ECLI:NL:RBOBR:2025:649

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
01.128584.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval in Eindhoven met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 1 september 2022 in Eindhoven. De verdachte, een vrouw geboren in 1984, reed met haar personenauto en negeerde een verkeersbord dat een verplichte rijrichting aangaf. Hierdoor veroorzaakte zij een aanrijding met een motorrijder, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken arm en bekken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos en onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een geldboete van € 2.000,- in acht maandelijkse termijnen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de andere verkeersdeelnemer. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor bestuurders om zich aan verkeersregels te houden en de gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.128584.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.128584.23
Datum uitspraak: 06 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 december 2024.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 september 2022 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Crabethstraat en/of de Jeroen Boschlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
onvoldoende aandacht te hebben voor de verkeerssituatie aldaar, en/of
in strijd met de verplichting als gesteld in artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord D5 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met een naar rechts wijzende pijl - aangevende: gebod tot het volgen van de rijrichting die het bord aangeeft -
met die personenauto vanaf de Crabethstraat de Jeroen Boschlaan op te rijden en/of vervolgens met een lage snelheid rechtsaf de Jeroen Boschlaan op te draaien en/of direct in te voegen op de linker rijbaan van de Jeroen Boschlaan,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), tegen die personenauto is aangebotst en/of is aangereden,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (onder)arm/pols en/of gebroken bekken, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
zij op of omstreeks 1 september 2022 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Crabethstraat en/of de JeroenBoschlaan,onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie aldaar, en/ofin strijd met de verplichting als gesteld in artikel 62 van het Reglementverkeersregels en verkeerstekens 1990 geen gevolg heeft gegeven aan eenverkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord D5van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met een naarrechts wijzende pijl - aangevende: gebod tot het volgen van de rijrichting die hetbord aangeeft -met die personenauto vanaf de Crabethstraat de Jeroen Boschlaan is opgeredenen/of vervolgens met een lage snelheid rechtsaf de Jeroen Boschlaan is opgedraaiden/of direct is ingevoegd op de linker rijbaan van de Jeroen Boschlaan,waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ), namelijk als bestuurder van eenvoertuig (motor), tegen die personenauto is aangebotst en/of is aangereden,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,althans kon worden gehinderd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

De bronnen.
1. een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2022190559-1, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 maart 2023, aantal doorgenummerde pagina’s: 39.
Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
2. een proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] van 22 januari 2025.
Inleiding.
Op 1 september 2022 heeft in Eindhoven een verkeersongeval plaatsgevonden op de Jeroen Boschlaan tussen een door de verdachte bestuurde personenauto en een door het slachtoffer bestuurde motor.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte heeft erkend dat zij de weg is opgereden waar dat niet was toegestaan. Het overige verkeer kon daarmee geen rekening houden en dit rijgedrag paste ook niet bij de verkeerssituatie ter plaatse.
Dat het slachtoffer mogelijk te snel heeft gereden, doet volgens de officier van justitie geen afbreuk aan de aanmerkelijke schuld van de verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, waarover het slachtoffer nog aanvullend is gehoord, voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar te worden aangeduid.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 1 primair heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. In dat verband heeft hij aangevoerd dat het enkel negeren van het verkeersbord onvoldoende is voor het aannemen van schuld. Het ongeval is deels veroorzaakt door de verdachte en deels door de motorrijder, die veel te hard reed.
Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor zwaar lichamelijk letsel omdat een objectief bewijsmiddel daarvoor ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen

1. proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 20 maart 2023, bron 1, dossierpagina 3, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisanten:

Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden - gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven. Artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met bord D5.
2. proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2022, bron 1, p. 20-21, voor zover inhoudende:Ik, [verbalisant 1] , liep naar de zwarte personenauto. Ik zag dat er twee mensen bij de auto stonden. Ik zag dat dit een man en een vrouw waren. Ik zag dat de vrouw hoog zwanger was. Ik hoorde dat de vrouw, wie later bleek te zijn [verdachte] , geboren op [1984] te [geboorteplaats] , had gereden. Ik vroeg aan [verdachte] wat er was gebeurd. Ik hoorde dat ze zei dat ze over de Crabethstraat in de richting van de Jeroen Boschlaan reed. Ik hoorde dat ze zei dat daar een verplichte rijrichting naar rechts geldt, die verkeer over de ventweg langs de Jeroen Boschlaan leidt. Ik hoorde dat ze zei dat ze niet rechtsaf de ventweg op was gedraaid, maar een stukje door was gereden en rechtsaf de rondweg, dus de hoofdrijbaan, opdraaide. De Jeroen Boschlaan bestaat uit een hoofdrijbaan met twee rijstroken. Parallel aan de Jeroen Boschlaan, aan de zijde van het winkelcentrum, bevindt zich een ventweg. Via deze ventweg kan het verkeer de wijk in. Later volgt er een mogelijkheid voor het verkeer op de ventweg om weer in te voegen op de hoofdrijbaan. De verkeerslichten op deze weg zijn afgesteld op overstekende fietsers en voetgangers bij het kruispunt, maar er wordt hierin geen rekening gehouden met verkeer dat onverwachts vanaf de Crabethstraat, via de ventweg, de hoofdrijbaan op draait omdat dit vanwege de verplichte rijrichting niet is toegestaan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , begreep hieruit dat [verdachte] de verplichte rijrichting niet had gevolgd en de hoofdrijbaan is op gereden daar waar dit niet is toegestaan. Gezien het letsel van de motorrijder en de manoeuvre die [verdachte] had gemaakt vroeg ik, [verbalisant 1] , de Officier van Dienst ter plaatse. Ik, [verbalisant 2] , sprak met verdachte [verdachte] . Ik hoorde haar ongevraagd verklaren dat zij wist dat zij fout zat. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat zij zich niet aan de aangegeven rijrichting had gehouden en dat zodoende het ongeval was ontstaan.
(...)
Voertuig personenauto, Volvo V70, zwart, [kenteken 1]
Motor Honda Hornet, geel, [kenteken 2]
3. proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer [slachtoffer] van 24 januari 2023, bron 1, p. 26, voor zover inhoudende:Op donderdag 1 september 2022 reed ik, rond 15.15 uur, over de Insulindelaan in de richting van de Jeroen Boschlaan te Eindhoven. Ik ging stapvoets tussen de file door en kreeg groen bij het verkeerslicht bij het Kruispunt met de Tongelresestraat. Ik reed op dat moment bijna vooraan. Ik gaf toen gas, toen kon ik de laatste auto voorbij. Ik zag dat het kruispunt verder leeg was. Ik zag plotseling dat er een personenauto de 70-weg opgedraaid kwam. Ik wist dat dat niet is toegestaan om daar de rondweg op te rijden. (...) Omdat de personenauto vanuit de zijstraat, de Crabethstraat, de rondweg opdraaide met een hele lage snelheid, ik gok zo'n 10 kilometer per uur, had ik amper de tijd om te remmen.
(...)
Ik herinner me dat ik vervolgens achterop haar voertuig reed. (...) Toen zag ik dat mijn arm er heel slecht uitzag. Deze bleek uiteindelijk ook gebroken te zijn. Mijn ellepijp was door midden. Daarnaast waren mijn bekken gescheurd bleek later in het ziekenhuis. Daarnaast krijg ik nog steeds onderzoeken omtrent mijn testikels want die hebben een klap gehad door het ongeval.
4. schriftelijk bescheid, zijnde een aanvraagformulier medische informatie van 1 september 2022 over het slachtoffer [slachtoffer] , bron 1, p. 29, voor zover inhoudende:Uitwendig waargenomen letsel: breuk onderarm/pols, breuk bekken.
5. proces-verbaal van verhoor verdachte van 5 september 2022, bron 1, p. 32 e.v., voor zover inhoudende:V: Uit politieonderzoek is gebleken dat u op 01-09-2022 omstreeks 15.00 uur, bij het
ongeval op de Insulindelaan in Eindhoven, als bestuurder van de zwarte Volvo V70
voorzien van het kenteken [kenteken 1] , optrad. Klopt dat?
A: Ja
(...)
V: Wat is er allemaal precies gebeurd?
A: Ik kwam van de parkeerplaats van de Albert Heijn af. Ik wilde de bocht maken. Ik heb toen nog stil gestaan om mensen er in te laten rijden. Toen zij gepasseerd waren, maakte ik de bocht. Kort daarna raakte ik in een botsing met de motorrijder. Ik zag dat hij over mijn auto vloog.
(...)
V: Heeft u het verkeersbord gezien welke aangeeft dat er een verplichte rijrichting geldt die u wijst naar de ventweg naast de Insulindelaan?
A: Niet bewust.
(...)
V: In hoeverre heeft u van uw spiegels en richtingaanwijzers gebruikt gemaakt, vlak voor het ongeval?
A: Ik gaf richting aan naar links, ik keek daarna in mijn spiegel en mijn dode hoek. Ik gaf aan dat ik wilde invoegen naar de linkerrijbaan.
(...)
V: Wat was uw precieze plaats op de weg, ten tijde van het ongeval?
A: Op de linkerrijbaan
(...)
V: Wat voor snelheid reed u ten tijde van het ongeval?
A: Langzaam, 15 of 20 misschien
V: Hoe weet u dat zeker?
A: Ik had net de bocht gemaakt dus dan gaat dat niet snel.
V: Waarom reed u deze snelheid?
A: vanwege de bocht.
(...)
0: Getuigen verklaarden dat u zich niet aan de aangegeven rijrichting hield.
V: Wat heeft u hierop te zeggen?
A: Ja, dat klopt. Dat had ik op dat moment alleen niet in de gaten. Het is een inrit en geen uitrit. Maar dat kwam niet aan op dat moment.

6. proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 22 januari 2025, bron 2, voor zover inhoudende:

Naar aanleiding van dit verkeersongeval heb ik mijn linkerarm gebroken. Het bot aan
de duimkant was volledig gebroken. Daar zit nu een stalen plaat in. Het bot aan de
pinkzijde stook uit, waardoor mijn hand in een scheve positie stond. (…)
Daarnaast heb ik mijn bekken gescheurd door de klap/val die ik heb gemaakt. Hierdoor
kon ik tijdelijk niet lopen. Door de klap die ik heb gehad op mijn geslachtsdeel is
één van de testikels kleiner geworden. (…). Dit zou eventuele gevolgen kunnen hebben voor de vruchtbaarheid.
(…)
In totaal heb ik 6 weken in het gips gezeten. Ik heb 3 weken volledig in het gips gezeten en 3 weken alleen mijn onderarm. (…)
Ik heb ongeveer 3 maanden niet kunnen werken. (…) Toen ik begon met werken, viel ik na een paar maanden weer uit omdat het werk te zwaar voor mij was. Toen heb ik weer een paar weken thuis gezeten. Vervolgens heeft mijn werkgever DAF een revalidatietraject voor mij opgestart waar ik onbelast werk kon uitvoeren. Uiteindelijk heeft het ongeveer anderhalf jaar geduurd, sinds het ongeval, voordat ik weer volledig inzetbaar was en mijn oorspronkelijke werk kon uitvoeren. Ik heb meerdere therapieën gevolgd (ergo, fysio en psycholoog).
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft erkend dat zij het verkeersbord heeft genegeerd dat aangeeft dat er een verplichte rijrichting geldt die haar wees naar de ventweg naast de Insulindelaan en dat zij, hoewel zij wist dat dit niet was toegestaan, de Jeroen Boschlaan is opgereden.
De rechtbank overweegt dat de maximaal toegestane snelheid op de Jeroen Boschlaan ter plaatse 70 km/u is. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij de moeilijke bocht om de Jeroen Boschlaan op te rijden met lage snelheid heeft genomen en op de linker rijbaan terecht is gekomen. Met dit rijgedrag van de verdachte hoefde het overige verkeer, en dus ook het slachtoffer, geen rekening te houden.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de verdachte zich dermate aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en met onvoldoende aandacht voor de (haar bekende) verkeerssituatie aldaar, dat het verkeersongeval aan haar schuld is te wijten. De omstandigheid dat het slachtoffer mogelijk te snel heeft gereden, doet aan deze schuld van de verdachte niets af.
De rechtbank beschouwt het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen als zwaar omdat dit letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te beschouwen.
Er is immers sprake geweest van meerdere botbreuken (een scheur in het bekken is ook een botbreuk), het slachtoffer heeft in het ziekenhuis gelegen, heeft een aantal maanden niet kunnen werken en heeft een stalen plaat in zijn arm, hetgeen op een ondergane operatie wijst.
Het bewijsverweer van de raadsman dat onvoldoende bewijs voorhanden is om objectief vast te stellen dat het om zwaar lichamelijk letsel zou gaan, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan hetgeen het slachtoffer in het aanvullende proces-verbaal (bron 2) daarover heeft verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
op 1 september 2022 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Crabethstraat en/of de Jeroen Boschlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
onvoldoende aandacht te hebben voor de verkeerssituatie aldaar en
in strijd met de verplichting als gesteld in artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord D5 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met een naar rechts wijzende pijl - aangevende: gebod tot het volgen van de rijrichting die het bord aangeeft -
met die personenauto vanaf de Crabethstraat de Jeroen Boschlaan op te rijden en vervolgens met een lage snelheid rechtsaf de Jeroen Boschlaan op te draaien en direct in te voegen op de linker rijbaan van de Jeroen Boschlaan,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), tegen die personenauto is aangebotst,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (onder)arm/pols en gebroken bekken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van aan taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens de verdachte is verzocht in de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De verdediging heeft ervoor gepleit geen rijontzegging, ook niet in voorwaardelijke zin, op te leggen gelet op het tijdsverloop.
De verdediging heeft gepleit voor oplegging van een geldboete in termijnen en/of een taakstraf voor de duur van 40 dan wel 50 uur.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder haar draagkracht.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Het vertrekpunt is een taakstraf voor de duur van 120 uur en rijontzegging voor de duur van 6 maanden.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in dit kader te gelden dat de behandeling op de zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in deze zaak geen sprake geweest.
Op 5 september 2022 is de verdachte door de politie over het strafbare feit gehoord.
Hoewel het (eerste) verhoor van de verdachte in de jurisprudentie in beginsel niet als een handeling wordt beschouwd waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld, gaat de rechtbank daar in deze zaak wel vanuit. De redelijke termijn is aangevangen op 5 september 2022. De rechtbank doet einduitspraak op 6 februari 2025. Daarmee is de redelijke termijn met 5 maanden overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de op te leggen straf en zal, anders dan gevorderd, geen taakstraf opleggen, maar een geldboete.
Gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat de verdachte sinds het ongeval niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen voor verkeersfeiten, zal de rechtbank aan de verdachte geen voorwaardelijke rijontzegging opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24a, 24c van het Wetboek van Strafrecht
6, 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:

een geldboete ter hoogte van € 2.000,- subsidiair 30 dagen hechtenis.

De rechtbank bepaalt dat bovenstaande geldboete mag worden voldaan in
8 termijnenvan elk
€ 250,- per maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. C.S.M. Morel en mr. A.P.M. van Weegen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 6 februari 2025.