ECLI:NL:RBOBR:2025:7046

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
25/356
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving inzake vermijdings- en reductieprogramma voor zeer zorgwekkende stoffen

Deze uitspraak betreft een verzoek om handhaving van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP) voor zeer zorgwekkende stoffen (zzs) door eiseres, die van mening is dat het college van gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank oordeelt dat het college aanvankelijk over onvoldoende gegevens beschikte om het bestreden besluit te onderbouwen, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand omdat het college inmiddels wel over de benodigde gegevens beschikt. Eiseres krijgt gelijk in de motivering van het bestreden besluit, maar niet inhoudelijk. De rechtbank behandelt het beroep op 23 september 2025 en concludeert dat het verzoek om handhaving niet beperkt is tot het VRP 2023, maar ook betrekking heeft op het VRP 2024. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 17 december 2024, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college inmiddels aan zijn verplichtingen voldoet. Eiseres krijgt de proceskosten vergoed en het betaalde griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/356 OW HAND

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres, [eiseres]

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, het college
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam], uit [vestigingsplaats] , [naam]
(gemachtigden:mr. T.N. Sanders en mr. J.A.M. van der Velden),

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een verzoek om handhaving van [eiseres] over het zogenoemde vermijdings- en reductieprogramma (VRP) over zeer zorgwekkende stoffen (zzs). Op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet [naam] een dergelijk programma maken. [naam] heeft dit in 2023 en 2024 gedaan, maar volgens [eiseres] voldoen de programma’s die [naam] heeft gemaakt niet aan de eisen die de wet (in dit geval: het Bal) daaraan stelt. Het verzoek om handhaving van [eiseres] is door het college afgewezen. Het college is daarna bij de beslissing op het bezwaar van [eiseres] bij de afwijzing gebleven (het bestreden besluit). Volgens het college voldoet [naam] wel aan het Bal. [eiseres] is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college over te weinig gegevens beschikte om na te kunnen gaan of [naam] alle zzs heeft opgegeven die zij toepast in haar productieproces. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Zij zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand laten omdat het college inmiddels wel over deze gegevens beschikt en [naam] met het VRP van 2024 in voldoende mate heeft aangegeven wat en hoe zij het gebruik van zzs gaat vermijden of reduceren. [eiseres] krijgt dus gelijk als het gaat om de motivering van het bestreden besluit, maar inhoudelijk krijgt [eiseres] uiteindelijk geen gelijk. Deze beslissingen staan aan het einde van de uitspraak onder het kopje “Beslissing”. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. [eiseres] heeft het verzoek om handhaving ingediend op 2 april 2024.
2.1 Het college heeft dat verzoek afgewezen met het besluit van 28 mei 2024.
2.3
Het bestreden besluit is van 17 december 2024.
2.4
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daarna zijn reacties ontvangen van achtereenvolgens [eiseres] en [naam].
2.5
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van [eiseres] , de gemachtigden van het college en de gemachtigden van [naam], vergezeld van [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Omgevingswet en Bal van toepassing3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Ow zijn in deze procedure de Ow en het Bal van toepassing, omdat het handhavingsverzoek is ingediend na de inwerkingtreding van de Ow.
Het VRP en de minimalisatieverplichting
4
.Deze zaak gaat over de verplichting om vijfjaarlijks te rapporteren over het gebruik, vermijding en de reductie van zzs met een VRP. Daarmee wordt het bevoegde gezag geïnformeerd over welke zzs worden gebruikt, de mate van het gebruik ervan, hoe dat gebruik kan worden vermeden en wat en hoe een bedrijf het gebruik gaat reduceren als vermijding niet mogelijk is. De informatieverplichtingen waren op het moment van het bestreden besluit opgenomen in artikel 2.4, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en artikel 5.24 van het Bal. Daarvoor verwijst de rechtbank naar artikel 8.2.3 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Deze artikelen zijn opgenomen in de bijlage. Naast de VRP-verplichting geldt de (voortdurende) minimalisatieverplichting voor zzs. Deze is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgegaan in artikel 2.11 van het Bal dat een specifieke zorgplicht voor de milieubelastende activiteit bevat.
Vooraf
5. Aan het bestreden besluit zijn, voor zover van belang voor dit beroep, de volgende feiten en omstandigheden vooraf gegaan:
- Op 24 februari 2023 heeft [naam] de herziene en definitieve versie van het VRP (VRP 2023) ingediend.
- De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (ODMWB) heeft namens het college met een brief van 6 april 2023 laten weten dat [naam] met het VRP 2023 voldoende invulling heeft gegeven aan het doel van een VRP.
