bewezenverklaarde. Ten tijde van het bewezenverklaarde leed verdachte niet aan een stoornis. De psycholoog adviseert verdachte het bewezenverklaarde volledig toe te rekenen en kan geen analyse maken van het recidiverisico. De psycholoog geeft dan ook geen zorg- of behandeladvies.
De reclassering beschrijft in haar advies van 17 februari 2025 dat, doordat verdachte zich in de gesprekken verdedigend en theatraal opstelde, slecht zicht is gekregen op zijn persoonlijkheid. De reclassering kan alles overziend geen strafadvies uitbrengen.
Op grond van de rapportages is de rechtbank van oordeel dat het feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend en dat behandeling niet geïndiceerd is.
Strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie in beginsel passend voor een ernstige doodslag. De rechtbank is evenwel van oordeel dat onderhavige doodslag zo uitzonderlijk ernstig en gruwelijk is, dat zij een hogere gevangenisstraf geboden vindt om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op het zeer grove geweld dat verdachte heeft gebruikt alsmede op de bijzonder schrijnende rol die de kinderen tijdens het incident hebben vervuld en de impact die het op de kinderen heeft gehad.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

De wettelijk vertegenwoordiger van de vier kinderen van verdachte en [slachtoffer] , [kinderen] , heeft zich voor ieder van de kinderen als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Gevorderd is schadevergoeding voor ieder van de kinderen voor de immateriële schade.
[kind 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde, te weten een bedrag van € 35.500,00. Dit bedrag valt uiteen in de volgende posten:
- € 20.000,- affectieschade;
- € 500,- immateriële schade door lichamelijk letsel;
- € 15.000,- shockschade,
vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[kind 2] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde, te weten een bedrag van € 35.000,00. Dit bedrag valt uiteen in de volgende posten:
- € 20.000,- affectieschade;
- € 15.000,- shockschade,
vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[kind 3] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde, te weten een bedrag van € 35.500,00. Dit bedrag valt uiteen in de volgende posten:
- € 20.000,- affectieschade;
- € 500,- immateriële schade door lichamelijk letsel;
- € 15.000,- shockschade,
vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[kind 4] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde, te weten een bedrag van € 36.000,00. Dit bedrag valt uiteen in de volgende posten:
- € 20.000,- affectieschade;
- € 1.000,- immateriële schade door lichamelijk letsel;
- € 15.000,- shockschade,
vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen voor wat betreft de affectieschade en de immateriële schade door het oplopen van lichamelijk letsel geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft voor wat betreft de gevorderde shockschade geen standpunt ingenomen en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor affectieschade en immateriële schade door lichamelijk letsel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De benadeelde partijen dienen voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor shockschade niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het toewijzen van een schadevergoeding ten aanzien van shockschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven wordt vastgesteld. De emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De verdediging betwist dat hiervan bij de kinderen sprake is, omdat uit de verslagen van de psycholoog niet blijkt dat er sprake is van geestelijk letsel bij de kinderen.
Het oordeel van de rechtbank.
Affectieschade.
De kinderen van verdachte en [slachtoffer] moeten op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder d, BW als naasten worden aangemerkt die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De gevorderde bedragen van € 20.000,- per persoon komen overeen met het schadebedrag dat de wetgever in het Besluit vergoeding affectieschade voor deze naasten heeft vastgesteld. De rechtbank acht de vorderingen ter vergoeding van affectieschade daarom voor integrale toewijzing vatbaar.
Immateriële schade in verband met lichamelijk letsel.
[Kinderen 1, 2 en 3] maken voorts op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, aanspraak op vergoeding voor immateriële schade doordat zij lichamelijk letsel hebben opgelopen dat in rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde. De kinderen hebben lichamelijk letsel opgelopen terwijl zij verdachte er (tevergeefs) van probeerden te weerhouden de doodslag te plegen. Daarmee bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de gevorderde immateriële schade voor fysiek letsel door de kinderen. De gevorderde bedragen komen de rechtbank billijk voor, en zijn ook niet betwist door de verdediging. De vorderingen van voornoemde kinderen zullen voor wat betreft deze schade daarom eveneens worden toegewezen.
Shockschade.
Juridisch kader.
