ECLI:NL:RBOBR:2025:6934

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
01.338585.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en mishandeling met eendaadse samenloop en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en mishandeling van de aangeefster. De feiten vonden plaats op 28 december 2022 te Geldrop, waar de verdachte de aangeefster onder dwang seksuele handelingen heeft laten ondergaan en haar daarbij heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie in de vervolging kon worden ontvangen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties, en deze verklaringen werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals verklaringen van getuigen en forensisch bewijs. De verdachte heeft ontkend dat er sprake was van geweld of dwang, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade is vastgesteld op € 5.000,00. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en heeft de straf daarop aangepast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.338585.22
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 28 december 2022 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten,
- die [slachtoffer 1] in/op/tegen het gezicht spugen/tuffen,
- die [slachtoffer 1] in/op/tegen het gezicht slaan,
- die [slachtoffer 1] bij de haren vastpakken en/of aan de haren trekken en/of die [slachtoffer 1] bij de haren mee naar boven trekken,
- aan die [slachtoffer 1] (op dreigende toon) toevoegen van de woorden "Ik zorg wel dat je het doet” en “Moet ik je nog een keer slaan?”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
- naar beneden trekken en/of uittrekken van de kleren van die [slachtoffer 1] ,
- die [slachtoffer 1] op dwingende toon sommeren op de knieen op de grond te zitten en/of die [slachtoffer 1] op dwingende toon sommeren haar handen op de rug te doen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel vastpakken/grijpen/knijpen,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten:
- het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] ,
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] ;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 28 december 2022 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] :
- in/op/tegen het gezicht te spugen/tuffen,
- in/op/tegen het gezicht te spugen,
- bij de haren vast te pakken en/of aan de haren te trekken en/of die [slachtoffer 1] bij de haren mee naar boven te trekken en/of
- bij de keel vast te pakken/grijpen/knijpen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
In de ochtend van 28 december 2022 heeft [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) een telefonische melding bij de politie gedaan van seksueel misbruik. Zij heeft bij de politie verteld dat zij die nacht, nadat zij met vriendinnen ‘derde Kerstdag’ had gevierd, rond 02:00 thuis was. Korte tijd later stond verdachte voor de deur van haar woning. Zij liet hem binnen om nog een wijntje te drinken. Nadat zij samen op de bank hadden gepraat, begon hij aan haar kleren te zitten en probeerde hij haar shirt en broek uit te trekken. Later heeft hij haar aan haar haren mee naar boven getrokken. Onder de douche heeft verdachte haar gedwongen seksuele handelingen te ondergaan. Aangeefster moest op haar knieën zitten en verdachte aftrekken. Ook heeft verdachte volgens aangeefster twee vingers vaginaal naar binnen gebracht. Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar tijdens de seksuele handelingen onder andere in het gezicht heeft geslagen en gespuugd.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat er inderdaad seksuele handelingen tussen hen hebben plaatsgevonden. Op de eerste verdieping, in de badkamer, heeft zij hem afgetrokken en heeft hij met zijn vingers haar vagina aangeraakt en was hij daarbij wellicht ook in haar vagina geweest. De seksuele handelingen hebben maar een paar seconden geduurd en hij was hooguit 5 minuten boven geweest. Van geweld of dwang tegen haar is volgens verdachte geen sprake geweest. Op een gegeven moment sloeg de sfeer om omdat zij opdringerig werd. Hij heeft haar een duwtje gegeven en is toen weggegaan, aldus verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Allereerst stelt zij dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn. In dat kader heeft de raadsvrouw gewezen op inconsistenties in die verklaringen. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de bevindingen en conclusies van een particulier onderzoeksbureau, genaamd FDRB. Dit bureau heeft in opdracht van de verdediging een analyse gemaakt van de verklaringen van aangeefster bij de politie en daarbij onderzoek gedaan naar de (in)consistenties van die verklaringen. Volgens dat rapport zouden de verklaringen van aangeefster dermate inconsistent zijn dat deze niet als betrouwbaar in het kader van de waarheidsvinding kunnen worden beschouwd.
