ECLI:NL:RBOBR:2025:690

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
11036046 CV EXPL 24-1937
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verklaring voor recht voortduren arbeidsovereenkomst; geen (voorwaardelijk) ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter te 's-Hertogenbosch op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en ABC ZONEXPERTS B.V. [eiser] vorderde onder andere een verklaring voor recht dat zijn dienstverband voortduurt en betaling van achterstallig salaris. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een ontslag op staande voet, omdat ABC niet duidelijk had gecommuniceerd dat het dienstverband beëindigd was. De rechter stelde vast dat [eiser] zich in een situatie van situatieve arbeidsongeschiktheid bevond, wat betekende dat hij recht had op loondoorbetaling. De kantonrechter oordeelde dat ABC gehouden was om het loon door te betalen vanaf 1 augustus 2023, en dat de wettelijke verhoging tot 15% gematigd werd. Daarnaast werd ABC veroordeeld tot het naleven van re-integratieverplichtingen en het verstrekken van correcte bruto/netto-specificaties. De vorderingen in reconventie van ABC werden afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11036046 \ CV EXPL 24-1937
Vonnis van 13 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J. Jurgers,
tegen
ABC ZONEXPERTS B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. S.B.A. Lhachmi.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en ABC.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 november 2023 met producties, genummerd 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties, genummerd 1 tot en met 12;
- de vonnissen van de kantonrechter te Middelburg van 13 en 20 maart 2024
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van eis in conventie en het verzoek om een voorlopige voorziening met producties, genummerd 11 tot en met 38, ingekomen op 21 januari 2025;
- de akte van [eiser] van 22 januari 2025 met productie 39;
- de akte van [eiser] van 29 januari 2025 met productie 40;
- de mondelinge behandeling van 31 januari 2025 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt; de gemachtigde van ABC heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen;
- de akte van [eiser] van 6 februari 2025.
1.2.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 januari 2012 in dienst getreden van ABC als monteur voor 38 uur in de week. Zijn werkzaamheden bestonden uit het monteren van zonnepanelen. De CAO voor het Technisch Installatiebedrijf is van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
2.2.
[eiser] heeft een eenmanszaak: [A] .
2.3.
Per 1 juni 2022 is de arbeidsduur van [eiser] op zijn verzoek teruggebracht naar 32 uur per week. Per 1 september 2022 is [eiser] weer naar een arbeidsduur van 38 uur per week gegaan.
2.4.
Op 11 juni 2023 heeft [eiser] zich ziekgemeld vanwege een gebroken hand. De bedrijfsarts rapporteerde op 20 juni 2023 dat [eiser] arbeidsongeschikt was en hield rekening met een hersteltijd van langer dan 6 weken met de waarschuwing om overbelasting te voorkomen.
2.5.
Op 10 juli 2023 heeft [eiser] contact opgenomen met [B] , HR-medewerker bij ABC. Hij wilde de situatie rondom de uit te voeren werkzaamheden en het re-integratie-advies bespreken. Dat is niet gelukt. Daarna heeft [eiser] zich opnieuw ziekgemeld. ABC heeft de bedrijfsbus diezelfde dag opgehaald.
2.6.
Op 14 juli 2023 is [eiser] weer op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts concludeerde in zijn rapport van 16 juli 2023 dat [eiser] zijn werk heeft hervat, maar zich na een week weer ziek heeft gemeld, dit keer door ervaren problematiek in de arbeidssfeer (achterstallig loon waar [eiser] recht op zou hebben). De bedrijfsarts geeft onder meer aan dat er geen recht is op ziekteverlof en heeft geadviseerd om de STECR Richtlijn te volgen (het oplossen van de problematiek). ABC heeft daarop de heer [C] ingeschakeld als bemiddelaar.
2.7.
Op 19 juli 2023 heeft [eiser] deelgenomen aan gesprekken met bemiddelaar [C] over onder meer de problematiek in de arbeidssfeer. Bij brief van 20 juli 2023, met herstelbrief van 21 juli 2023, bevestigt ABC de inhoud van het gesprek en een loonstop per 17 juli 2023. [eiser] heeft het verslag voor akkoord getekend.
2.8.
Op 21 juli 2023 hebben partijen opnieuw gesproken met [C] . Volgens [eiser] waren het twee besprekingen en gingen die alleen over zijn verlofurensaldo. [eiser] stelt daarbij te hebben voorgesteld de verlofuren om te zetten in loon over juli en augustus 2023, voor zover de loonstop terecht is. Volgens ABC heeft een gesprek plaatsgevonden en ging dat over beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Op 26 juli 2023 volgde een bevestiging van het gesprek/de gesprekken van 21 juli 2023. [eiser] heeft inhoudelijk gereageerd op de gespreksverslagen.
2.9.