- In een ambtshalve verleende omgevingsvergunning van 20 juli 2023 heeft het college in de voorschriften 2.2.1 en 2.2.2 een verplichting opgenomen om binnen zes maanden na het in werking treden van die vergunning, een VRP op te stellen voor de indirecte lozing van (p)ZZS in het afvalwater.
- Op 22 maart 2024 heeft het college het VRP ontvangen dat op grond van de vergunning van 20 juli 2023 moest worden ingediend (VRP 2024). Het VRP 2024 gaat over de emissies naar lucht en water.
- Op 8 januari 2025 heeft de OMWDB met een brief laten weten dat [naam] met het VRP 2024 voor nu voldoende invulling heeft gegeven aan het doel van een vermijdings- en reductieprogramma.
Het verzoek om handhaving
6. In het verzoek om handhaving stelt [eiseres] dat [naam] niet voldoet aan de
ZZS-informatieverplichting doordat zij rapporten heeft ingediend die gebrekkig en onvolledig zijn. [eiseres] verwijst daarbij naar de informatieverplichtingen die in § 5.4.3 van het Bal voor zzs zijn opgenomen. Verder laat [eiseres] in het verzoek weten dat het VRP 2023 niet voldoet aan de vereisten die volgen uit het Bal en reeds in het Abm aanwezig waren.
6.1
De rechtbank deelt niet de opvatting van het college en van [naam] dat het verzoek om handhaving zich alleen richt op het VRP 2023. In de kern vraagt [eiseres] met haar verzoek aan het college dat het de informatieverplichtingen over zzs handhaaft. Daarmee wil [eiseres] bereiken dat [naam] zich houdt aan deze informatieverplichtingen, ongeacht de VRP die is ingediend. Het gaat [eiseres] dus niet zozeer om de VRP 2023, maar om de beschikbaarheid van een correct en toereikend VRP. In het verzoek noemt [eiseres] wel het VRP 2023, maar dat komt omdat het VRP 2024 op dat moment nog niet beschikbaar was. Verder kan uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar niet worden opgemaakt dat [eiseres] het verzoek om handhaving uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beperkt tot het VRP 2023. In het verslag staat alleen dat [eiseres] bevestigt dat zaken die spelen rondom het VRP 2023 zijn doorgeschoven naar het VRP 2024.
6.1
Het verzoek om handhaving van [eiseres] is wel beperkt tot emissies naar de lucht. Dat blijkt uit het verzoek en het verdere verloop van deze procedure, waaronder de zitting.
Procesbelang7. [naam] heeft - kort weergegeven - naar voren gebracht dat [eiseres] geen procesbelang meer heeft omdat het VRP 2023 door het college is goedgekeurd en het VRP 2024 geen onderdeel uitmaakt van het verzoek om handhaving.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] nog steeds een procesbelang heeft. Procesbelang ontbreekt alleen als geen enkel reëel en actueel belang bestaat bij het beroep of dat is komen te vervallen. Dat is niet het geval. Zoals hiervoor overwogen, is het verzoek om handhaving niet beperkt tot het VRP 2023. Bovendien verschillen [eiseres] en het college van mening of [naam] met het VRP 2023 voldaan heeft aan haar informatieverplichting. Een oordeel van de rechtbank kan doorwerken naar volgende VRP’s, zoals het VRP 2024.
7.2
Verder overweegt de rechtbank dat de beslissing van het college om het VRP 2023 definitief vast te stellen geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar een bestuurlijk rechtsoordeel over de uitleg van de informatieverplichting. Die beslissing kan dus ook niet onherroepelijk worden doordat er geen rechtsmiddel tegen is aangewend. Er stond immers geen rechtsmiddel open tegen de vaststelling van het VRP.
De informatieverplichting is in artikel 2.4, derde lid, van het Abm, in combinatie met artikel 5.24 van het Bal, opgenomen als een (algemene) regel waaraan degene die zzs emitteert naar lucht en water moet voldoen. De verplichting om te voldoen volgt dus rechtstreeks uit die Besluiten. Dat het college en vooral [naam] in enige onzekerheid verkeren of het VRP nog kan worden getroffen door een verzoek om handhaving, acht de rechtbank niet onevenredig bezwarend. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de opvatting dat de beslissing van het college onherroepelijk wordt, uit een oogpunt van rechtsbescherming voor derden zoals [eiseres] ongewenst is. Die wordt haar bij deze opvatting feitelijk geheel of gedeeltelijk ontnomen omdat zij van de beslissing niet op de hoogte was of kon zijn. Verder is het de keuze van de wetgever geweest om te werken met een VRP-verplichting die niet aan goedkeuring is onderworpen.
Overtreding van de informatieverplichting8. [eiseres] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het VRP 2023 voldoet aan het Bal. In de eerste plaats voert [eiseres] aan dat het college niet heeft onderkend dat [naam] meer zzs verwerkt of gebruikt in haar productieproces dan zij bij het VRP 2023 heeft opgegeven. Van [naam] is bekend dat het ook perfluorbutaansulfoaat (PFBS) gebruikt. Bekend is dat PFBS in een mengsel wordt geproduceerd, waarbij andere zzs worden toegepast. Naast PFBS worden dus ook andere PFAS-achtige stoffen als additief aan het mengsel toegevoegd en die dus worden geëmitteerd. In het verzoek om handhaving heeft [eiseres] gesteld dat het kan gaan om de stoffen trifluormethaansulfonzuur (TFMS), perfluormethaansulfonaat (PFEts) en perfluorpropaansulfonaat (PFPts) en perfluorhexaansulfaat. Ook ontbreekt onderzoek van [naam] over de aanwezigheid en gebruik van PFOS en PFOA in de fabriek van [naam], hoewel bijvoorbeeld bij metingen van Rijkswaterstaat de aanwezigheid van PFOS is vastgesteld. In de tweede plaats voert [eiseres] aan dat het VRP 2023 en het VRP 2024 niet voldoen aan de eisen die de regelgeving daaraan stelt, reduceert [naam] het gebruik te weinig en heeft zij ook niet gerapporteerd wat zij wel heeft gedaan de afgelopen jaren. [eiseres] stelt dat de door [naam] ingediende informatie over de reductie van stoffen die wel zijn opgegeven, niet voldoet aan artikel 5.24 van het Bal. Sommige stoffen zijn wel door [naam] geïnventariseerd, maar ontbreken in het VRP. Van andere stoffen geeft [naam] niet aan wat de afgelopen vijf jaar aan reductie is gedaan. En van weer andere stoffen volstaat [naam] met de mededeling dat nog onderzoek wordt gedaan, maar wordt in het VRP 2023 niet weergegeven hoe het gebruik wordt geminimaliseerd, aldus [eiseres] .
