ECLI:NL:RBOBR:2025:7137

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
01/032689-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel

Op 3 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 november 2024 te Asten een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder van een Peugeot, reed onder invloed van alcohol en verleende geen voorrang aan een van rechts komende Volkswagen. Hierdoor botste hij tegen deze auto, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bijrijder van de Peugeot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de veroordeling voor meerdere feiten, waaronder het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als zzp'er afhankelijk is van zijn rijbewijs voor zijn werk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.032689.25
Datum uitspraak: 3 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 2 november 2024 te Asten, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (beginnend bestuurder) van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk: Peugeot), daarmede rijdende over de weg, de Polderweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte is rijdende over de Polderweg (komende uit de richting van Heusden en gaande in de richting van Asten) en gekomen bij de kruising met de Heesakkerweg,
terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 bleek het alcoholgehalte van zijn adem 305 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn),
die kruising opgereden en heeft daarbij een voor hem, verdachte, van rechts komende bedrijfsauto (merk: Volkswagen) geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan en/of
was niet in staat om zijn bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor verdachte op het kruispunt met zijn bedrijfsauto tegen die voor hem van rechts komende bedrijfsauto (merk: Volkswagen) is gebotst/gereden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] (zijnde passagier van de bedrijfsauto merk Peugeot), zwaar lichamelijk letsel, te weten een kleine klaplong en/of rib breuken en/of kneuzing van de lever en/of borstbeen breuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hijop of omstreeks 2 november 2024te Asten, althans in Nederland,als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto, merk: Peugeot)daarmee rijdende op de weg, de Polderweg,zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,immers is verdachte rijdende over de Polderweg (komende uit de richting vanHeusden en gaande in de richting van Asten) en gekomen bij de kruising met deHeesakkerweg,terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (bij een onderzoek als bedoeld inartikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 bleek hetalcoholgehalte van zijn adem 305 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht tezijn),die kruising opgereden en heeft daarbij een voor hem, verdachte, van rechtskomende bedrijfsauto (merk: Volkswagen) geen voorrang verleend en/of niet voorlaten gaan en/ofwas niet in staat om zijn bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstandwaarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,waardoor verdachte op het kruispunt met zijn bedrijfsauto tegen die voor hem vanrechts komende bedrijfsauto (merk: Volkswagen) is gebotst/gereden;
T.a.v. feit 2:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk: Peugeot) betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Asten, althans in Nederland, op/aan de Polderweg en/of de kruising van de Polderweg met de Heesakkerweg, op of omstreeks 2 november 2024,
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan een ander of anderen (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), letsel en/of schade was toegebracht en/of
een ander of anderen (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd/werden achtergelaten;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 2 november 2024 te Asten, althans in Nederland,
als bestuurder van een motorrijtuig, bedrijfsauto, merk: Peugeot, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 305 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 en feit 3. Ten aanzien van feit 1 primair acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, reed onder invloed van alcohol en dat ten gevolge van het aan zijn schuld te wijten verkeersongeval aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 heeft de raadsman zich (formeel) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft (onder meer) het volgende aangevoerd. Er kan niet met vrucht worden gesteld dat het alcoholgebruik van verdachte van invloed is geweest op zijn rijvaardigheid en op het ontstaan van het ongeval. Verdachte reed niet met een te hoge snelheid. Hij minderde vaart toen hij bij de kruising aan kwam, heeft naar rechts en naar links gekeken en zag op dat moment geen verkeer aan komen (en is de kruising op gereden).
De snelheid van de bestuurder van de van rechts komende Volkswagen Caddy was, gelet op de wegwerkzaamheden en de aankomende wegversmalling, te hoog (en kan hebben bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval). Onder deze omstandigheden kan niet gesteld worden dat verdachte de Volkswagen Caddy niet heeft gezien terwijl hij deze wel had moeten zien bij het oprijden van de kruising. Het gedrag van verdachte is niet strafrechtelijk verwijtbaar in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
Het verkeersongeval.
