ECLI:NL:RBOBR:2025:675
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vorderingen tot voeging en gedwongen deelneming afgewezen in civiele procedure
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiseres [eiser] B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] B.V. De zaak betreft een incident waarin gedaagde verzocht om voeging van [A] B.V., de bestuurder en mede-aandeelhouder van eiser, op grond van artikel 217 Rv en gedwongen deelneming op grond van artikel 118 Rv. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot schade van € 37.992,20. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 geoordeeld dat de vorderingen van gedaagde moeten worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat artikel 217 Rv niet van toepassing is, omdat dit artikel alleen geldt voor partijen die zelf voeging vorderen. Gedaagde vordert echter de voeging van een derde partij, [A] B.V., wat niet mogelijk is onder dit artikel. Daarnaast is de vordering op basis van artikel 118 Rv ook afgewezen, omdat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De rechtbank concludeert dat gedaagde onvoldoende wettelijke grondslag heeft aangedragen voor de oproeping van [A] B.V. in deze procedure. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van eiseres, begroot op € 792,00, vergoeden. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en houdt verdere beslissingen aan in de hoofdzaak.