ECLI:NL:RBOBR:2025:646

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
01.284614.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid en doorrijden na ongeval

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 30 mei 2022 te Oost West en Middelbeers. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Hij heeft niet voldoende rechts gehouden bij het nemen van een bocht, waardoor hij in botsing kwam met een tegemoetkomende wielrenner, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een bloeding in het hoofd en meerdere gebroken botten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden, maar dat de verdachte wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtredingen van de Wegenverkeerswet en heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en de impact van het ongeval op het slachtoffer en diens gezin. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat in strafmatigende zin werd meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.284614.22
Datum uitspraak: 06 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [adres] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2026.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Neereindseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- zijn aandacht niet/onvoldoende gericht te houden op de weg door tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden en/of te gebruiken, en/of
- bij het nemen en/of ingaan van de bocht niet aan de verplichting te voldoen zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig op het weggedeelte van het tegemoetkomende verkeer van voornoemde weg is geraakt en/of (vervolgens) tegen een tegemoetkomende fietser, genaamd [slachtoffer] , is aangereden en/of is aangebotst,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in het hoofd, gebroken bekken, gebroken ribben, een gebroken elleboog, en/of een gebroken pink, en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot,als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, deNeereindseweg,- zijn aandacht niet/onvoldoende gericht heeft gehouden op de weg door tijdenshet rijden een mobiele telefoon vast te houden en/of te gebruiken, en/of- bij het nemen en/of ingaan van de bocht niet aan de verplichting heeft voldaanzoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 lid 1 van het Reglementverkeersregels en verkeerstekens 1990,waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig op het weggedeeltevan het tegemoetkomende verkeer van voornoemde weg is geraakt en/of(vervolgens) tegen een tegemoetkomende fietser, genaamd [slachtoffer] , isaangereden en/of is aangebotst,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,althans kon worden gehinderd;
2.
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot, op/aan de Neereindseweg, op of omstreeks 30 mei 2022, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Neereindseweg, terwijl het rijbewijs, dat voor het besturen van die categorie motorrijtuigen was vereist, te weten categorie B, en voornoemd rijbewijs (ingevolge artikel 25a van het Reglement rijbewijzen) voor een beperkte termijn was afgegeven, zijn geldigheid had verloren.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 1 primair wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van zeer onvoorzichtig handelen, waardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd ook het ten laste legde onder 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 1 primair. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden of gebruikt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat wel kan worden bewezen dat verdachte de bocht niet helemaal goed heeft genomen, maar de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat deze enkele stuurfout geen aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid oplevert in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Er is sprake geweest van een ernstig ongeval door een enkel moment van onoplettendheid. De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 3. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte op de ten laste gelegde datum niet beschikte over een geldig rijbewijs. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen over het bewijs
T.a.v. feit 1:
Juridisch kader schuld
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 WVW heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van een verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 6 WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. De onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Beoordeling
Telefoongebruik
[getuige] heeft verklaard dat hij de bij het ongeval betrokken auto aan zag komen, dat hij automatisch naar de bestuurder keek, dat hij meent te hebben gezien dat de bestuurder een telefoon in zijn handen had, dat hij niet heeft gezien dat de bestuurder de telefoon tegen zijn oor had en dat hij niet met zekerheid kan zeggen of de bestuurder daadwerkelijk aan het bellen was.
Door de politie is onderzoek gedaan naar het telefoongebruik van verdachte rondom het tijdstip van het ongeval. De digitale gegevens van de telefoon van verdachte zijn veiliggesteld en middels een rapport ter beschikking gesteld aan [verbalisant] . [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij zag dat rondom het tijdstip van het ongeval tot aan de aanhouding van verdachte de telefoon veelvuldig in gebruik is geweest. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij in de periode tot zijn aanhouding meerdere personen, waaronder zijn vader, heeft gebeld, omdat hij in paniek was. Verdachte heeft ontkend voorafgaand of tijdens het ongeval gebruik te hebben gemaakt van zijn telefoon.
Het eerst vermelde gesprek in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] betreft een uitgaand gesprek om 19.48 uur. Verdachte heeft uitgebeld naar ‘ [alias] ’ gedurende 1.49 minuten. Het daarop volgende vermelde gesprek is een uitgaand gesprek om 19.57 uur.
Relevant is de vraag op welk tijdstip het ongeval heeft plaatsgevonden. Het dossier vermeldt verschillende tijdstippen waarop de (eerste) melding door verbalisanten werd ontvangen dan wel waarop het ongeval heeft plaatsgevonden, te weten omstreeks 19.45 uur en omstreeks 19.49 uur. Het precieze tijdstip van de 112-melding ontbreekt.
Nu het precieze tijdstip van het ongeval niet volgt uit de bewijsmiddelen en [getuige] ook niet met zekerheid kan zeggen dat verdachte aan het bellen was, terwijl verdachte heeft ontkend voor of tijdens het ongeval gebruik te hebben gemaakt van zijn telefoon, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat het door verdachte gevoerde gesprek met ‘ [alias] ’ heeft plaatsgevonden voor of tijdens het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte voor of tijdens het ongeval een mobiele telefoon heeft vastgehouden of heeft gebruikt. Dat verdachte daardoor zijn aandacht onvoldoende op de weg gericht heeft gehouden is dus niet bewezen. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Niet zoveel mogelijk rechts houden
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen komen vast te staan dat verdachte bij het nemen en/of ingaan van de bocht niet aan de verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Schuld
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een ernstige verkeersfout heeft gemaakt. Verdachte is op een weg die hij goed kende, in een bocht naar rechts, bij daglicht en droog weer, zonder dat daarvoor aanleiding bestond, op de weghelft voor het verkeer in tegengestelde richting gaan rijden, waardoor hij met zijn auto tegen een hem tegemoetkomende wielrenner is gereden. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een enkele stuurfout en een enkel moment van onoplettendheid zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maar moet daar enige tijd mee gemoeid zijn geweest. Verder vergde de situatie ter plaatse extra oplettendheid: een bocht in de weg en de aanwezigheid van fietsverkeer, terwijl verdachte heeft verklaard dat fietsers aldaar buiten de fietsstrook fietsen in verband met kuilen en bulten in/op de fietsstrook. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank merkt ten overvloede op, dat ook in het geval wel sprake zou zijn geweest van een enkel moment van onoplettendheid zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, dit niet betekent dat er geen sprake kan zijn van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Uit de rechtspraak kan niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld in de zin van artikel 6 in geen geval kan worden bewezenverklaard als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot het ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. De omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt [HR d.d. 15 oktober 2024, ECLI:NL:2024:1398].
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte schuld oplevert in de zin van artikel 6 WVW, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Juridisch kader zwaar lichamelijk letsel
Lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Uit de bewijsmiddelen dienen de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te blijken.
Beoordeling
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen komen vast te staan dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.
T.a.v. feit 2:
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.
T.a.v. feit 3:
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitdraai van de RDW d.d. 6 juni 2023 (documentnaam: ‘Overzicht rijbewijsregister’) dat het B-rijbewijs van verdachte geldig was tot 1 juli 2014. Verdachte beschikte op de ten laste gelegde datum aldus niet over een geldig rijbewijs voor het besturen van een personenauto. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was doet aan een bewezenverklaring niets af. Artikel 107 WVW levert een overtreding op en daarvoor is wetenschap niet vereist. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair.