In augustus 2023 hebben partijen gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarbij de te maken afspraken zouden worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Op 9 augustus 2023 heeft [C] een depotovereenkomst aan [eiser] gestuurd.
2.10.
[eiser] heeft in augustus advies ingewonnen bij een advocaat. Deze (voormalig) advocaat heeft op 29 augustus onder meer aangegeven dat [eiser] recht heeft op een transitievergoeding en dat [eiser] niet kan instemmen met een van de wet afwijkende korte opzegtermijn van één maand en ook niet met betaling aan de deurwaarder op basis van de depotovereenkomst en de daarin genoemde voorwaarden. De (voormalig) advocaat heeft zelf een aangepaste vaststellingsovereenkomst opgesteld en aan ABC gestuurd. Daar heeft ABC niet mee ingestemd.
2.11.
Bij brief van 5 oktober 2023 heeft ABC [eiser] opgeroepen zijn werkzaamheden te hervatten op 9 oktober 2023. Op 6 oktober 2023 is [eiser] op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. Bij brief van 9 oktober 2023 heeft [eiser] ABC verzocht om over te gaan tot betaling van het loon over augustus en september 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
2.12.
In zijn rapport van 10 oktober 2023 concludeerde de bedrijfsarts dat de STECR Richtlijn aan de orde is, dat werkgever en werknemer het conflict moeten oplossen en dat [eiser] geen recht heeft op ziekteverlof. Volgens de bedrijfsarts is het oppakken van het eigen werk pas haalbaar vanaf het moment dat werkgever en werknemer goede afspraken hebben gemaakt ter oplossing van de problematiek (liever nog wederkerige toezeggingen). De bedrijfsarts adviseerde daarbij om professionele mediation op te starten door inschakeling van een bij het MFN aangesloten jurist-registermediator met een arbeidsrechtelijke achtergrond.
2.13.
Bij brief van 16 oktober 2023 heeft ABC [eiser] opnieuw opgeroepen om op
19 oktober 2023 op het werk te verschijnen. ABC schreef daarbij: “
Indien u wederom niet op de werkplek verschijnt zullen wij als werkgever genoodzaakt zijn (…) tegen uw persoon om ontslag te moeten aanzeggen op staande voet (…)”.
2.14.
[eiser] maakte schriftelijk bezwaar tegen deze uiting en is op 19 oktober 2023 niet op het werk verschenen.
2.15.
Op 2 november 2023 liet ABC aan [eiser] weten dat zij een geregistreerd mediator ging inschakelen. Op 24 november 2023 vond een eerste mediationgesprek plaats met een erkend mediator, de heer [D] . Daarna heeft ABC het mediationtraject opgeschort en is het mediationtraject beëindigd.
2.16.
Op 6 november 2023 heeft [eiser] ABC gedagvaard in deze procedure.
2.17.
Op 7 december 2023 heeft [eiser] zich ziekgemeld. Op 18 december 2023 is [eiser] opnieuw op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft in de terugkoppeling van 21 december 2023 onder meer aangegeven dat er geen belastbaarheid was voor betaald of ander werk en dat inmiddels sprake is van zodanige ziekte met zodanige beperkingen dat eigen of aangepast werk niet haalbaar is. In deze periode heeft [eiser] heeft zich (opnieuw) onder behandeling gesteld van een psycholoog vanwege depressieklachten.
2.18.
[eiser] heeft op 9 januari 2024 een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV. Op 12 februari 2024 heeft het UWV naar aanleiding van het advies van de verzekeringsarts dat sprake is van arbeidsongeschiktheid voor eigen werk door ziekte, aangegeven dat zij van oordeel is dat [eiser] zijn eigen werk op 18 december 2023 niet kon doen. Het UWV heeft een kopie van haar oordeel aan ABC gestuurd.
2.19.
[eiser] heeft vervolgens een aanvraag gedaan bij het UWV voor een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft die aanvraag op 24 mei 2024 afgewezen en daarbij als redenen gegeven dat [eiser] in dienst is van ABC en ABC gehouden is om het loon door te betalen.
2.20.
Daarna is ABC van arbodienst veranderd. [eiser] heeft ABC gevraagd om hem te informeren over de nieuwe arbodienst. Hij heeft ABC daarover gerappelleerd. [eiser] ontving geen inhoudelijke reactie van ABC.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis en na intrekking van de in de dagvaarding ingestelde vorderingen, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat het dienstverband tussen partijen onverkort voortduurt;
ABC te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris c.a. vanaf 1 augustus 2023 tot en met 31 december 2024 van € 57.140,23 bruto, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% en met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim;
ABC te veroordelen tot doorbetaling van het salaris c.a. vanaf 1 januari 2025 van € 3.288,15 bruto per maand, inclusief vakantiegeld, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim;
en voor wat betreft de onder sub b en c genoemde betalingen, onder gelijktijdige overlegging van correcte bruto/netto-specificaties, op straffe van een door ABC te verbeuren dwangsom van € 250,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
met veroordeling van ABC in de proceskosten.