In de tweede plaats stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de andere bewijsmiddelen niet als steunbewijs kunnen dienen voor de verklaringen van aangeefster. Zo voert de raadsvrouw aan dat de in de verklaring van de zus van aangeefster omschreven emoties niet het gevolg zijn van de vermeende verkrachting en mishandeling. De emoties zijn volgens de raadsvrouw het gevolg van de woorden van verdachte dat hij de gebeurtenissen van die avond aan aangeefsters vriend zou vertellen en van het daaropvolgende sms-bericht van haar vriend dat hij het raar vond dat ze nog wakker was. Verder is de verklaring van de zus terug te voeren naar één bron, te weten het verhaal van aangeefster. Wat het letsel betreft, stelt de raadsvrouw van verdachte dat aangeefster in haar vrije tijd hockeyt en dat het letsel ook daardoor kan zijn ontstaan. Daarnaast kunnen de krasletsels zijn ontstaan door het paillettenshirt dat aangeefster die nacht droeg. Ook de bevindingen van de politie in de woning van aangeefster kunnen niet als steunbewijs dienen. Aangeefster is, voordat zij de politie heeft gebeld, samen met haar zus en moeder terug in de woning geweest. Volgens de raadsvrouw wekt dit alles de indruk dat de situatie in scene is gezet, nog snel voordat aangifte werd gedaan. Verdachte heeft daarentegen steeds consistent en gedetailleerd verklaard.
In de derde plaats heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wettig bewijs is voor de ten laste gelegde feiten, de overtuiging ontbreekt. Het motief van aangeefster om valselijk aangifte te doen, is volgens de verdediging gelegen in het feit dat ze bang was dat verdachte haar vriend over de gebeurtenissen van die nacht zou vertellen.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt, heeft zij opgesomd en uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het juridische kader
Verdachte en aangeefster hebben allebei verklaard dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Volgens aangeefster is zij door geweld hiertoe gedwongen, verdachte ontkent dat.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet worden aangenomen op grond van alleen de verklaring van het vermeende slachtoffer. Verder doet zich in zedenzaken bij de beoordeling van het bewijs vaak de situatie voor dat alleen het slachtoffer en verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei anders verklaren over wat er is gebeurd. Dit brengt in veel gevallen mee dat de verklaring van het vermeende slachtoffer als belangrijkste bewijsmiddel voorhanden is. Dat is ook in deze zaak het geval.
Steunbewijs kan er dan toe leiden dat toch een bewezenverklaring kan volgen. Of er voldoende steunbewijs is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ten laste gelegde handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Het is afdoende wanneer de verklaring van het slachtoffer, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring (het slachtoffer) heeft afgelegd.
Op basis van deze rechtspraak moet de rechtbank daarom eerst de vraag beantwoorden of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. In het geval zij deze vraag bevestigend beantwoordt, moet de rechtbank daarna beoordelen of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De rechtbank stelt vast dat aangeefster op 28 december 2022 om 11 uur in de ochtend een informatief gesprek bij de politie heeft gehad. In dat gesprek heeft zij verklaard over wat er volgens haar is gebeurd en welke seksuele handelingen zij in die nacht heeft moeten ondergaan. Een dag later, op 29 december 2022, heeft zij aangifte gedaan. Ook bij haar aangifte heeft zij verklaard over de gebeurtenissen in de nacht van 28 december 2022 en de seksuele handelingen die zij heeft moeten ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster op essentiële punten in het informatieve gesprek en bij de aangifte consistent, gedetailleerd en volledig verklaard. De verklaringen van aangeefster komen de rechtbank authentiek voor. Dat de verklaringen van aangeefster op niet-essentiële onderdelen enige inconsistenties vertonen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze inconsistenties zijn naar het oordeel van de rechtbank namelijk van ondergeschikte aard en zien niet op de kern van de gebeurtenissen. Zo heeft aangeefster wisselend verklaard over de vraag of verdachte wel of niet op haar uitnodiging naar haar woning was gekomen. Dit doet niet af aan het gegeven dat aangeefster de deur voor verdachte heeft geopend en steeds verklaard heeft dat zij met verdachte op de bank een glas wijn heeft gedronken en dat de sfeer aanvankelijk goed was. De sfeer sloeg volgens aangeefster beneden in de woonkamer om toen zij hun samenzijn wilde beëindigen. Aangeefster heeft vervolgens over de kern van de gebeurtenissen naar het oordeel van de rechtbank in hoofdlijnen steeds consistent verklaard.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster bovendien dat zij, toen verdachte haar woning rond 6:45 eenmaal had verlaten, in alleen haar badjas en Uggs meteen in de auto is gestapt en naar haar ouders en zus is gereden. Daar aangekomen, heeft aangeefster haar verhaal direct bij haar zus verteld. Haar zus heeft daarover verklaard en ook over de emotionele toestand waarin aangeefster verkeerde. Vervolgens vond diezelfde ochtend om 11:00 uur het informatieve gesprek bij de politie al plaats.
