ECLI:NL:RBOBR:2025:7139

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
01/203630-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hennepkwekerij- en elektriciteitsdiefstalzaak na gebrek aan bewijs voor opzettelijke betrokkenheid

Op 25 november 2020 werd in een woning in 's-Hertogenbosch een hennepkwekerij met 694 hennepplanten aangetroffen, evenals illegaal afgetapte elektriciteit. Twee verdachten werden vrijgesproken van betrokkenheid bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. De eigenaar van de woning, verdachte, werd veroordeeld voor de aanwezigheid van de hennepplanten en de diefstal van elektriciteit, met een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ernstige schending van de redelijke termijn. De zaak kwam voor de rechtbank Oost-Brabant, waar de verdachte op 4 november 2025 werd vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de hennepkwekerij of de elektriciteitsdiefstal. De verdachte had wel een huurcontract getekend, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen reële beschikkingsmacht had over de hennepplanten. Ook was er geen bewijs dat hij toegang had tot de gemanipuleerde meterkast, waardoor de diefstal van elektriciteit niet kon worden bewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. W.A.F. Damen als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.203630.22
Datum uitspraak: 04 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Hij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 694 hennepplanten en/of hennepstekken, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 2:
Hij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

Op 25 november 2020 werd op basis van een positieve netmeting een bestuurlijke controle uitgevoerd bij de woning aan de [adres 2] in ’s-Hertogenbosch. Uit de stroommeting bleek dat er een typerend schakelpatroon aanwezig was, welke kenmerkend is voor de binnenteelt van hennep. Op diezelfde dag werd door de politie een sterke hennepgeur waargenomen. Na binnentreding trof de politie, in de kelder van de woning, een in werking zijnde hennepkwekerij aan met in totaal 694 hennepplanten. Er werd tevens onderzoek verricht aan de meterkast. Uit dit onderzoek bleek dat er elektriciteit “illegaal” werd weggenomen. Verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] – de bewoners van de woning – werden aangehouden en verhoord door de politie. Uit onderzoek is gebleken dat er sinds 28 augustus 2019 sprake was van een (ver)huurovereenkomst van een gedeelte van de kelder. Verdachte [medeverdachte 1] staat als verhuurder van deze ruimte in de overeenkomst genoemd. De persoon die op het huurcontact staat vermeld als huurder is verdachte [verdachte] .

Het standpunt van de officier van justitie.

Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde, zoals uitgewerkt in het schriftelijk requisitoir van 21 oktober 2025. De officier van justitie stelt dat enkel het opzettelijk aanwezig hebben bewezenverklaard kan worden. De officier van justitie vordert voorts vrijspraak van het tweede ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota van 21 oktober 2025, bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor beide ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het eerste feit is de raadsvrouw van mening dat verdachte enkel gezien kan worden als katvanger. Een voldoende wezenlijke of significante bijdrage aan het delict ontbreekt. Ook ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen dat verdachte medepleger is.

Feit 1.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken en overweegt als volgt.
Juridisch kader.
Voor de vraag of verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3, onder C, van de Opiumwet, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Het is echter wel nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid ervan en dat hij tot de feitelijk macht over de verdovende middelen kon uitoefenen in die zin dat hij daarover kon beschikken. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die verdovende middelen zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden en niet is vereist dat de verdovende middelen zijn eigendom waren.
Wist verdachte dat de hennepplanten aanwezig waren?
Op basis van de door de verdachte op 10 november 2023 afgelegde verklaring is gebleken dat hij het huurcontract heeft getekend wetende dat hij deze ruimte niet daadwerkelijk zelf zou gaan gebruiken, maar dat deze gebruikt zou worden voor de kweek van hennep. Het zou volgens verdachte gaan om een kleinschalige hennepkwekerij. Als de kwekerij ontdekt zou worden, zou het met een sisser aflopen, zo was verdachte verteld. Verdachte verdiende hier € 500,- per maand aan. Hij maakte maandelijks € 1250,- over naar de bankrekening van verdachte [medeverdachte 1] . Hij ontving daar vervolgens maandelijks € 1750,- contant voor terug. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet op voorhand onaannemelijk is, mede omdat deze steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dit verband op de aangetroffen hennepkwekerij, de locatie waar deze is aangetroffen en de door verdachte verrichte overboekingen. Op basis van deze verklaring is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel verdachte wetenschap had van een hennepkwekerij in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Kon verdachte beschikken over de hennepplanten?
Vervolgens rijst de vraag of verdachte ook de beschikkingsmacht had over de in de kelder aangetroffen hennepplanten. Anders dan de officier van justitie, beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte niet in de woning is geweest en enkel buiten het gras heeft gemaaid. Verdachte heeft een huurcontract getekend, bedragen overgemaakt en daar financiële vergoedingen voor ontvangen. Dat verdachte een faciliterende rol heeft gehad, staat dan ook buiten kijf. Verdachte is door zijn handelen opzettelijk behulpzaam geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij. De rechtbank stelt echter vast dat de medeplichtigheid niet ten laste is gelegd door het Openbaar Ministerie. Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte enigerlei reële beschikkingsmacht had over de hennepplanten, zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.

Feit 2.

Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat verdachte toegang heeft gehad tot de gemanipuleerde meterkast of op andere wijze wetenschap heeft gehad van de elektriciteitsdiefstal.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. N. Freese en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2025.