3.2.
ABC voert verweer.
3.3.
Op de vorderingen en de onderbouwing daarvan en op het verweer daartegen wordt hierna ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling relevant is.
de voorlopige voorziening op grond van art. 223 Rv
3.4.
[eiser] vordert om ABC te veroordelen om:
aan [eiser] te betalen het achterstallig salaris c.a. van € 57.140,23 bruto over de periode van 1 augustus 2023 tot en met december 2024, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, onder gelijktijdige overlegging van correcte bruto/netto-specificaties, op straffe van een door ABC te verbeuren dwangsom van € 250,00 per dag dat ABC daarmee in gebreke blijft;
aan [eiser] te betalen het salaris van 3.288,15 bruto per maand inclusief vakantiegeld tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, onder gelijktijdige overlegging van correcte bruto/netto-specificaties, op straffe van een door ABC te verbeuren dwangsom van € 250,00 per dag dat ABC daarmee in gebreke blijft;
haar re-integratieverplichtingen jegens [eiser] na te leven door inschakeling van een bedrijfsarts, het opstellen van een plan van aanpak en het volgen van de adviezen van de bedrijfsarts ten behoeve van het herstel en de re-integratie van [eiser] , op straffe van een door ABC te verbeuren dwangsom van € 250,00 per dag dat ABC daarmee in gebreke blijft.
3.5.
Op de vorderingen en de onderbouwing daarvan en op het verweer daartegen wordt hierna ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling relevant is.
in reconventie
3.6.
ABC vordert om [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot:
betaling van een bedrag van € 10.381,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling van de proceskosten.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de vorderingen en de onderbouwing daarvan en op het verweer daartegen wordt hierna ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling relevant is.

4.De beoordeling

in conventie
Einde arbeidsovereenkomst door ontslag op staande voet?
4.1.
Als eerste moet worden beoordeeld of sprake is geweest van een ontslag op staande voet. ABC stelt dat zij [eiser] op 16 oktober 2023 heeft meegedeeld dat hij zou zijn ontslagen als hij op 19 oktober 2023 niet op het werk zou verschijnen. ABC stelt verder dat [eiser] heeft aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen deze uitspraak en dat geen juridische grondslag bestaat voor ontslag op staande voet in deze situatie. Omdat [eiser] op 19 oktober 2023 niet is verschenen en ABC niet op het ontslag is teruggekomen, staat volgens ABC vast dat [eiser] op 19 oktober 2023 op staande voet is ontslagen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ABC verklaard dat [eiser] bij brief van 16 oktober 2024 voorwaardelijk is ontslagen, namelijk op voorwaarde dat hij niet op de werkplek zou verschijnen op 19 oktober 2023 om 8.00 uur en dat die voorwaarde is vervuld, zodat [eiser] op 19 oktober 2023 is ontslagen.
4.2.
[eiser] betwist dat sprake is geweest van een ontslag op staande voet. Hij wijst erop dat ABC alleen een voornemen heeft geuit om hem te ontslaan, maar dat nadien geen ontslag op staande voet is gegeven.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat ABC [eiser] bij brief van vrijdag 16 oktober 2023 heeft aangegeven dat hij het werk per maandag 19 oktober 2023 moest hervatten. Daaraan is toegevoegd:
“Indien u wederom niet op de werkplek verschijnt zullen wij als werkgever genoodzaakt zijn (…) tegen uw persoon om ontslag te moeten aanzeggen op staande voet (…).”
4.4.
In de rechtspraak is aanvaard (zie HR 28 april 1995, NJ 1995, 651) dat het mogelijk is om een ontslag op staande voet bij voorbaat aan te zeggen, en wel in die zin dat de werkgever - als de werknemer bij voorbaat aankondigt dat hij geen gehoor zal geven aan de opdracht om maandag na het weekend op het werk te verschijnen - kan volstaan met aan te zeggen dat als de werknemer - door weg te blijven - bij de weigering om het werk te hervatten mocht volharden, de arbeidsovereenkomst met ingang van die maandag wegens werkweigering zal zijn beëindigd.
4.5.
In deze zaak geldt dat [eiser] niet heeft aangekondigd dat hij geen gehoor zal gegeven aan de opdracht om maandag op het werk te verschijnen, terwijl in de brief van
16 oktober 2023 ook niet duidelijk is aangegeven dat als [eiser] op maandag het werk niet zou hervatten de arbeidsovereenkomst met ingang van 19 oktober 2023 zal zijn beëindigd. De door ABC in de brief gebezigde bewoordingen duiden juist op een aparte ontslagaanzegging op 19 oktober 2023 als [eiser] dan niet op het werk is verschenen.
