In zijn beslissing van 4 september 2025 met kenmerk P24/316 heeft het hof het volgende overwogen:
(…)
Naar het oordeel van het hof heeft de officier van justitie terecht geanticipeerd op de
mogelijkheid dat het hof de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar zou kunnen
verlengen en heeft hij in dat licht en met het oog op artikel 6:6:11 van het Wetboek van
Strafvordering tijdig een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling bij de
rechtbank ingediend. De rechtbank had, nu het hof nog niet had beslist op het ingestelde
beroep tegen haar beslissing van 18 juli 2023 en het derhalve onduidelijk was of en zo ja,
met welke termijn het hof de terbeschikkingstelling zou verlengen, ter zitting van 16 augustus 2024 de behandeling moeten schorsen in afwachting van de beslissing van het
hof. Als gezegd, heeft de rechtbank echter de officier van justitie niet ontvankelijk
verklaard. Die beslissing was ontijdig en in strijd met het bepaalde in artikel 6:6:13 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering waarin is bepaald dat de rechter de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman hoort alvorens te beslissen, zodat het hof die beslissing zal vernietigen.
Nu het hof bij beslissing van heden in de zaak P23-246 de terbeschikkingstelling met een
termijn van twee jaar heeft verlengd, kan eerst thans worden vastgesteld dat de op 30 mei
2024 ingediende vordering gelet op artikel 6:6:11, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering
te vroeg is ingediend. In de zeer uitzonderlijke situatie als de onderhavige waarin
vastgesteld wordt dat de officier van justitie met het indienen van een vordering tot
verlenging terecht geanticipeerd heeft op de mogelijkheid dat het hof de
terbeschikkingstelling met een jaar zou kunnen verlengen en het hof pas beslist nadat ook de
termijn is verstreken waarin de verlengingsvordering zou kunnen/moeten worden ingediend
voor het geval het hof de terbeschikkingstelling met twee jaar zou verlengen, brengt een
redelijke wetsuitleg mee dat de officier van justitie ontvankelijk is in de ingediende
verlengingsvordering. Een andere wetsuitleg zou met zich brengen dat de officier van
justitie een derde verlengingsvordering zou moeten indienen terwijl nog niet onherroepelijk
is beslist is op de eerste verlengingsvordering en het onderzoek ter zitting van de tweede
verlengingsvordering in afwachting daarvan is geschorst.
Omdat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering tot verlenging, de beslissing
van de rechtbank van 16 augustus 2024 zal worden vernietigd en de
tenuitvoerleggingsbepalingen van het Wetboek van Strafvordering geen
terugwijzingsmogelijkheid kennen (artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering is niet
van overeenkomstige toepassing verklaard), zal het hof op grond van het bepaalde in artikel
6:6:17 van het Wetboek van Strafvordering beslissen op de verlengingsvordering.
(…)