9.1
In een brief van 2 juli 2024 over het verzoek om handhaving van [eiseres] , heeft het college laten weten dat de door [eiseres] in het verzoek om handhaving genoemde stoffen zijn meegenomen in de beoordeling van de VRP 2024. Daarbij is [naam] in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens in te dienen. Als [naam] daar niet aan voldoet, stelt het college dat het handhavend zal optreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee zelf te kennen gegeven dat het over onvoldoende gegevens beschikte om te kunnen controleren of [naam] met het VRP 2023 aan haar informatieverplichting heeft voldaan. Het kon namelijk niet nagaan of [naam] de door [eiseres] genoemde stoffen gebruikt en, zo ja, of dat gebruik tot emissies naar de lucht leidt.
10. Het betoog van [eiseres] slaagt alleen al hierom. Nu het college niet kan controleren of [naam] met het VRP 2023 aan haar informatieverplichting heeft voldaan, is het bestreden besluit op dit punt strijdig met artikel 3:2 van de Awb.
10.1
De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden van [eiseres] nagaan of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Dat zal zij doen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich inmiddels voordoen. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van [eiseres] zal bespreken aan de hand van het VRP 2024.
10.2
Het VRP 2024 is door [naam] ingediend om daarmee te voldoen aan de verplichtingen die volgen uit de ambtshalve omgevingsvergunning van 20 juli 2023. De rechtbank zal dat VRP beoordelen om na te gaan of [naam] voldoet aan haar informatieverplichtingen die volgen uit artikelen 5.24 en 5.25 van het Bal.
-
Inventarisatie van de ontbrekende stoffen
11. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de in het verzoek om handhaving genoemde stoffen, te weten TFMS, PFEts, PFPts en perrfluorhexaansulfonaat niet in het VRP meegenomen, omdat deze stoffen met een relatief lage dampdruk geen emissie naar de lucht geven. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat ook niet andere PFAS-varianten dan PFBS bij [naam] naar de lucht worden geëmitteerd. Het verwijst daartoe naar zijn verweerschrift dat in bezwaar is ingediend. Daarin heeft het laten weten dat het door [eiseres] genoemde document “Regulatory Datasheet Declaration van [naam]” (RDS versie Feb 20 2024) een producten- en grondstoffenblad betreft met een disclaimer dat het product niet 100% zuiver kan zijn. Dat [naam] de onzuiverheden in al die producten niet gaat onderzoeken, ziet het college niet als een gebrek van haar informatieverstrekking over zzs.
11.1
De rechtbank is het eens met het college. In wat [eiseres] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank bovendien geen aanleiding voor het oordeel dat de standpunten van het college onjuist zijn. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat [naam] het college niet over de samenstelling en herkomst moet rapporteren van de stoffen die [naam] voor het productieproces gebruikt, maar over de mate waarin zij zzs naar de lucht emitteert. [naam] hoeft dus niet na te gaan wat de werkelijke samenstelling van een hoeveelheid geleverde grondstof is, als daarop een disclaimer is aangebracht dat de producent van die stof er niet voor in kan staan dat de hoeveelheid vrij is van zzs. Verder heeft [eiseres] het standpunt van het college dat met een relatief lage dampdruk geen emissie naar de lucht kan optreden, niet of onvoldoende bestreden. In zoverre slaagt het betoog niet.
-
Inhoudelijke gebreken van het VRP12. [eiseres] betoogt dat voor een heel aantal emissies van zzs (boorzuur, furaan, benzeen, BPA, 2,3-epoxypropylmethacrylaat, dodecamethylcyclohexasiloxaan, decamethylcyclopentasiloxaan en octamethylcyclotetrasiloxaan) na de classificatie ervan een termijn van vijf of langer verlopen is, terwijl [naam] in deze periode weinig of geen enkel onderzoek heeft uitgevoerd naar de mogelijke vermijding en reductie, althans daarover geen informatie heeft verstrekt in het VRP. Zelfs aan de minimale vereisten uit artikel 2.4 Abm en het voormalige artikel 2.20 van de Activiteitenregeling milieubeheer, nu§5.4.3. van het Bal, is vijf jaar na dato niet voldaan, en ten tijde van het bestreden besluit nog steeds niet. Het had op de weg van [naam] gelegen om vanaf 1 januari 2016 per direct onderzoek te doen naar de aanwezigheid van deze stoffen. Van [naam] mag gelet op haar positie als grote fabrikant van specialistische plastics enige kennis over dergelijke stoffen verwacht mag worden. De emissie, vermijding- en reductie van deze stoffen is nog altijd niet onderzocht, waardoor handhaving geboden is. Dat ten aanzien van de stof BPA, de best beschikbare technieken worden toegepast, doet aan de verplichting tot minimalisatie van zzs niets af.