4.6.
Aan het voorgaande doet niet af dat [eiser] in reactie op de brief van 16 oktober 2023 heeft laten weten:

Ik ga bij deze tegen deze uitspraak in bezwaar, Er is geen enkele juridische grondslag voor staande voet ontslag in deze situatie.
Uit deze woorden blijkt namelijk nog niet dat [eiser] ervan uitging dat sprake was van een bij voorbaat aangezegd ontslag op staande voet.
4.7.
Gelet op de grote (financiële) gevolgen van een ontslag op staande voet en de daaraan verbonden vervaltermijn voor het indienen van een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is het, ter bescherming van de werknemer, van belang dat een ontslag op staande voet op een voor de werknemer duidelijke en ondubbelzinnige wijze wordt gegeven, zodat voor de werknemer helder is dat sprake is van een (bij voorbaat aangezegd) ontslag op staande voet. Eventuele onduidelijkheid daarover mag niet in nadeel van de werknemer werken.
4.8.
Van een bij voorbaat aangezegd ontslag op staande voet is dus geen sprake. ABC heeft het ontslag op of na 19 oktober 2023 ook niet apart aangezegd. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door een ontslag op staande voet en nog altijd doorloopt. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht is daarmee toewijsbaar.
Loondoorbetaling?
4.9.
Vervolgens moet beoordeeld worden of ABC gehouden is het loon te betalen vanaf 1 augustus 2023. ABC stelt dat zij het loon terecht heeft stopgezet omdat [eiser] , die niet langer arbeidsongeschikt was, weigerde om zijn werkzaamheden te hervatten. [eiser] heeft de keuze voor het niet-hervatten van de werkzaamheden volgens ABC kennelijk gemaakt omdat hij ervan uitging dat hij maandelijks geld zou ontvangen vanwege de afspraken over vergoeding van overuren in het kader van een vaststellingsovereenkomst, die [eiser] uiteindelijk niet heeft getekend. [eiser] heeft bovendien door ondertekening van de brief over de loonstopzetting ingestemd met de loonstopzetting.
4.10.
[eiser] stelt dat hij recht heeft op loondoorbetaling omdat over de periode van
1 augustus 2023 tot 18 december 2023 sprake was van een arbeidsconflict waarop de zogenoemde STECR Richtlijn van toepassing was (situatieve arbeidsongeschiktheid). Hij heeft conform het advies van de bedrijfsarts meegewerkt aan bemiddeling, zodat niet gezegd kan worden dat sprake is van een omstandigheid die in redelijkheid voor zijn rekening komt (artikel 7:628 BW). Vanaf 18 december 2023 was [eiser] volgens de bedrijfsarts arbeidsongeschikt en heeft hij recht op loondoorbetaling tijdens ziekte (artikel 7:629 BW).
4.11.
De kantonrechter zal hierna beoordelen of recht bestaat op loondoorbetaling vanaf augustus 2023.
I. de periode van 1 augustus 2023 tot 17 december 2023
4.12.
De kantonrechter stelt voorop dat van situatieve arbeidsongeschiktheid sprake is wanneer de werknemer zich als gevolg van een verstoorde arbeidsverhouding op grond van (dreigende) psychische of lichamelijke klachten niet in staat acht tot het verrichten van zijn of haar werkzaamheden, hoewel ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid geen medische beperkingen van psychische of fysieke aard kunnen worden vastgesteld, zodat van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte in de zin van art. 7:629 BW geen sprake is.
4.13.
Als de situatieve arbeidsongeschiktheid komt vast te staan, moet aan de hand van artikel 7:628 BW worden beoordeeld of de werkgever gehouden is het loon door te betalen (zie het arrest van de Hoge Raad van 27 juni 2008 ECLI:NL:HR:2008:BC7669 Mak/SGBO, hierna: MAK/SGBO).
4.14.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid. De bedrijfsarts geeft in zijn terugkoppeling van 16 juli 2023 aan dat [eiser] zich na een korte werkhervatting weer ziek heeft gemeld, dit keer door ervaren problematiek in de arbeidssfeer (achterstallig inkomen). Daarbij is aangegeven dat geen recht bestaat op ziekteverlof, dat geen sprake is van een ziekte of gebrek, dat STECR aan de orde is en is geadviseerd om de problematiek op te lossen. In de terugkoppeling van 10 oktober 2023 heeft de bedrijfsarts wederom aangegeven dat geen sprake is van recht op ziekteverlof, dat STECR aan de orde is en dat werkgever en werknemer het conflict moeten oplossen. Zijn advies is om professionele mediation op te starten door inschakeling van een bij het MFN aangesloten jurist-registermediator met een arbeidsrechtelijke achtergrond. De bedrijfsarts heeft verder aangegeven dat het oppakken van het eigen werk pas haalbaar is vanaf het moment dat werkgever en werknemer goede afspraken (liefst wederkerige toezeggingen) hebben gemaakt ter oplossing van de problematiek.
