ECLI:NL:RBOBR:2025:7114

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
01/204058-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting en oplegging ISD-maatregel wegens schennis van de eerbaarheid en vernieling

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van schennispleging en vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde brandstichting, omdat de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld. De verdachte had op 28 maart 2025 een brand in een park veroorzaakt, maar er was onvoldoende bewijs dat hij dit opzettelijk had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over het ontstaan van de brand niet werd weerlegd door de beschikbare bewijsmiddelen.

Ten aanzien van de schennispleging, gepleegd op 4 juli 2025, oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk in het openbaar handelingen had verricht die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid. De verdachte had zich in het openbaar bevredigd, wat door een verbalisant was waargenomen. De rechtbank achtte de gedragingen bewezen en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, gezien de recidive en de problematiek van de verdachte. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de beslissing om de ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van de maatschappij in het geding was en dat de verdachte baat had bij een beschermde omgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummers: 01.204058.25 en 01.226777.25 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 04 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2025 (parketnummer 01.204058.25) en 21 oktober 2025.
Op de zitting van 21 oktober 2025 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak onder parketnummer 01.204058.25 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 augustus 2025.
Aan verdachte is onder parketnummer 01.204058.25 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juli 2025 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk in het openbaar, te weten in een zijstraat van de Plaggenstraat te Eindhoven, ter hoogte van [adres 2] een of meer handelingen die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid heeft verricht, te weten door zijn broek en/of onderbroek omlaag te trekken en/of zijn geslachtsdeel te tonen en/of vast te pakken en/of te masturberen;
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2025 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het intercombedieningspaneel in politiecel 16, althans de cel waarin hij verbleef, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Nationale Politie, toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
De zaak onder parketnummer 01.226777.25 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 september 2025.
Aan verdachte is onder parketnummer 01.226777.25 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2025 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht, door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere spuitflessen en/of een kast en/of een gasfles, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer goederen, te weten een bank en/of een of meerdere bomen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van parketnummer 01.204058.25:
De raadsman heeft ten aanzien van de onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegde schennispleging vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de gedragingen die verdachte worden verweten niet in het openbaar hebben plaatsgevonden, maar in een achtertuin van een woonhuis die niet voor publiek toegankelijk was.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 01.226777.25:
De raadsman heeft verzocht om verdachte van dit feit vrij te spreken. Het dossier biedt geen enkel bewijs dat verdachte de brand zou hebben gesticht. Ook het teweeg brengen van een ontploffing kan volgens de raadsman niet worden bewezen nu enkel getuige [getuige ] heeft verklaard dat hij dit heeft gezien. De verklaring die door de bevelvoerder van de brandweer is afgelegd, alsmede de bevindingen die door verbalisanten in een proces-verbaal zijn vastgelegd, betreffen niet hun eigen waarnemingen, maar enkel hetgeen zij van getuige [getuige ] hebben vernomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 01.226777.25

Vrijspraak.