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en zal zij deze gebruiken voor het bewijs. In het steunbewijs, dat de rechtbank hierna zal bespreken, vindt de rechtbank een extra reden om de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar en geloofwaardig te achten. De rechtbank gaat gelet op het voorgaande daarmee voorbij aan de analyse en conclusies van het rapport dat door de verdediging is ingebracht.
Het steunbewijs
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaringen van aangeefster bevestiging vinden in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
Daarbij wijst de rechtbank in de eerste plaats op de verklaring van de zus van aangeefster over de gemoedstoestand van aangeefster in de vroege ochtend van 28 december 2022.
Zij heeft verklaard dat aangeefster haar slaapkamer inkwam met de zaklamp van haar telefoon en dat zij aangeefster in een keer op de grond in elkaar zag zakken. Aangeefster begon toen heel hard te huilen. Toen aangeefster ging zitten, zag ze dat de badjas open ging staan en dat aangeefster helemaal naakt was. De zus van aangeefster voelde ook dat haar haren kletsnat waren. Ze heeft geprobeerd om aangeefster rustig te krijgen. Aangeefster heeft de naam van verdachte genoemd en verteld dat hij haar mishandeld, had gevingerd en dat zij hem had moeten aftrekken. Ze trilde helemaal en was bang en in paniek, aldus de zus. De gedetailleerde verklaring van de zus ondersteunt de lezing van aangeefster.
De rechtbank wijst in de tweede plaats op de constateringen van verbalisanten van het letsel bij aangeefster. Zij zagen verschillende krassen aan de voorzijde van de nek ter hoogte van de kin van aangeefster. Ook zagen zij dat een gedeelte van haar nek, net onder haar kin dat rood/geel van kleur was. Verder heeft de arts op het lichaam van aangeefster letsels aangetroffen. Het gaat daarbij onder meer om vermoedelijk krasletsels op het gezicht, aan de rechterzijde van de hals, de bovenzijde van de rechterborst en de linkerzijde van de rechterborst en aan de rechterzijde van de rug. Ook heeft de arts een rood/bruine huidverkleuring op de voorzijde van het rechteronderbeen ter hoogte van de knie en ter hoogte van het scheenbeen geconstateerd. Hoewel de arts geen oordeel heeft gegeven over de exacte herkomst van de letsels, zijn deze letsels naar het oordeel van de rechtbank wel in lijn met de verklaring van aangeefster.. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat verdachte haar shirt en broek heeft uitgetrokken en dat ze daarbij in een worsteling zijn beland, dat hij haar keel heeft vastgegrepen en dat zij langere tijd op haar knieën moest zitten in de douche.
Ten slotte vinden de verklaringen van aangeefster ook steun in hetgeen de politie aantrof bij het onderzoek in de woning van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte in een soort van worsteling haar paillettenshirt uitkreeg ter hoogte van het kookeiland in de richting van de achterdeur. Verder heeft aangeefster verklaard hoe zij tussen het kookeiland en de stalen deur in een worsteling met verdachte op de grond is beland en dat verdachte toen haar broek heeft geprobeerd uit te trekken. Die broek heeft verdachte volgens aangeefster op de keukentafel gegooid. Tijdens de worsteling is het kettinkje, dat voor aangeefster emotionele waarde heeft, kapot gegaan.
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek woning volgt dat verbalisanten in de woning van aangeefster voor de achterdeur op de grond een deurmat aantroffen met daarop een roze t-shirt met zilverkleurige pailletten, dat binnenste buiten was gekeerd. Op de eettafel zagen zij een bruine broek liggen, die binnenste buiten was gekeerd. Verder hebben de verbalisanten twee goudkleurige oorbellen op de vloer gezien tussen de eettafel en het keukeneiland. De oorbellen lagen in geopende stand op de grond. Op de vloer naast de haldeur hebben de verbalisanten een goudkleurig kettinkje zien liggen met een goudkleurig plaatje tussen de schakels. De ketting was gebroken bij één van de schakels.