4.15.
In artikel 7:628 lid 1 BW (zoals dat sinds januari 2020 luidt) is bepaald dat de werkgever verplicht is het loon te betalen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer dient te komen.
4.16.
De hoofdregel luidt dus dat de werkgever het loon ook moet voldoen als de werknemer de overeengekomen arbeid niet heeft verricht. Dat is alleen anders als de werknemer de arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor zijn risico moet komen.
4.17.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bij de wijziging van artikel 7:628 lid 1 BW voor ogen stond dat de werkgever bij situatieve arbeidsongeschiktheid niet gehouden is het loon te betalen als de schuld uitsluitend of in hoofdzaak bij de werknemer ligt. Als beiden schuld treft, zal de werkgever gehouden zijn het loon te betalen (
Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 7, p. 129). Daarbij geldt onder het huidige recht nog steeds dat de werknemer er alles aan moet hebben gedaan om de belemmeringen voor werkhervatting weg te nemen, door zijn of haar volle medewerking te verlenen aan initiatieven van de werkgever en door zelf proactief oplossingen aan te dragen.
4.18.
Met betrekking tot de stelplicht en bewijslastverdeling wordt overwogen dat - hoewel de wetgever met de wijziging van artikel 7:628 lid 1 BW geen wijziging heeft beoogd ten opzichte van de jurisprudentie (zoals - onder meer - is ontwikkeld in MAK/SGBO) - de herformulering van artikel 7:628 lid 1 BW wel degelijk heeft geleid tot een wijziging. De stelplicht, en bij betwisting de bewijslast, zijn immers bij de werkgever (in plaats van de werknemer) komen te liggen.
4.19.
Daarom is het aan ABC om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de oorzaak van de situatieve arbeidsongeschiktheid / het niet hervatten van de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak bij [eiser] lag. [eiser] heeft daarbij de verplichting om alle medewerking te verlenen aan inspanningen die erop gericht zijn de oorzaken van de situatieve arbeidsongeschiktheid weg te nemen. Dit betekent dat [eiser] er alles aan gedaan moet hebben om de belemmeringen voor werkhervatting weg te nemen door zijn volle medewerking te verlenen aan initiatieven van ABC.
4.20.
ABC heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de schuld van de situatieve arbeidsongeschiktheid / het niet hervatten van de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak bij [eiser] ligt. Dat sprake was van werkweigering volgt de kantonrechter niet gelet op wat de bedrijfsarts op 10 oktober 2023 in zijn terugkoppeling heeft aangegeven: “
Het oppakken van het eigen werk is pas haalbaar vanaf het moment dat werkgever en werknemer goede afspraken hebben gemaakt ter oplossing van de problematiek (liever nog wederkerige toezeggingen).” Verder stelt de kantonrechter vast dat [eiser] zijn volle medewerking heeft verleend door in te stemmen met de door ABC voorgestelde mediation door [C] , hoewel [C] in tegenstelling tot het advies van de bedrijfsarts geen geregistreerd mediator-jurist met kennis van het arbeidsrecht was. Verder heeft [eiser] in november 2023 ook meegewerkt aan mediation onder leiding van een geregistreerd mediator.
4.21.
Dat [eiser] het werk niet heeft hervat omdat hij er volgens ABC van uitging dat hij maandelijks geld zou ontvangen vanwege de afspraken over vergoeding van overuren in het kader van een vaststellingsovereenkomst, die [eiser] uiteindelijk niet heeft getekend, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat het niet afdoet aan wat hiervoor is geoordeeld over het kunnen oppakken van het eigen werk. Bovendien heeft een werknemer het recht om zich te laten adviseren over een (concept) vaststellingsovereenkomst en heeft de werknemer (ook) het recht om na ondertekening van een vaststellingsovereenkomst (waartoe het in deze zaak niet is gekomen) binnen een bepaalde termijn de vaststellingsovereenkomst te ontbinden (artikel 7:270b lid 2 BW).
4.22.
Daarom is ABC gehouden het loon door te betalen. Dat [eiser] de brief van
20 juli 2023 (waarin is aangegeven dat geen loon zal worden betaald vanaf 17 juli 2023) voor akkoord heeft getekend, doet daar niet aan af. In lid 10 van artikel 7:628 BW is bepaald dat elk beding dat ten nadele van de werknemer afwijkt van dit artikel, nietig is. De werknemer wordt dus door de wetgever beschermd en de regeling van artikel 7:628 BW is van dwingend recht.
4.23.
