ECLI:NL:RBOBR:2025:7065

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
11777743 CV EXPL 25-4866
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van kredietovereenkomst en consumentenkoopovereenkomst in het kader van consumentenbescherming

In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 november 2025 uitspraak gedaan in een bodemzaak tussen Billink Finance B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, Billink Finance B.V., heeft een kredietovereenkomst gesloten met de gedaagde, die voortvloeit uit een consumentenkoopovereenkomst. De kantonrechter heeft ambtshalve de kredietovereenkomst getoetst aan de hand van artikel 7:58 lid 2 onder e van het Burgerlijk Wetboek (BW). De eisende partij heeft aangetoond dat de bedongen rente en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker, waardoor het beroep op de uitzondering slaagt. Dit betekent dat de kredietovereenkomst niet als consumentenkredietovereenkomst wordt aangemerkt, en de consumentenbeschermende bepalingen van titel 2A van boek 7 BW niet van toepassing zijn.

Daarnaast heeft de kantonrechter de informatieverplichtingen van de handelaar in de consumentenkoopovereenkomst beoordeeld. De eisende partij heeft voldoende onderbouwd dat aan de essentiële informatieverplichtingen is voldaan, maar de aanmaningen voldeden niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, omdat een lager bedrag was genoemd dan gevorderd. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 159,83, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11777743 CV EXPL 25-4866
Vonnis van 6 november 2025
in de zaak van
Billink Finance B.V.,
gevestigd te Rotterdam en kantoorhoudende te Gouda,
eisende partij,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De verdere procedure

Op 14 augustus 2025 heeft de kantonrechter een tussenvonnis (hierna verder: het tussenvonnis) gewezen. Voor het verloop van de procedure wordt naar het tussenvonnis verwezen.
Bij akte van 11 september 2025 heeft eisende partij haar vordering nader toegelicht.

2.De verdere beoordeling

Ambtshalve toetsing van de kredietovereenkomst
In het tussenvonnis is eisende partij in de gelegenheid gesteld te onderbouwen of het in deze procedure gesloten krediet al dan niet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt, en zich in het bijzonder uit te laten over het verdienmodel van de kredietverstrekker.
Eisende partij heeft aan de hand van omzetcijfers en correspondentie van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toegelicht dat het verdienmodel is gebaseerd op de ontvangen vergoeding van verkopers die de mogelijkheid om uitgesteld te betalen aanbieden aan consumenten, en niet op de verwachting dat consumenten hun verplichtingen niet nakomen en de daaraan verbonden rente en kosten van niet-nakoming. Eisende partij heeft verder inzichtelijk gemaakt dat consumenten eerst in de gelegenheid worden gesteld om hun betalingsverplichting zonder rente en kosten na te komen en dat er pas bij het niet-nakomen daarvan gaandeweg het incassotraject stapsgewijs (beperkt) wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. Volgens eisende partij zijn de incassowerkzaamheden niet kostendekkend.
Naar oordeel van de kantonrechter heeft eisende partij voldoende onderbouwd dat de bedongen rente en buitengerechtelijke incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker. Om die reden kan eisende partij een geslaagd beroep doen op de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW en moet dus worden geoordeeld dat het in deze procedure gesloten krediet géén consumentenkredietovereenkomst is als bedoeld in titel 2A van boek 7 BW. Aan de consumentenbeschermende bepalingen van die titel hoeft dus niet te worden getoetst.
Ambtshalve toetsing van de koopovereenkomst
Het krediet vond zijn oorsprong in een consumentenkoopovereenkomst gesloten op afstand tussen gedaagde partij en de handelaar, die zijn vordering op gedaagde partij heeft overgedragen aan eisende partij. De handelaar moet in dit geval voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikelen 6:230m en 6:230v BW.
In deze procedure moet eisende partij gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan de essentiële informatieplichten is voldaan. De kantonrechter moet vervolgens ambtshalve onderzoeken of aan de plichten is voldaan, dus ook als er geen verweer is gevoerd. Als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n informatieplicht moet de rechter een sanctie toepassen (zie het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677).
De rechtbanken hebben naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad voor de schending van de essentiële informatieverplichtingen een sanctierichtlijn opgesteld (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Deze sanctierichtlijn houdt samengevat in dat de betalingsverplichting van de consument wordt verminderd met een bepaald percentage afhankelijk van het aantal voldoende ernstige schendingen. Bij de precontractuele informatieverplichtingen geldt dat meerdere voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieverplichtingen die onder dezelfde letter van artikel 6:230m lid 1 BW vallen samen worden geteld als één schending. Eventuele schendingen van de verplichting om de informatie te bevestigen op een duurzame gegevensdrager worden gerekend als één schending.
De bestelknop; de informatieverplichting van artikel 6:230v lid 3 BW
Volgens artikel 6:230v lid 3 BW moet de handelaar het elektronische bestelproces zo inrichten dat de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Als gebruik wordt gemaakt van een bestelknop of een soortgelijke functie, moet deze een ondubbelzinnige formulering bevatten die goed leesbaar is en waaruit blijkt dat het plaatsen van een bestelling een betalingsverplichting ten opzichte van de handelaar inhoudt.
Overige essentiële (pre)contractuele informatieplichten; artikel 6:230m lid 1 BW
Volgens artikel 6:230m lid 1 BW moet de handelaar de consument voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze informeren over (in dit geval): de kenmerken van het product (sub a), de identiteit van de handelaar (sub b), de contactinformatie van de handelaar (sub c), de prijs van het product (sub e), de wijze van betaling en levering inclusief de leveringstermijn (sub g) en het recht van ontbinding van de overeenkomst (sub h). Voor zover van toepassing, moet de handelaar de consument ook informeren over de duur van de overeenkomst en de voorwaarde van opzegging (sub o) en de minimumduur waarbinnen de consument niet kan opzeggen (sub p). De handelaar moet deze informatie vervolgens bevestigen op een duurzame gegevensdrager. Een duurzame gegevensdrager betekent dat de consument de informatie eenvoudig moet kunnen bewaren, zoals bijvoorbeeld een e-mail of een brief.
Hierna zal worden beoordeeld of aan de informatieverplichtingen is voldaan. Alleen als er sprake is van een voldoende ernstige schending van een informatieverplichting, zal die informatieverplichting hierna worden besproken.
Conclusie essentiële informatieverplichtingen
Eisende partij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat is voldaan aan bovengenoemde informatieverplichtingen. De vordering, die de kantonrechter niet ongegrond en niet onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed, behoudens het volgende.
De door eisende partij verzonden aanmaningen voldoen niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, nu in de aanmaningen een lager bedrag is genoemd dan thans wordt gevorderd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn daarom slecht toewijsbaar tot het in de aanmaningen vermelde bedrag, zijnde € 30,00 (2 x € 15,00).
Proceskosten
Gedaagde partij wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij tot betaling aan eisende partij van het bedrag van € 159,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 122,96 vanaf 26 juni 2025 tot de dag van betaling;
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten, aan de kant van eisende partij tot vandaag begroot op:
  • € 120,78 wegens dagvaardingskosten;
  • € 135,00 wegens griffierecht;
  • € 40,00 wegens salaris gemachtigde (niet met btw belast);
  • € 20,00 wegens nakosten, te vermeerderen met de eventuele explootkosten van de betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis waar het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.A. Donkersloot, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2025.