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld.
Op vrijdag 28 maart 2025 omstreeks 06.45 uur kregen verbalisanten de melding om te gaan naar het park gelegen aan de Oirschotsedijk te Eindhoven, alwaar een brand zou woeden.
Omstreeks 06.50 uur kwamen verbalisanten ter plaatse bij de brand. Verbalisanten zagen dat de brandweer bezig was met het blussen van de brand en dat verdachte zich nabij de brand bevond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanwege zijn daklozenbestaan een tent had opgezet in voornoemd park. Aan de buitenzijde van de tent had verdachte een gaskacheltje staan waarmee hij de temperatuur in zijn tent wilde verhogen. Op enig moment zag verdachte dat zijn matras in brand stond, waarna hij heeft getracht deze brand met zijn deken te blussen. Toen dat niet lukte heeft verdachte de gasfles van het kacheltje open gedraaid met het doel om een explosie van deze gasfles af te wenden.
Uit het dossier blijkt dat er geen forensisch onderzoek is verricht naar de oorzaak van de brand. Evenmin zijn er getuigen die ter plaatse hebben waargenomen hoe de brand is ontstaan. Nu de oorzaak van de brand onbekend is gebleven, kan de rechtbank niet vaststellen of deze brand door verdachte opzettelijk is gesticht. De verklaring van verdachte over het ontstaan van de brand wordt naar het oordeel van de rechtbank niet weersproken door de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de aan hem ten laste gelegde opzettelijke brandstichting.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht door open vuur in aanraking te brengen met meerdere spuitflessen en/of een gasfles.
De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige ] heeft verklaard dat hij rookontwikkeling heeft gezien, waarna “de eerste spuitbus erin ging”, en hij een klap hoorde. Volgens getuige [getuige ] zouden er twee spuitbussen zijn ontploft. Of [getuige ] daadwerkelijk heeft waargenomen dat verdachte spuitbussen in het vuur heeft gegooid, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk uit zijn verklaring.
Verder heeft een verbalisant die ter plaatse is gegaan gerelateerd dat hij van de bevelhebber van de brandweer aldaar heeft gehoord dat verdachte bij aankomst van de brandweer “nog steeds bezig was met het voeden van de brand”. In een later verhoor verklaart de bevelvoerder dat hij bij het vuur een man zag staan en dat hij in de vlammen een gasfles heeft waargenomen.
De rechtbank stelt vast dat er geen andere (forensische) bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn waaruit volgt dat er sprake is geweest van een ontploffing. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht. De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken van het onder parketnummer 01.226777.25 ten laste gelegde.
Ten aanzien van parketnummer 01.204058.25:
De rechtbank baseert het oordeel op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Ten aanzien van feit 1:
Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend op 4 juli 2025 door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 26):
Op vrijdag 4 juli 2025 omstreeks 15.07 uur hoorde ik een melding via het operationeel centrum van een mogelijke heterdaad inbraak aan de [adres 2] te Eindhoven.
Ter plaatse aan de [adres 2] zag ik aan de voorzijde geen sporen van braak.
Oplopend naar de achterkant van de woning, middels een bredere steeg/inrit zag ik een
manspersoon op de motorkap van een blauw, oud voertuig liggen. Deze plaats is voor eenieder toegankelijk en ik zag dat de manspersoon in het zicht van de openbare weg lag.
Ik zag dat deze man overduidelijk met zijn hand aan zijn geslachtsdeel trok. Ik zag dat hij gebruik maakte van een siliconen, roze, zogenoemde pocketpussy. Ik zag dat hij deze gebruikte om zijn penis in te stoppen en zich daarmee te bevredigen. Ik zag dat hij meermaals en veelvuldig aan zijn penis trok. Ik riep de manspersoon aan welke vervolgens schrok. Ik zag dat hij de pocketpussy in zijn rechterjaszak deed en trachtte zijn penis weg te stoppen. Ik zag dat zijn penis in half harde toestand nog uit zijn broek hing. Ik herkende de manspersoon ambtshalve als zijnde [verdachte ] .
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2025, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 4 juli 2025 via een zijstraat van de Plaggenstraat op een plek kwam waar een oude blauwe auto stond. Ik ben op de motorkap van die auto gaan zitten en heb toen even met mijn piemel gespeeld met behulp van een nepkutje dat ik bij mij had.

Bewijsoverweging.