Dat in juni 2023 discussie is ontstaan over (onder meer) het aantal overuren waar [eiser] recht op had en over betaling van het salaris vanaf 1 juli 2023 maakt niet dat de oorzaak van de situatieve arbeidsongeschiktheid / het niet hervatten van de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak bij [eiser] lag. De door ABC gestelde lezing over (het ontstaan van) de discussiepunten tussen partijen is door [eiser] betwist en is niet nader onderbouwd door ABC. Overigens heeft ABC het aanvankelijk ingehouden het salaris over de maand juli 2023 later alsnog aan [eiser] uitbetaald.
4.24.
Tot slot stelt ABC nog dat [eiser] zich niet beschikbaar heeft gehouden om zijn werkzaamheden te verrichten. [eiser] heeft dat gemotiveerd betwist en tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht dat hij vanaf augustus van 2023 niet heeft kunnen werken als gevolg van omstandigheden die niet voor zijn rekening komen (periode arbeidsconflict). Hiervoor is al geoordeeld dat de oorzaak van het niet hervatten van de werkzaamheden in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet voor risico van de werknemer moet komen. ABC heeft bovendien haar stelling in het licht van de terugkoppeling van de bedrijfsarts op 10 oktober 2023, te weten: “
Het oppakken van het eigen werk is pas haalbaar vanaf het moment dat werkgever en werknemer goede afspraken hebben gemaakt ter oplossing van de problematiek (liever nog wederkerige toezeggingen).” niet nader onderbouwd, zodat dit verweer faalt.
4.25.
Tegen de hoogte van het gevorderde loon is geen verweer gevoerd. Daarom is het loon toewijsbaar als gevorderd.
II. de periode vanaf 18 december 2023
4.26.
ABC stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat hij bij dagvaarding geen deskundigenoordeel van het UWV heeft overgelegd. Dat verweer faalt. [eiser] heeft zijn vordering voor de periode vanaf 18 december 2023 vermeerderd bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens eisvermeerdering. Bij deze conclusie heeft hij het deskundigenoordeel van het UWV overgelegd. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:629a lid 1 BW.
4.27.
Op 7 december 2023 heeft [eiser] zich ziekgemeld. [eiser] is op 18 december 2023 op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. [eiser] was op dat moment volgens de bedrijfsarts arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts heeft in de terugkoppeling van
21 december 2023 aangegeven dat er geen belastbaarheid is voor betaald of ander werk. Verder is aangegeven dat sprake is van zodanige ziekte met zodanige beperkingen dat eigen of aangepast werk niet haalbaar is.
4.28.
Uit het deskundigenoordeel van het UWV blijkt dat het UWV van oordeel is dat [eiser] , overeenkomstig het advies van de verzekeringsarts, per 18 december 2023 zijn eigen werk niet kon uitvoeren wegens ziekte. De kantonrechter is gelet hierop van oordeel dat sprake is van ziekte zodat [eiser] vanaf (in ieder geval) 18 december 2023 recht heeft op loonbetaling op grond van artikel 7:629 BW.
4.29.
Dat nadien geen beoordeling meer heeft plaatsgevonden door een bedrijfsarts is niet aan [eiser] te wijten. ABC is van arbodienst gewisseld en zij heeft [eiser] ondanks zijn verzoeken niet geïnformeerd over de naam van de nieuwe arbodienst. Dat betekent dat er van uitgegaan moet worden dat [eiser] nog altijd arbeidsongeschikt is en dat ABC gehouden is het loon tijdens ziekte door te betalen.
4.30.
ABC stelt dat [eiser] zich niet beschikbaar heeft gehouden om de arbeid te verrichten. Omdat uit het oordeel van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van het UWV volgt dat [eiser] arbeidsongeschikt was voor het eigen werk, faalt dat verweer.
4.31.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat per 1 juli 2024 een loonsverhoging van 7 % van toepassing is op grond van de toepasselijke (en algemeen verbindend verklaarde) CAO. Daarmee bedraagt het salaris vanaf juli 2024 € 3.382,87 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Verder heeft [eiser] onbetwist gesteld dat op grond van de CAO tijdens de eerste 6 maanden van ziekte 100 % van het loon doorbetaald moet worden en daarna 90 %. De gevorderde bedragen vanaf 18 december 2023 tot en met 31 december 2024 en de hoogte van het loon per januari 2025 zijn niet weersproken. Daarom is het gevorderde loon toewijsbaar, zolang [eiser] recht heeft op 90 % loondoorbetaling tijdens ziekte.
Wettelijke verhoging
4.32.