Vaststaat dat op 2 november 2024 omstreeks 06:54 uur op de kruising van de Polderweg en de Heesakkerweg te Asten een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto (Peugeot Partner) in botsing is gekomen met de bedrijfsauto (Volkswagen Caddy) van [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft, toen hij met zijn Peugeot over de Polderweg reed en de kruising met de Heesakkerweg wilde oversteken, geen voorrang verleend aan de van rechts komende Volkswagen. Hierdoor is verdachte met zijn Peugeot tegen de Volkswagen aan gereden.
De Heesakkerweg is een voorrangsweg. Dat verdachte een voorrangsweg naderde werd aangegeven door borden en haaientanden.
Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Er was sprake van een voor verdachte overzichtelijke kruising. Het zicht voor verdachte werd niet belemmerd door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg. Verdachte had de naderende bedrijfsauto van [slachtoffer 2] kunnen waarnemen.
Verdachte heeft bij het naderen van de kruising onvoldoende vaart geminderd en/of onvoldoende gekeken of er verkeer op de voorrangsweg Heesakkerweg reed.
Ten gevolge van de aanrijding heeft [slachtoffer 1] letsel opgelopen.
Verder staat vast dat verdachte in zijn auto is gestapt onder invloed van alcohol; het alcoholgehalte dat bij verdachte ongeveer vijf uur na het verkeersongeval is gemeten, bedroeg 305 µg/l.
Beoordelingskader schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Het rijgedrag van verdachte moet worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte.
De rechtbank stelt, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, vast dat het door verdachte vertoonde gedrag substantieel afwijkt van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist en mag worden verwacht en dat sprake is van meerdere verkeersovertredingen. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan.
Verdachte is onder invloed van alcohol gaan rijden. De rechtbank kan niet vaststellen hoe hoog het alcoholpromillage in verdachte zijn bloed was ten tijde van het ongeval, omdat verdachte de plaats ongeval heeft verlaten en daardoor pas 5 uren na het ongeval zijn alcoholpromillage kon worden gemeten.
Op basis van het alcoholgehalte per liter uitgeademde lucht dat vijf uur na het ongeval is gemeten staat vast dat het alcoholpromillage aanzienlijk hoger was dan de toegestane hoeveelheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een negatieve invloed heeft op het beoordelingsvermogen en de reactiesnelheid. Na zodanig gebruik van alcohol mag ervan worden uitgegaan dat verdachte niet (goed) in staat was de nodige aandacht te geven aan de weg en andere verkeersdeelnemers die zich daarop bevonden.
Daarnaast had verdachte gelet op de situatie alert moeten zijn op verkeer van rechts, dat voorrang had. Verdachte is zonder te stoppen of (voldoende) af te remmen de kruising opgereden, terwijl de Volkswagen hem van rechts naderde. Verdachte heeft zich er onvoldoende van vergewist dat er verkeer van rechts naderde en de Volkswagen geheel over het hoofd gezien. Verdachte had de Volkswagen kunnen en dus ook moeten zien, zo blijkt uit het feit dat de bijrijder van verdachte de van rechts komende Volkswagen wel aan heeft zien komen. Verdachte heeft de van rechts komende Volkswagen geen voorrang verleend.
Er zijn in het dossier geen aanwijzingen van enige schuld aan de aanrijding van de bestuurder van de Volkswagen, [slachtoffer 2] , zoals door de verdediging aangevoerd. Op de 80 km-voorrangsweg gold op enige afstand voor de kruising een snelheidsbeperking van 30 km per uur in verband met werkzaamheden. Mogelijk heeft [slachtoffer 2] harder dan voormelde 30 km per uur gereden. Dat neemt echter niet de schuld van verdachte aan het veroorzaken van het ongeval weg. [slachtoffer 2] kwam immers van rechts, had voorrang en er waren geen werkzaamheden op het moment van het ongeval. Verdachte heeft door te handelen zoals hierboven uiteengezet onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich ook hebben verwezenlijkt. De rechtbank oordeelt dat het handelen van verdachte blijk heeft gegeven van rijgedrag dat als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden beschouwd. Verdachte heeft daarom schuld aan het verkeersongeval.
Zwaar lichamelijk letsel.
