ECLI:NL:RBOBR:2025:7141

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
01-129186-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit in een woning te 's-Hertogenbosch

Op 25 november 2020 werd in een woning te 's-Hertogenbosch een hennepkwekerij met 694 hennepplanten aangetroffen, waarbij ook illegaal elektriciteit werd afgetapt. Twee verdachten werden vrijgesproken, terwijl de eigenaar van de woning werd veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten en de diefstal van elektriciteit. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, waarbij werd opgemerkt dat er sprake was van een ernstige schending van de redelijke termijn. De zaak kwam aan het licht na een bestuurlijke controle en een positieve netmeting, waarbij de politie een sterke hennepgeur waarnam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij en dat hij in voldoende mate beschikkingsmacht had over de hennepplanten. De rechtbank achtte het medeplegen van de diefstal van elektriciteit bewezen, gezien de nauwe samenwerking met anderen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van zijn horecabedrijven door de strafzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.129186.21
Datum uitspraak: 04 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1969] ,
wonende te [adres] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
Hij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 694 hennepplanten en/of hennepstekken, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 1 subsidiair:
Een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op 25 november 2020 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 694, althans een aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
Feit 2 primair:
Hij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 2 subsidiair:
Een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven perso(o)n(en) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 25 november2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) de toegang te verschaffen tot voornoemd pand.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

Op 25 november 2020 werd, op basis van een positieve netmeting, een bestuurlijke controle uitgevoerd bij de woning aan de [adres] in ’s-Hertogenbosch. Uit de stroommeting bleek dat er een typerend schakelpatroon aanwezig was, welke kenmerkend is voor de binnenteelt van hennep. Op diezelfde dag werd er door de politie een sterke hennepgeur waargenomen. Na binnentreding in de woning trof de politie, in de kelder van de woning, een in werking zijnde hennepkwekerij aan met in totaal 694 hennepplanten. Er werd tevens onderzoek verricht aan de meterkast. Uit dit onderzoek bleek dat er via een illegaal aangelegde verbinding elektriciteit buiten de meter om werd weggenomen. Verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 1] –de bewoners van de woning – werden aangehouden en verhoord door de politie. Uit onderzoek is verder gebleken dat er sinds 28 augustus 2019 sprake was van een (ver)huurovereenkomst van een gedeelte van de kelder. Verdachte staat als verhuurder van deze ruimte in de overeenkomst genoemd. De persoon die op het huurcontact staat vermeld als huurder, is medeverdachte [medeverdachte 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.

Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde onder feit 1 en 2, zoals uitgewerkt in het schriftelijk requisitoir van 21 oktober 2025. Met betrekking tot feit 1 kan enkel het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep bewezen worden verklaard. Voor het overige dient verdachte partieel te worden vrijgesproken.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota van 21 oktober 2025, bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor beide ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 geeft de raadsvrouw aan dat er geen sprake was van wetenschap van en beschikkingsmacht over de hennepplanten. In het verlengde daarvan dient verdachte ook te worden vrijgesproken van feit 2. Er is tevens geen sprake van medeplichtigheid, zoals subsisiair ten laste gelegd bij beide feiten.

Feit 1 primair.