[eiser] vordert 50 % wettelijke verhoging. ABC beroept zich op matiging tot nihil. De kantonrechter zal mede gelet op het feit dat ook wettelijke rente zal worden toegewezen en gelet op de overige omstandigheden van het geval de wettelijke rente matigen tot 15 %. Over toekomstige salaristermijnen moet de wettelijke verhoging slechts worden betaald voor zover ABC met die loonbetaling zodanig te laat is dat zij volgens de systematiek van artikel 7:625 BW de wettelijke verhoging verschuldigd is.
Wettelijke rente
4.33.
De wettelijke rente over het toe te wijzen loon zal worden toegewezen omdat daar geen zelfstandig verweer tegen is gevoerd.
Overleggen specificaties
4.34.
Tegen de gevorderde overlegging van bruto/netto specificaties met betrekking tot de toe te wijzen betalingen en de gevorderde dwangsom is geen zelfstandig verweer gevoerd. Daarom zal deze vordering worden toegewezen, evenals de gevorderde dwangsom. Wel zal de kantonrechter de dwangsom maximeren als vermeld in de beslissing.
Nakomen re-integratieverplichtingen
4.35.
Omdat de arbeidsovereenkomst nog loopt en [eiser] arbeidsongeschikt is, is ABC gehouden om mee te werken aan re-integratie. Op zitting heeft ABC aangegeven dat zij haar medewerking heeft aangeboden. [eiser] heeft aangegeven dat dat aanbod betrekking had op re-integratie in eigen werkzaamheden terwijl het volgens hem moet gaan om re-integratie in spoor 2. Wat daar ook van zij, de door [eiser] omschreven vordering is toewijsbaar omdat ABC in ieder geval gehouden is om een bedrijfsarts in te schakelen, om een plan van aanpak op te stellen en om de adviezen van de bedrijfsarts op te volgen ten behoeve van het herstel en de re-integratie van [eiser] .
4.36.
Tegen de gevorderde dwangsom is geen verweer gevoerd zodat ook die zal worden toegewezen. Wel zal de kantonrechter de dwangsom maximeren als vermeld in de beslissing.
Proceskosten in conventie
4.37.
ABC wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.588,00
(2 punten × € 794,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.548,42
de voorlopige voorziening op grond van art. 223 Rv
4.38.
Omdat hiervoor al is geoordeeld over de gelijkluidende vorderingen in de hoofdzaak bestaat geen belang meer bij toewijzing van de vorderingen bij wijze van voorlopige voorziening. De gevorderde voorziening wordt daarom afgewezen bij gebrek aan belang.
4.39.
Omdat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld moet hij de kosten van de procedure dragen. Die kosten worden, gelet op de samenhang met de gelijkluidende vorderingen in de hoofdzaak en de in de hoofdzaak toe te wijzen proceskosten, vastgesteld op nihil.
in reconventie
Facturen van [eiser] aan ABC
4.40.
ABC voert het volgende aan. [eiser] heeft ten onrechte 15 facturen op naam van zijn onderneming ingediend bij ABC voor werkzaamheden die hij in loondienst van ABC voor opdrachtgevers van ABC heeft verricht. De facturen met een totaalbedrag van € 8.581,00 zijn door ( [E] , een medewerkster van de administratie van) ABC in goed vertrouwen betaald aan [eiser] . ABC vordert het bedrag van de betaalde facturen, vermeerderd met rente, terug omdat de betalingen volgens haar zonder rechtsgrond (onverschuldigd) zijn verricht.
4.41.
[eiser] voert verweer. Hij stelt dat afgesproken is dat hij naast zijn werkzaamheden voor ABC laadpalen zou installeren via zijn onderneming, waarvoor hij in eigen tijd vanuit zijn onderneming € 450,00 exclusief btw per laadpaal aan ABC kon factureren. Op het visitekaartje van zijn onderneming is ook vermeld dat hij partner is van ABCZonnepanelen.nl. [eiser] is met het oog op de gemaakte afspraken aanvankelijk minder uur gaan werken voor ABC (van 38 uur naar 32 uur per week). Toen het aantal opdrachten tegenviel en het qua planning lastig bleek om de opdrachten op zijn vrije vrijdag in te plannen, is hij weer 38 uur per week gaan werken met de afspraak dat als de werkzaamheden op een doordeweekse (werk)dag zouden worden uitgevoerd hij daar verlof/overuren voor op zou nemen. De 15 facturen zijn volgens [eiser] overeenkomstig de gemaakte afspraken gefactureerd en betaald door [E] van de administratie van ABC, na toestemming van de bestuurder [F] of HR-medewerker [B] van ABC. Op 8 mei 2023 heeft [eiser] [F] via een Whatsapp-bericht nog aangesproken op betaling van de laatste factuur. [eiser] verwijst in dat verband naar productie 12 (bij antwoord in reconventie), waaruit blijkt dat deze factuur vervolgens op
11 mei 2023 aan hem is betaald. Van onverschuldigde betaling is dus geen sprake.