Met betrekking tot hetgeen de raadsman ten aanzien het bestanddeel “in het openbaar” heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank het volgende.
Van doorslaggevend belang bij de beantwoording van de vraag of de handelingen door verdachte in het openbaar zijn verricht, is dat de ten laste gelegde handelingen waarneembaar zijn voor een potentieel publiek. Op grond van het proces-verbaal van bevindingen en luchtfoto 6 (proces-verbaal pag. 16) stelt de rechtbank vast dat de locatie waar verdachte masturberend is aangetroffen via een zijweg gelegen aan de Plaggenstraat vrij toegankelijk is voor publiek.
Dat het hier niet om een besloten erf behorend bij een woning gaat, zoals door de raadsman is betoogd, volgt naar het oordeel van de rechtbank overigens ook uit foto 5 (proces-verbaal pag. 15). Op deze foto is een auto in een vervallen staat te zien waarop onder de ruitenwisser een flyer is aangebracht met de tekst: “Gezocht, eigenaar van dit voertuig”. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit gegeven onmiskenbaar op een situatie waarbij de auto op een openbare locatie is achtergelaten.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden in het openbaar. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend op 6 juli 2025 door verbalisant [verbalisant 2] , voor zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 26):
Op zondag was ik belast met de zorg voor de arrestanten. Omstreeks 07:30 werd ik door de deskmedewerker aangestuurd om naar cel 16 te gaan. Toen ik de cel betrad, viel het me op dat het intercombedieningspaneel van cel 16 beschadigd was: het scherm was ingedeukt, het glas gebroken en het werkte niet meer.
Alle cellen worden vooraf gecontroleerd op schade en vernielingen, en het was zeker
dat de cel, voordat verdachte [verdachte ] erin ging, nog volledig intact was en het intercombedieningspaneel geen schade vertoonde. Daarnaast viel het me op dat de handen van de verdachte beschadigd waren en dat er bloed op zijn knokkels zat.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2025, voor zover van belang zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 6 juli 2025 boos was en daarom een paar keer hard heb geslagen tegen de intercom van de politiecel waarin ik verbleef.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 01.204058.25:
1.
op 4 juli 2025 te Eindhoven, opzettelijk in het openbaar, te weten in een zijstraat van de Plaggenstraat te Eindhoven, ter hoogte van [adres 2] handelingen die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid heeft verricht, te weten door zijn geslachtsdeel te tonen en vast te pakken en te masturberen;
2.
op 6 juli 2025 te Eindhoven, opzettelijk en wederrechtelijk het intercombedieningspaneel in politiecel 16, dat aan de Nationale Politie, toebehoorde heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte géén ISD-maatregel op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat een recent aan verdachte opgelegde ISD-maatregel niet succesvol is gebleken. De zorg en begeleiding die verdachte gelet op zijn problematiek nodig heeft, kan hem volgens de raadsman beter in het kader van een curatelestelling worden geboden, hetgeen ook recentelijk op een curatelezitting betreffende verdachte aan de orde is gesteld.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennispleging door in het openbaar te masturberen. Dergelijk gedrag is onacceptabel en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een intercom in de politiecel waar hij op dat moment ingesloten zat. Dit is een ergerlijk feit dat zowel tot financiële schade als overlast heeft geleid nu het aannemelijk is dat de betreffende politiecel daardoor enige tijd niet gebruikt kon worden. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen.
De persoon van verdachte.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 13 oktober 2025 blijkt dat verdachte meermaals voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Verdachte heeft de bewezen feiten binnen een maand na twee eerdere veroordelingen gepleegd. Verdachte heeft de feiten gepleegd op de dag dat hij is vrijgekomen uit detentie.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 september 2025. De reclassering adviseert om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen om de volgende redenen:
“(…)Betrokkene is bekend met psychische problematiek en onder invloed van drugs en alcohol veroorzaakt hij overlast en vertoont hij delictgedrag. Er is sprake van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Hij is dakloos en het ontbreekt hem aan een zinvolle dag invulling. Er is sprake van forse schulden maar een inkomen ontbreekt. Hij is gediagnosticeerd met schizofrenie waarvoor hij ondersteunende medicatie gebruikt. Wanneer hij zijn medicatie niet trouw inneemt is de kans op ontregelen echter aanzienlijk, hetgeen juist een risico verhogende factor is. Er is in het verleden getracht hem aan telaten haken bij de hulpverlening, zowel laagdrempelig als in een strikter kader (ISD), echter met wisselend succes. In maart 2024 is de ISD-maatregel beëindigd. Vanaf dat moment lijkt hij weer af te glijden. Dit doet vermoeden dat hij baat heeft bij duidelijkheid en structuur in een beschermde omgeving. Het kader waar hij enigszins (tijdelijk) wist te stabiliseren betrof de ISD-maatregel. Gelet op zijn problematiek, zijn houding, de recente ervaringen, maar ook die uit het verleden betreffende hulpverlening, worden er geen mogelijkheden meer gezien voor adequate begeleiding dan wel invulling te geven aan bijzondere voorwaarden in een ambulant forensisch kader en lijkt opnieuw de ISD-maatregel passend te zijn. De reclassering ziet voor nu geen mogelijkheden voor het inzetten van reclasseringsinterventies buiten het kader van de ISD.”
De ISD-maatregel.
De rechtbank kan, op vordering van de officier van justitie, een ISD-maatregel opleggen als aan de in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht neergelegde vereisten is voldaan. In dit kader stelt de rechtbank het volgende vast.
De door verdachte begane feiten zijn strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de nu begane feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf en de huidige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten van de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle formele voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan.
Verdachte is in de afgelopen jaren (herhaaldelijk) veroordeeld voor onder andere winkeldiefstallen, het beledigen van, en geweld aanwenden tegen, ambtenaren in functie, schennispleging en het wederrechtelijk binnendringen in woningen die bij anderen in gebruik zijn. Daarbij zijn aan verdachte meerdere keren gevangenisstraffen opgelegd. Die gevangenisstraffen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw en herhaaldelijk te recidiveren.
De rechtbank is er, anders dan de verdediging heeft bepleit, niet van overtuigd dat verdachte bereid en met name in staat zal zijn om via de beschermingsmaatregel van curatele voldoende aan zijn problemen te werken om tot blijvende gedragsverandering te komen. Immers, er zijn aan verdachte ook via de gemeente Eindhoven meerdere hulpverleningstrajecten aangeboden die verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden om telkens opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte, de instabiele leefsituatie en het door de reclassering ingeschatte hoge recidiverisico, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist daarom naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel. De maatregel strekt tot de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Daar komt bij dat de maatregel beoogt een bijdrage te leveren aan een oplossing van de zeer hardnekkige problematiek van verdachte.
De rechtbank acht – alles afwegende – oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel, nu dit niet in overeenstemming is met de aard van de maatregel.
Een tussentijds toetsingsmoment is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk.
Gelet op de aan verdachte op te leggen maatregel zal de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 254b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 01.226777.25 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van parketnummer 01.204058.25 feit 1:
opzettelijk in het openbaar handelingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid verrichten;
ten aanzien van parketnummer 01.204058.25 feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende maatregel:
ten aanzien van parketnummer 01-204058-25 feit 1 en feit 2:
Een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. R.J. Heuft, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2025148648.