12.1
Wat betreft de inhoudelijke gebreken die [eiseres] aan het VRP 2024 van [naam] heeft geconstateerd, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het met de door [naam] aangedragen informatie genoegen kon nemen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12.2
Op grond van artikel 5.24, tweede lid, van het Bal moet bij een VRP een overzicht worden verschaft van de mogelijkheden om het gebruik van zzs te vermijden of te reduceren. Verder moet het informatie bevatten over de bedrijfszekerheid en de kosten van technieken en informatie over afwenteleffecten. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het VRP alleen tot doel heeft om hem informatie te verschaffen over de vermijding en reductie van zzs. Artikel 5.24, tweede lid, van het Bal verplicht er niet toe om verslag te doen van wat een bedrijf in het verleden of tijdens een afgelopen rapportageperiode van vijf jaar aan vermijding of reductie heeft gedaan. Ook volgt er geen verplichting uit tot minimalisatie. Die verplichting volgt uit artikel 2.11 van het Bal maar niet uit artikel 5.24, tweede lid, van het Bal. [eiseres] heeft artikel 2.11 van het Bal niet ten grondslag gelegd aan haar handhavingsverzoek. Met het artikel 5.24 van het Bal kunnen tot slot geen nieuwe technieken binnen een bepaalde termijn worden afgedwongen om de emissies van zzs te vermijden of te reduceren.
12.2
Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het alleen moet beoordelen of voldoende informatie wordt overgelegd over het doel van het voorkomen van emissies van zzs en, indien niet mogelijk, het zoveel mogelijk vermijden van zzs-emissies naar de leefomgeving. Daarbij komt het college enige beoordelingsruimte toe. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de door [naam] met het VRP 2024 aangeleverde informatie als voldoende heeft kunnen beschouwen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam] heeft laten weten dat wat betreft de door [eiseres] aangehaalde stoffen, volgens de huidige stand van de techniek nog geen vervangende stoffen beschikbaar zijn, of geen technieken beschikbaar zijn om de emissies verder te reduceren. Voor de zzs waar dat wel mogelijk was, heeft [naam] de afgelopen jaren het gebruik van zzs weten te vermijden of te reduceren. Onderzoek naar nieuwe technieken, ook onderzoek van [naam], gaat door, maar wijst op dit moment voor de bedoelde stoffen nog niet in een concrete richting. Daarom heeft [naam] in het VRP 2024 volstaan met de mededeling dat onderzoek naar vervanging of reductie van de door [eiseres] zzs nog gaande is. [eiseres] heeft deze standpunten van [naam] niet of zeer beperkt tegengesproken. [eiseres] heeft in dit verband gesteld dat [naam] behoorde aan te tonen dat meer acties dan voortzetting van bestaand onderzoek niet nodig zijn. De verplichting om een VRP te maken is er echter in de eerste plaats op gericht om het college inzicht te verschaffen in wat en hoe [naam] aan reductie en vermijding van zzs doet en niet een verplichting om aan te tonen dat het niet nog meer zou kunnen doen of inzicht te verschaffen in alle denkbare mogelijkheden voor vermijding of reductie van zzs. In wat [eiseres] heeft aangevoerd, en gegeven de beoordelingsruimte die het college heeft, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangeleverde informatie als onvoldoende heeft kunnen beschouwen. De rechtbank benadrukt voor de goede orde dat dit oordeel [naam] niet van de verplichting ontheft om de emissie van zzs naar de lucht te minimaliseren.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat [naam] inmiddels aan haar verplichting om een acceptabel VRP te maken voldoet. [eiseres] krijgt dus wel gelijk als het gaat om de motivering en voorbereiding van het bestreden besluit, maar inhoudelijk krijgt [eiseres] geen gelijk.
4. Omdat het beroep gegrond is, wordt het college veroordeeld in de proceskosten die [eiseres] in beroep heeft gemaakt voor de rechtsbijstand die aan [eiseres] is verleend. De kosten voor rechtsbijstand bestaan uit het indienen van een beroepschrift door de gemachtigde van [eiseres] en zijn aanwezigheid tijdens de zitting van de rechtbank van 23 september 2025. De kosten worden berekend aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht dat vaste bedragen bevat voor het toekennen van proceskosten. Voor het indienen van een beroepschrift en de aanwezigheid tijdens de zitting wordt op grond van dat Besluit ieder één punt toegekend, terwijl één punt gelijk staat aan een bedrag van € 907,00. Dat betekent dat het college wordt veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1814,00.
5. [eiseres] krijgt ook het betaalde griffierecht terug van het college. De rechtbank zal daarom in de beslissing bepalen dat het college aan [eiseres] het betaalde griffierecht (€ 385,00) moet terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiseres] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 december 2024;
- laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand;
- veroordeelt het college in de betaling van de door [eiseres] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1814,00;
- bepaalt dat het college het door [eiseres] betaalde griffierecht (€ 385,00) moet terugbetalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: overzicht regelgeving genoemd in de uitspraak