Shockschade is psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van (in dit geval) een misdrijf. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (
Hoogeveenarrest, ECLI:NL:HR:2022:958) gezichtspunten geformuleerd die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar.
Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Het oordeel van de rechtbank.
De vier kinderen waren ten tijde van het delict aanwezig en waren direct getuige van de steekpartij waarbij meerdere malen heftig is ingestoken op hun moeder. De kinderen hebben daarbij hun moeder verdedigd en zijn daarbij zelf ook tot bloedens toe gewond geraakt. De kinderen zagen vervolgens dat hun moeder levenloos ter aarde was gestort. Zij was zeer ernstig gewond en bloedde hevig. De kinderen werden hevig in paniek in de buurt van de woning aangetroffen. Aan de hiervoor genoemde vereisten van rechtstreekse confrontatie en het (daardoor) teweegbrengen van een hevige schok is gelet op de in het Hoogeveenarrest geformuleerde gezichtspunten zonder meer voldaan.
Voor wat betreft het vereiste dat bij de kinderen ook geestelijk letsel moet kunnen worden vastgesteld heeft de rechtbank acht geslagen op de bij de toelichting op de vorderingen gevoegde eindverslagen van [naam] , waaruit blijkt dat EMDR-groepssessies met de kinderen zijn gehouden. Deze eindverslagen zijn opgemaakt en ondertekend door drie deskundigen, waaronder een GZ-psycholoog. Uit deze eindverslagen volgt dat bij geen van de kinderen een stoornis aan de hand van de zogeheten DSM 5-criteria is vastgesteld. Wel beschrijven de deskundigen met betrekking tot alle kinderen dat zij tijdens de EMDR-groepssessies opvallend en afwijkend gedrag lieten zien. [kind 1] liet vermijdend gedrag zien dat door [kind 3] werd gekopieerd, [kind 2] had ondersteuning nodig bij de door hem ervaren spanningen, liet opvallend druk gedrag zien en had moeite om zijn aandacht erbij te houden, en [kind 4] liet zien dat zij spanning had bij bepaalde beelden van het trauma.
Uit de verslagen van [naam] leidt de rechtbank af dat EMDR-therapie (dat wil zeggen: traumatherapie) nodig was om de psychische klachten ten gevolge van het trauma tot aanvaardbare proporties terug te brengen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat vastgesteld kan worden dat alle kinderen geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van de confrontatie met de doodslag op hun moeder. De gevorderde vergoeding voor geleden shockschade komt dan ook voor toewijzing in aanmerking, en zal voor het hele gevorderde bedrag worden toegewezen.
Conclusie.
Concluderend acht de rechtbank acht de vorderingen in hun geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de benadeelde partijen bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: doodslag;

  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • legt op de volgende straf: een gevangenisstraf voor de duur van
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [kind 1] :
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [kind 1] , van een bedrag van € 35.500,-, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [kind 1] , van een bedrag van € 35.500,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 212 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [kind 2] :
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [kind 2] , van een bedrag van € 35.000,-, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [kind 2] , van een bedrag van € 35.000,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 210 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [kind 3] :
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [kind 3] , van een bedrag van € 35.500,-, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [kind 3] , van een bedrag van € 35.500,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 212 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [kind 4] :
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [kind 4] , van een bedrag van € 36.000,-, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [kind 4] , van een bedrag van € 36.000,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 215 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. F. van Buchem, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier,
en is uitgesproken op 5 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen of paginanummers betreffen dit – tenzij anders vermeld – de bijlagen bij en paginanummers van processen-verbaal gevoegd bij een proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant van 11 november 2024, genummerd PL2100-2024057491, digitaal doorgenummerd pagina 1 t/m 581.
2.Pagina 5 van het NFI-rapport van 18 juni 2024, pagina 421 van het proces-verbaal nr. PL2100-2024057491.
3.Pagina 6 van het NFI-rapport van 18 juni 2024, pagina 422 van het proces-verbaal nr. PL2100-2024057491.
4.Pagina 7 van het NFI-rapport van 18 juni 2024, pagina 423 van het proces-verbaal nr. PL2100-2024057491.
5.Pagina 113.
6.Pagina 114.
7.Pagina 118.
8.Pagina 120.