De rechtbank stelt vast dat niet alleen de vindplaats van de aangetroffen kleding in lijn is met de aangifte, ook de sieraden op de grond passen bij het verhaal van aangeefster. Verder zitten achter het proces-verbaal van bevindingen over het onderzoek in de woning foto’s van de badkamer waarop een deels beslagen en vochtige spiegel en een vochtig deurraam is te zien. Ook dit strookt met de verklaring van aangeefster dat het seksueel misbruik onder de douche heeft plaatsgevonden en dat ze lang onder de douche heeft moeten staan en toen allerlei handelingen heeft moeten verrichten en ondergaan.
De rechtbank gaat niet mee met het betoog van de raadsvrouw dat de bevindingen in de woning van aangeefster niet als steunbewijs zouden kunnen dienen omdat zij de tijd en mogelijkheid heeft gehad de situatie in scène te zetten en dat ook gedaan heeft. De rechtbank acht niet aannemelijk dat aangeefster, toen zij die ochtend met haar moeder en zus kort naar de woning is teruggekeerd, de situatie in haar woning zo in scène zou hebben gezet dat deze overeen zou komen met de verklaringen die zij later bij de politie zou gaan afleggen. Dat zou betekenen dat aangeefster in een zeer kort tijdsbestek moet hebben bedacht wat zij precies bij de politie zou gaan verklaren en dat zij ook de tegenwoordigheid van geest moet hebben gehad om bepaalde voorwerpen precies zo neer te leggen in haar woning dat dit in lijn met haar verhaal zou zijn en daarmee hoogstwaarschijnlijk zou afwijken van het verhaal dat verdachte zou gaan vertellen. Dat strookt niet met het plotselinge en paniekerige vertrek van aangeefster uit haar woning direct nadat verdachte haar woning had verlaten, gekleed in slechts haar badjas en Uggs en de gemoedstoestand waarin zij verkeerde toen zij haar verhaal aan haar zus vertelde.
Volgens de verklaring van verdachte zou er beneden in de woonkamer geen worsteling hebben plaatsgevonden, zou aangeefster haar kleren in de badkamer hebben uitgetrokken, en zou hij 5 minuten op de bovenverdieping zijn geweest. In die tijdsspanne zouden ze hebben gezoend, op de slaapkamer zijn geweest, zou aangeefster zich hebben uitgekleed, onder de douche zijn gaan staan en zouden de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor het aantreffen van de kleding en (deels kapotte) sieraden in de woonkamer en evenmin voor de beslagen spiegel en raam in de badkamer.
Overtuiging
De rechtbank acht niet alleen wettig bewijs aanwezig, maar heeft ook de overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Ten eerste geldt dat de verklaringen van verdachte op essentiële punten inconsistenties vertonen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat de sfeer op de bank in de woonkamer omsloeg, omdat aangeefster opdringerig werd. Maar ter terechtzitting heeft hij verklaard dat het omslagpunt boven kwam, toen aangeefster hem onder de douche wilde trekken. Verder heeft verdachte bij de politie verklaard dat aangeefster zijn broek naar beneden heeft gedaan en hem toen heeft afgetrokken. Hij heeft ook verklaard dat hij tijdens het aftrekken een keer shampoo heeft aangegeven en dat hij aangeefster bij haar vagina heeft aangeraakt, er overheen heeft gewreven en gestreeld en misschien met het vingertopje naar binnen is gegaan. Volgens verdachte hebben hij en aangeefster nog geen tien seconden aan elkaar gezeten en ter terechtzitting heeft hij verklaard ongeveer 5 minuten boven te zijn geweest. Dat acht de rechtbank, gezien de seksuele handelingen die verdachte heeft beschreven, ongeloofwaardig.
