ECLI:NL:RBOBR:2025:7130
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Studiefinanciering en COVID-19: Geen aanspraak op tegemoetkoming door eiseres
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over studiefinanciering in het kader van de COVID-19-pandemie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Verspaandonk, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. M. Santing, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. De minister had in zijn besluit van 3 juni 2024, abusievelijk gedateerd op 11 april 2024, aangegeven dat eiseres geen recht had op tegemoetkomingen op basis van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak van COVID-19. Eiseres was van mening dat zij recht had op deze tegemoetkomingen, met name op basis van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres enkel haar beroepsgrond handhaafde met betrekking tot de hardheidsclausule. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid kon afzien van het toepassen van deze hardheidsclausule. De rechterlijke toets op dit punt is terughoudend, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard, zoals vereist voor toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres viel net buiten de reikwijdte van de regeling, maar dit was een logisch gevolg van de gestelde grenzen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tevens is aangegeven dat partijen het recht hebben om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.C. Meulemans, griffier.