4.42.
[eiser] heeft met het voorgaande de stellingen van ABC uitvoerig en gemotiveerd weersproken. Het had daarom op de weg van ABC gelegen om haar stelling dat onverschuldigd is betaald, nader te onderbouwen. ABC heeft dat nagelaten. Zij heeft niet betwist dat [eiser] de gefactureerde werkzaamheden heeft uitgevoerd, maar stelt dat hij die werkzaamheden enerzijds in loondienst heeft uitgevoerd en anderzijds diezelfde werkzaamheden vervolgens via zijn onderneming aan ABC heeft gefactureerd. ABC heeft evenwel niet betwist dat achtmaal werkzaamheden zijn uitgevoerd op zaterdagen, dagen waarop [eiser] niet werkzaam was voor ABC. ABC heeft niet aangegeven hoe [eiser] dan zonder medeweten en toestemming van ABC in eigen tijd voor haar opdrachtgevers kan hebben gewerkt. Ook heeft ABC niet gereageerd op het overgelegde Whatsapp-bericht van 8 mei 2023 aan [F] dat gaat over [E] en de laatste factuur. De laatste factuur die [eiser] heeft gestuurd dateert van 13 april 2023. ABC heeft volstaan met de algemene stelling dat het verweer van [eiser] wordt betwist. Daarmee heeft ABC haar stelling dat onverschuldigd is betaald onvoldoende onderbouwd en komt de kantonrechter niet toe aan bewijslevering. De vordering van ABC zal worden afgewezen.
Koop door [eiser] van zonnepanelen en omvormers
4.43.
Verder voert ABC aan dat [eiser] op 11 juli 2023 voor zichzelf bij ABC 6 zonnepanelen en 6 omvormers heeft gekocht, die aan hem zijn geleverd en die hij, ondanks aanmaning, nog niet heeft betaald. Het gaat om een bedrag van totaal € 1.800,00 inclusief personeelskorting. ABC wil betaling van de goederen, vermeerderd met rente.
4.44.
[eiser] betwist dat hij zonnepanelen en omvormers heeft gekocht van ABC. Op de dag van bestelling was [eiser] ziek. Verder stelt [eiser] dat ABC geen bewijs overlegt van haar stelling. Op zitting heeft [eiser] aangegeven dat hij de zonnepanelen en omvormers bij derden heeft geplaatst en dat hij deze “om niet” heeft gekregen van ABC, wat volgens hem wel vaker gebeurde. ABC heeft dat vervolgens niet betwist. Gelet daarop heeft ABC onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een koopovereenkomst en een daaruit voortvloeiende betalingsverplichting voor [eiser] . Daarom wordt niet toegekomen aan bewijslevering en wordt de vordering afgewezen.
Proceskosten in reconventie
4.45.
ABC wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
Totaal
812,00

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de voorlopige voorziening
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van ABC tot heden vastgesteld op nihil;
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat het dienstverband tussen partijen onverkort voortduurt;
5.4.
veroordeelt ABC tot betaling aan [eiser] van het achterstallig salaris c.a. vanaf 1 augustus 2023 tot en met 31 december 2024 van € 57.140,23 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 15% en met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim;
5.5.
veroordeelt ABC tot doorbetaling aan [eiser] van het salaris c.a. vanaf 1 januari 2025 van € 3.288,15 bruto per maand, inclusief vakantiegeld zolang recht bestaat op 90 % loondoorbetaling bij ziekte
,tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ter hoogte van het percentage dat ABC volgens de systematiek van artikel 7:625 BW aan wettelijke verhoging verschuldigd is en met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim;
5.6.
veroordeelt ABC om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis voor wat betreft de onder 5.4. en 5.5. genoemde (opeisbare) betalingen correcte bruto/netto-specificaties aan [eiser] te verstrekken;
5.7.
veroordeelt ABC om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 per dag dat ABC niet aan de onder 5.6. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
5.8.
veroordeelt ABC om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de re-integratieverplichtingen jegens [eiser] na te leven door inschakeling van een bedrijfsarts, het opstellen van een plan van aanpak en het volgen van de adviezen van de bedrijfsarts ten behoeve van het herstel en de re-integratie van [eiser] ;
5.9.
veroordeelt ABC aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 per dag dat ABC niet aan de onder 5.8. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.10.
veroordeelt ABC in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot heden vastgesteld op € 2.548,42;
5.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 5.4 tot en met en 5.10 uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.13.
wijst de vorderingen van ABC af;
5.14.
veroordeelt ABC in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot heden vastgesteld op € 812,00;
in conventie en in reconventie
5.15.
veroordeelt ABC tot betaling van de eventuele explootkosten in geval van de betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Weij en in het openbaar uitgesproken door mr. M.F.M.T. Franke op 13 februari 2025.