Ten tweede geldt dat toen de politie enkele uren na het informatief gesprek met aangeefster bij de woning van verdachte aanbelde, verdachte een half uur lang de deur niet heeft geopend terwijl hij wist dat politie voor de deur stond. In die tijd heeft hij onder meer met zijn vriendin geappt en haar verteld dat de politie voor de deur staat. Hij appt haar dat hij bij aangeefster thuis is geweest en dat hij haar van zich af heeft geduwd toen ze hem ‘wilde zoenen maar niet hard ofzo’ en ook ‘ze kan er onmogelijke blauwe plekken aan hebben overgehouden’. Verdachte appt dat hij denkt dat de politie hem gaat meenemen. Hij vraagt zijn vriendin of zij diverse werkafspraken (boekingen) voor de komende dagen voor hem wil afzeggen omdat hij verwacht dat hij zijn telefoon zal moeten inleveren voor onderzoek.
Deze reactie van verdachte wekt naar het oordeel van de rechtbank bevreemding. Als hij slechts een enkele duw heeft gegeven zonder enig letsel, zoals verdachte beweert, dan is het een feit van algemene bekendheid dat een langdurig verblijf op het politiebureau met een onderzoek aan zijn telefoon, niet te verwachten is. Zijn reactie duidt er naar het oordeel van de rechtbank veeleer op dat hij direct had begrepen waarvoor de politie bij zijn woning aanbelde.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate steun vinden in andere, van haar verklaring onafhankelijke, bewijsmiddelen. Op grond van haar verklaringen en de overige bewijsmiddelen worden feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1
op 28 december 2022 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo
door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten,
- die [slachtoffer 1] in het gezicht spugen,
- die [slachtoffer 1] in het gezicht slaan,
- die [slachtoffer 1] bij de haren vastpakken en en die [slachtoffer 1] bij de haren mee naar boven trekken,
- aan die [slachtoffer 1] (op dreigende toon) toevoegen van de woorden "Ik zorg wel dat je het doet” en “Moet ik je nog een keer slaan?”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
- naar beneden trekken en uittrekken van de kleren van die [slachtoffer 1] ,
- die [slachtoffer 1] op dwingende toon sommeren op de knieën op de grond te zitten en die [slachtoffer 1] op dwingende toon sommeren haar handen op de rug te doen en
- die [slachtoffer 1] bij de keel vastpakken,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] ,
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] .
Feit 2
op 28 december 2022 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] :
- in het gezicht te spugen,
- bij de haren vast te pakken en die [slachtoffer 1] bij de haren mee naar boven te trekken en
- bij de keel vast te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster. Hij heeft haar onder de douche gedwongen tot seksuele handelingen en haar daarbij mishandeld. Door zijn handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en haar lichamelijke integriteit aangetast. Dit alles ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijkse bestaan. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring die aangeefster ter terechtzitting heeft voorgedragen. Zij heeft zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog en het gebeuren heeft nog steeds veel impact op haar leven. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij aangeefster in haar eigen woning heeft verkracht. Dat is juist de plek waar aangeefster zich veilig moet kunnen voelen.
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een zedenzaak is veroordeeld. Verder heeft verdachte eerder, in 2017, een taakstraf gekregen voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft verder gelet op het reclasseringsadvies van 26 september 2025. Uit dat advies volgt dat, mede gelet op een eerdere verdenking van verkrachting, sprake is van een matig-laag risico op recidive ten aanzien van een zedendelict indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Er zouden volgens de reclassering mogelijkheden voor behandeling zijn, als verdachte aangeeft hiervoor open te staan. Verdachte heeft echter laten weten geen hulpvraag te hebben en zich niet te herkennen in de positie van dader. Hij heeft gesteld zelf goed te weten wat er is gebeurd en hij verwijt het aangeefster dat zij een aangifte heeft gedaan, om haar eigen fout te verhullen. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verder vindt de reclassering een gevangenisstraf niet wenselijk, omdat verdachte en zijn gezin daarmee hun stabiliteit zouden verliezen. De woning kan dan niet worden behouden en dat zou risico-verhogend kunnen zijn.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor verkrachting met een beperkte mate van dwang geldt een oriëntatiepunt van 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat niet anders.
De rechtbank houdt bij de duur van de gevangenisstraf verder rekening met de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn van berechting, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Tussen de aanvangsdatum van 28 december 2022 (de datum van inverzekeringstelling) en het eindvonnis van vandaag is een periode van meer dan twee jaar verstreken. Het gaat om een overschrijding van de redelijke termijn van tien maanden. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van deze termijn zouden kunnen rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal in de strafmodaliteit rekening houden met deze overschrijding.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren.
De straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 737,48 voor vergoeding van materiële schade gevorderd en een bedrag van € 7.500,00 voor vergoeding van immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Over het gouden kettinkje heeft de officier van justitie gesteld dat de rechtbank de reparatiekosten kan schatten, omdat ter terechtzitting is gebleken dat het kettinkje niet is vervangen maar gerepareerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat zij vrijspraak heeft bepleit. In de tweede plaats stelt zij dat het gevorderde bedrag van € 368,54 aan eigen risico niet toewijsbaar is, omdat een aantoonbaar causaal verband ontbreekt tussen de vermeende feiten uit 2022 en de in 2024 gemaakte kosten. Ook het gevorderde bedrag van € 65,00 voor beschadigde kleding is volgens de raadsvrouw niet toewijsbaar, omdat niet is gebleken dat de kleding is beschadigd. Wat het gouden kettinkje betreft, stelt de raadsvrouw dat niet vaststaat wat de oorzaak van de schade is. Ten slotte betoogt de raadsvrouw dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade lager moet worden vastgesteld.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een totaalbedrag van € 5.608,48.
Over de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
De kleding wilde de benadeelde partij niet meer terug gelet op het feit dat de kleding haar herinnerende aan het delict en zij de kleding daarom niet meer wilde dragen. De rechtbank acht dit begrijpelijk en alleszins redelijk en zal het gevorderde bedrag van € 65,00 daarom toewijzen. Wat betreft het gouden kettinkje is ter terechtzitting gebleken dat het kettinkje niet is vervangen, maar gerepareerd. De rechtbank maakt daarom gebruik van haar schattingsbevoegdheid en schat de reparatiekosten op een bedrag van € 50,00. Over het bedrag aan zorgkosten in verband met het eigen risico, overweegt de rechtbank dat zij het gevorderde bedrag van € 493,48 in zijn geheel zal toewijzen. De benadeelde partij heeft met stukken onderbouwd dat de huisarts haar heeft verwezen naar een psycholoog voor behandeling en dat zij op 9 april 2024 een intake heeft gehad voor een behandeling bij de psycholoog in verband met PTSS-klachten als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De advocaat van de benadeelde partij heeft op zitting nog toegelicht dat het even heeft geduurd voordat zij werd behandeld gelet op de wachttijden in de zorg. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw stelt, van oordeel dat een causaal verband bestaat tussen de feiten uit 2022 en de behandeling in 2024.
Over de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, onder andere als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen of anderszins in zijn persoon is aangetast.
In de vordering tot schadevergoeding heeft de benadeelde partij voor het bepalen van de hoogte van de immateriële schade aansluiting gezocht bij de Rotterdamse schaal. Zij heeft zich voor het bedrag gebaseerd op categorie (b) voor slachtoffers van een eenmalige verkrachting met bijzonder ernstige omstandigheden, zoals ernstig geweld. Voor die categorie geldt als richtsnoer een bedrag tussen de € 7.500,00 tot € 15.000,00. De rechtbank ziet in de aard en ernst van de normschending echter aanleiding om aansluiting te zoeken bij categorie (c).. In deze categorie vallen vaak situaties waarin de benadeelde en de dader een date of een relatie hadden. Voor deze categorie geldt als richtsnoer een bedrag tussen de € 2.500,00 tot € 7.500,00.
De rechtbank zal het schadebedrag naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00.
Dit alles betekent dat de rechtbank zal toewijzen:
  • een bedrag van € 608,48 aan materiële schadevergoeding en
  • een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2022.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde schade voor zover deze het totaalbedrag van € 5.608,48 te boven gaat. Behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 242, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 en 2:

Eendaadse samenloop van:

verkrachting

en
mishandeling
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 een
maatregel tot schadevergoeding, bestaande uit de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , ter zake van de bewezen verklaarde feiten, een bedrag te betalen van
5.608,48 euro,bestaande uit 608,48 euro materiële schade en 5.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.608,48 euro, bestaande uit 608,48 euro materiële en 5.000,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Grimbergen, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Zeeuw, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2025.