Als gevolg van het verkeersongeval heeft [slachtoffer 1] een klaplong, ribbreuken, een leverkneuzing en een borstbeenbreuk opgelopen. Verdachte heeft vijf dagen in het ziekenhuis gelegen. De geschatte genezingsduur bedraagt (ten minste) zes maanden. Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] naar normaal spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard. De verdediging heeft daarop ook geen inhoudelijk verweer gevoerd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1 primair:
op 2 november 2024 te Asten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (beginnend bestuurder) van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk: Peugeot), daarmede rijdende over de weg, de Polderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt:
verdachte is rijdende over de Polderweg (komende uit de richting van Heusden en gaande in de richting van Asten) en gekomen bij de kruising met de Heesakkerweg, terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 bleek het alcoholgehalte van zijn adem 305 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn), die kruising opgereden en heeft daarbij een voor hem, verdachte, van rechts komende bedrijfsauto (merk: Volkswagen) geen voorrang verleend en niet voor laten gaan, waardoor verdachte op het kruispunt met zijn bedrijfsauto tegen die voor hem van rechts komende bedrijfsauto (merk: Volkswagen) is gebotst/gereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] (zijnde passagier van de bedrijfsauto merk Peugeot), zwaar lichamelijk letsel, te weten een kleine klaplong en ribbreuken en kneuzing van de lever en borstbeenbreuk, werd toegebracht, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994;
T.a.v. feit 2:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk: Peugeot) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Asten op de kruising van de Polderweg met de Heesakkerweg, op 2 november 2024, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan anderen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ), letsel en/of schade was toegebracht en een ander (te weten [slachtoffer 1] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
T.a.v. feit 3:
op 2 november 2024 te Asten, als bestuurder van een motorrijtuig, bedrijfsauto, merk: Peugeot, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 305 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, maar in plaats daarvan een voorwaardelijke straf en een voorwaardelijke ontzegging te bepalen omdat verdachte een eigen bedrijf heeft.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt waarbij zijn bijrijder ernstig gewond is geraakt. Verdachte was onder invloed van alcohol, maar is toch gaan rijden. Verdachte heeft meerdere verkeersfouten gemaakt waardoor de aanrijding is ontstaan. Verdachte heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten en daarbij onder andere de bijrijder, die na de botsing over hem heen hing en dus voor hem kenbaar hulpbehoevend was, aan zijn lot overgelaten. Verdachte heeft daarmee zijn eigen belangen boven de belangen van de getroffenen gesteld. Ter zitting verklaart verdachte ook voornamelijk over zijn eigen leed.
Hij heeft verder het onderzoek bemoeilijkt en gedwarsboomd door zich daaraan te onttrekken. Het is verder aannemelijk dat verdachte op het moment van het ongeval een (aanmerkelijk) hoger alcoholpercentage in zijn bloed had dan vijf uur later is gemeten. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor rijden onder invloed, gepleegd in december 2023.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten 1 en 3 sprake is van eendaadse samenloop.
Voor de bewezen verklaarde feiten wordt, gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, – naast een taakstraf – in beginsel een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Echter, gelet op het werk van verdachte als zzp’er, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid onevenredig hard wordt getroffen. Verdachte werkt als elektricien en is voor de uitoefening van zijn werkzaamheden afhankelijk van zijn rijbewijs om naar klanten toe te gaan.
Hoewel de ernst van het feit en de gevolgen daarvan een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid rechtvaardigen, zal de rechtbank volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Gelet op de ernst van de feiten, zal de rechtbank verdachte ook een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen van 200 uren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen passend en geboden is en de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen betaalautomaten aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van die in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende misdrijven oplevert:
Ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet,
in eendaadse samenloop begaan met:
Ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (305 µg/l).
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3:
- legt aan verdachte op:
  • een
  • een
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beslag
- gelast de teruggave van de in beslag genomen goederen, vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, namelijk:
1. Automaat (PL2100-2024242483-G2269114 / Betaalautomaat);
1. Automaat (PL2100-2024242483-G2269115 / Betaalautomaat),
aan verdachte, de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 3 november 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.