Invoeringsbesluit Omgevingswet(zoals dat geld tot 20 september 2025)- Artikel 8.2.3 (informeren emissie zeer zorgwekkende stof)

Artikel 5.23 van het Besluit activiteiten leefomgeving treedt in werking met ingang van 1 januari van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarin het Besluit activiteiten leefomgeving in werking is getreden. Tot dat tijdstip blijft artikel 2.4, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, van toepassing.
Activiteitenbesluit milieubeheer(Abm)
-
Artikel 2.4, derde lid
Degene die een inrichting drijft van waaruit emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht plaatsvinden, overlegt elke vijf jaar informatie aan het bevoegd gezag over:
a. de mate waarin emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht plaatsvinden;
b. de mogelijkheden om emissies van die stoffen te voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, te beperken.

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

-
Artikel 5.23(informeren: emissie zeer zorgwekkende stof)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt elke vijf jaar geïnformeerd over:
a. de mate waarin zeer zorgwekkende stoffen in de lucht of het water worden geëmitteerd; en
b.de mogelijkheden om de emissies van zeer zorgwekkende stoffen in de lucht of het water te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken.
-
Artikel 5.24(vermijdings- en reductieprogramma)
1. Er worden vermijdings- en reductieprogramma’s opgesteld voor zeer zorgwekkende stoffen.
2. Deze programma’s bevatten:
a. een overzicht van mogelijkheden om het gebruik van zeer zorgwekkende stoffen te vermijden;
b. als gebruik niet te vermijden is: een overzicht van mogelijkheden en technieken om emissies in de lucht of het water te voorkomen en te beperken;
c .informatie over de bedrijfszekerheid en de kosten van de technieken; en
d. informatie over afwenteleffecten.
3. Bij het overzicht van de technieken wordt informatie opgenomen over het rendement en de validatie van de technieken.
4. Op het bepalen van de kosten en het rendement van de technieken, bedoeld in het derde lid, zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

Voetnoten

1.Stb. 2020, 400.