Met betrekking tot het primair onder feit 1 ten laste gelegde merkt de rechtbank allereerst op dat de exacte rol van verdachte niet kan worden vastgesteld. Dit houdt in dat het telen van hennep niet worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt met betrekking tot het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen hennep het volgende.
Juridisch kader.
Voor de vraag of verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3, onder C, van de Opiumwet, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Het is echter wel nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid ervan en hij in een afdoende mate de feitelijk macht over de verdovende middelen kon uitoefenen in die zin dat hij daarover kon beschikken. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die verdovende middelen zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige (reële) zeggenschap over had. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden en uiteraard is niet vereist dat de verdovende middelen zijn eigendom waren.
Wist verdachte dat de hennepplanten aanwezig waren?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wetenschap had van de grote hoeveelheid hennepplanten in de woning gelegen aan de [adres] . De rechtbank stelt het volgende vast. Allereerst is verdachte de eigenaar van de woning waarin de hennepkwekerij op 25 november 2020 is aangetroffen. Verdachte betaalde ook de rekeningen voor water en elektra. De hennepkwekerij bevond zich in de kelder achter een kast. Bovenop en voor deze kast zijn (dozen met) (horeca)goederen van verdachte aangetroffen. Een gedeelte van de kelder was verhuurd aan medeverdachte [medeverdachte 2] . Het is verdachte geweest die op 28 augustus 2019 die overeenkomst heeft gesloten. Goederen van verdachte [medeverdachte 2] zijn echter niet aangetroffen in de kelder of elders in de woning. Met betrekking tot die overeenkomst is het volgens de rechtbank ook van belang dat de overeengekomen huurprijs van € 1.250,-- aanzienlijk hoger was dan gebruikelijk is voor een dergelijke ruimte. Daar komt bij dat de rechtbank de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 10 november 2023 heeft afgelegd, aannemelijk acht, omdat deze steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Uit die verklaring maakt de rechtbank op dat het voor verdachte [medeverdachte 2] – voorafgaand aan de overeenkomst – duidelijk was dat hij een huurcontract zou tekenen voor een ruimte die hij niet daadwerkelijk in gebruik zou nemen maar waar hennep gekweekt zou worden.
Een verbalisant heeft buiten de woning een sterke hennepgeur geroken. De hennepkwekerij bevond zich in de kelder direct onder de keuken/woonkamer van de bungalow en was bereikbaar via een losse trap bij een luik in de garage. De ruimte naar de hennepkwekerij was voorts oorspronkelijk toegankelijk via een deur vanuit de keuken/woonkamer, echter was er door middel van een gipswand een ruimte gecreëerd die niet meer via die weg te betreden kon worden. In de kelder van de woning was sprake van trillingen aan de kastdeur die diende als verborgen toegang tot de hennepkwekerij. Tevens was nabij de kast een zoemend geluid te horen, naar bleek van de afzuiging van de kwekerij. Door de verbalisanten werd bij het binnentreden van de woning geconstateerd dat er vanuit de tussenruimte direct zicht was op en toegang tot de garage en de keuken. Door deze open verbinding was vanuit de keuken zichtbaar en hoorbaar wie zich in de woning bevond(en) of zich toegang verschafte(n) tot de woning en/of kelder, en aldus zich toegang konden verschaffen tot de hennepkwekerij. Verder is gebleken dat de hennepkwekerij professioneel was ingericht en dat het niet anders kan zijn dan dat er dagelijks/meermalen per week personen in- en uitgelopen moeten zijn om de kwekerij te verzorgen. Tot slot staat volgens de rechtbank vast dat er eerdere oogsten zijn geweest. In de woning is geen grote voorraad van de geoogste hennep aangetroffen. Dit kan niet anders betekenen dan dat er nieuwe hennepplanten de woning binnen zijn gebracht en de geoogste hennep in de woning is bewerkt (geknipt) en vervolgens uit de woning is gebracht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten in zijn woning en verwerpt daarmee het verweer van de raadsvrouw.
Kon verdachte beschikken over de hennepplanten?
In het verlengde daarvan rijst vervolgens de vraag of verdachte ook in afdoende mate beschikkingsmacht had over de verdovende middelen. Anders dan de raadsvrouw bepleit, beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend. Verdachte was, zoals zojuist overwogen, eigenaar van de woning en had daarmee de feitelijke zeggenschap over de ruimten, waaronder de kelder waar de hennepplanten zijn aangetroffen. Hoewel verdachte stelt het deel van de kelder waar de hennepkwekerij is aangetroffen te hebben verhuurd, blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat hij de feitelijke macht over deze ruimte (volledig) heeft prijsgegeven. In de kelder die – middels een achter een kast verborgen deur – toegang gaf tot de hennepkwekerij zijn immers enkel (persoonlijke en bedrijfsgerelateerde) spullen van verdachte aangetroffen. Dit duidt erop dat verdachte meermalen in de kelder was en derhalve kon beschikken over de hennepplanten. De rechtbank betrekt hierbij ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] . Hij heeft op 10 november 2023 verklaard dat hij de huurovereenkomst heeft gesloten met verdachte, zodat in de ruimte een hennepkwekerij gevestigd kon worden. De huurovereenkomst was met andere woorden “vals”.
Verdachte had gelet hierop wetenschap van en beschikkingsmacht over de hennepplanten in de kweekruimten. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten, zoals primair ten laste is gelegd.
Schouw.
De raadsvrouw en de verdachte hebben de rechtbank uitgenodigd voor het houden van een schouw ter plaatse. De kelder van de woning aan de [adres] zou namelijk niet veranderd zijn. De rechtbank zal deze uitnodiging opvatten als een (voorwaardelijk) verzoek. De rechtbank acht een dergelijke schouw niet noodzakelijk. Zij acht zich met behulp van het procesdossier voldoende ingelicht en heeft geen reden om te twijfelen aan de door de politie opgemaakte processen-verbaal.

