Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
Vrijspraak.
Bewijs
Er is aangevoerd dat niet vaststaat dat de verdachte de gebruiker is van de telefoon waarmee de berichten zijn verstuurd. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat de berichten “op of omstreeks 15 juli 2023” zijn verstuurd en ontvangen. Ook kan met betrekking tot de geuite bewoordingen in dit concrete geval niet de conclusie worden getrokken dat deze in redelijkheid vrees voor zwaar lichamelijk letsel dan wel de dood bij aangeefster hebben kunnen opleveren..
De rechtbank acht voor een bewezenverklaring tevens redengevend hetgeen de verdachte op 4 juli 2024 via Whatsapp aan aangeefster heeft geschreven, namelijk: “jou pa klap ik ook ze kk tanden uit ze bek als het moet”. Daarnaast wordt de overtuiging van de rechtbank gesterkt door de reactie van verdachte in diezelfde Whatsapp-berichten. Wanneer verdachte aangeefster sommeert hem midden in de nacht te bellen en aangeefster hem terugschrijft “ff naar de wc lopen om met jou te gaan praten ’s nachts de reden waarom ik in het ziekhuis lig” is de reactie van verdachte “dadelijk haal je het ziekenhuis niet meer – nu ik dit weet”. Verdachte weerspreekt in zijn reactie de beschuldiging aan zijn adres niet. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting, dat hij in Winschoten was ten tijde van het plegen van het feit, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank is gelet op de inhoud van de uitlatingen die de verdachte in zijn WhatsApp-berichten heeft gedaan, in samenhang met de context waarbinnen die uitlatingen zijn gedaan (namelijk de omstandigheid dat aangeefster op dat moment voor de tweede maal was opgenomen in het ziekenhuis om geopereerd te worden aan de gebroken kaak die verdachte haar had toegebracht), van oordeel dat bij de aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de daad bij het woord zou voegen en dat zij door toedoen van de verdachte het leven zou kunnen verliezen. Dat volgens de verdediging communicatie tussen verdachte en aangeefster vaker op stevige wijze verliep en aangeefster op verschillende momenten verbaal tegen verdachte opgewassen leek doet daaraan niet af. Het bewijsverweer wordt verworpen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de vondst van de cocaïne moet worden uitgesloten van het bewijs.
De bewezenverklaring.
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van de verdachte.
Oplegging van straf en maatregelen.
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
- een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Sr).
- een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (art. 38v Sr), inhoudende een contactverbod voor de duur van 5 jaar, waarbij de duur van de vervangende hechtenis 7 dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden.
6 januari 2025, de datum van ondertekening van de ingediende vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
11 mei 2024, de datum van de bewezen verklaarde zware mishandeling, tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
6 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
11 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
gevangenisstrafvoor de duur van
10 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
contactverbodvoor de duur van
5 jaren.
deze maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaaris.
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 7.325,23.
6 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
11 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
wijst afhet verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.