Feit 2 primair.

Het is een feit van algemene bekendheid dat het doel van een hennepkwekerij is om een zo hoog mogelijke opbrengst creëren. De rechtbank stelt dan ook vast dat het nagenoeg steeds zo is dat de elektriciteit voor een hennepkwekerij illegaal wordt afgetapt, zeker bij grootschaligere en/of professionele kwekerijen. Van een grootschalige professionele kwekerij is ook in deze zaak sprake.
Verdachte heeft bij de politie verklaard niet te weten dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen. De rechtbank acht zijn verklaring op dat punt ongeloofwaardig. In mei 2020 heeft verdachte zijn meterkast bekeken en zelf de meterstanden doorgegeven. Verdachte had in elk geval op dat moment moeten zien dat de zegels waren verbroken, dat er andere en nieuwe bedradingen liepen en dat de zekeringen waren verzwaard. Daar komt bij dat verdachte, op de dag van de inval, de sleutel van de meterkast aan de politie heeft gegeven om de meterkast open te kunnen maken. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte zich desgewenst de toegang tot de meterkast kon verschaffen. Gelet op het verband tussen het telen van hennep en de diefstal van de voor die hennepteelt gebruikte elektriciteit, komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat ook de diefstal van elektriciteit en het manipuleren van de elektriciteitsmeter ten behoeve van de hennepkwekerij onderdeel uitmaakte van de hiervoor genoemde nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de (ten dele onbekend gebleven) anderen. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal van elektriciteit wettig en overtuigend bewezen. De eerdere verrichte verbrekingshandelingen (de illegale aanleg) werkten nog door en waren dus ook op de datum van ontdekking juridisch relevant.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat:
Feit 1 primair:
Hij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres] een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van in totaal 694 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2 primair:
Hij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , waarbij zij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren met aftrek van het voorarrest. De officier heeft hierbij rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een zware periode achter de rug. Door de strafzaak heeft verdachte onder andere zijn horecabedrijven moeten verkopen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte enkel genoegen neemt met een integrale vrijspraak. Een strafmaatverweer snijdt, volgens de raadsvrouwe, geen hout. De raadsvrouw geeft aan dat er sprake is van een tijdsverloop van vijf jaren. De redelijke termijn is geschonden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met anderen een grootschalige hennepkwekerij in zijn woning gehad. Hennep kan een gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat bovendien gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit, waarbij geweld, intimidatie en bedreiging lang niet altijd worden geschuwd. Daarnaast heeft verdachte zich met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het – ten behoeve van de hennepkwekerij – stelen van elektriciteit. Diefstallen getuigen in zijn algemeenheid van het ontbreken van respect voor andermans eigendom en ze veroorzaken overlast en schade. De illegale afname van elektriciteit door manipulatie in de meterkast roept bovendien een (brand)gevaarlijke situatie in het leven door een verhoogd risico op oververhitting en kortsluiting. De rechtbank neemt verdachte dit alles kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 september 2025. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank zal, in strafmatigende zin, rekening houden met het feit dat verdachte zelf zwaar is getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten. Verdachte is, kort gezegd, zijn vier horecazaken kwijtgeraakt. Daarnaast lopen er nog verschillende procedures rond verdachte en hij zal zodoende de (financiële) consequenties van zijn handelen mogelijk nog jaren voelen.
Redelijke termijn en de op te leggen straf.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als zo'n handeling worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid is geen sprake.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn is aangevangen op 26 november 2020, de dag van de inverzekeringstelling. De rechtbank overweegt dan ook dat de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met bijna drie jaar, is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding duidelijke matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen aldus als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor feit 2 bestaan geen oriëntatiepunten, maar voor feit 1 wel. Voor een hennepkwekerij met 500 tot 1000 hennepplanten gaan de oriëntatiepunten uit van een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden aanleiding om af te wijken van dit oriëntatiepunt.
Alles afwegende acht de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een taakstraf van 120 uren, met aftrek van de tijd doorgebracht in inverzekeringstelling, een passende sanctie.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 47, 57, 311 Wetboek van Strafrecht
3, 11 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1, primair:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 2, primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf.
Legt op de volgende straf t.a.v. feit 1 primair en feit 2 primair:
Een
taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. N. Freese en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2025.