op 30 mei 2022 te Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Neereindseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,

- bij het nemen en/of ingaan van de bocht niet aan de verplichting te voldoen zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig op het weggedeelte van het tegemoetkomende verkeer van voornoemde weg is geraakt en vervolgens tegen een tegemoetkomende fietser, genaamd [slachtoffer] , is aangereden,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in het hoofd, gebroken bekken, gebroken ribben, een gebroken elleboog en een gebroken pink werd toegebracht;
2.
als degene door wiens gedraging, als bestuurder van een motorrijtuig, een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot, op/aan de Neereindseweg, op 30 mei 2022, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist een ander, te weten [slachtoffer] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
op 30 mei 2022 te Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Neereindseweg, terwijl het rijbewijs, dat voor het besturen van die categorie motorrijtuigen was vereist, te weten categorie B, en voornoemd rijbewijs (ingevolge artikel 25a van het Reglement rijbewijzen) voor een beperkte termijn was afgegeven, zijn geldigheid had verloren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 op te leggen:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren;
  • een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van feit 3 op te leggen:
- een hechtenis voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte contact heeft opgenomen met de politie, omdat hij het slachtoffer een bloemetje wilde geven als blijk van medeleven en spijt.
De raadsvrouw heeft verder verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft jarenlang gekampt met een drugs- en alcoholverslaving. Verdachte gebruikt methadon en krijgt halfjaarlijks op vrijwillige basis een urinecontrole bij Novadic Kentron. Verdachte staat onder beschermingsbewind, hij is inmiddels schuldenvrij en bezig met een coaching traject vanuit de gemeente om toe te werken naar betaald werk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto bij het nemen/ingaan van een bocht niet zoveel mogelijk rechts gehouden en een aanrijding veroorzaakt met een tegemoetkomende wielrenner, waardoor aan die wielrenner zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Verdachte is na de aanrijding doorgereden en heeft de wielrenner in hulpeloze toestand achtergelaten. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij wel zijn vader heeft gebeld, maar niet 112. Verder heeft verdachte de schade aan zijn auto geprobeerd te verhullen door een kleed op de gebarsten voorruit te leggen. Op het moment van de aanrijding beschikte verdachte bovendien niet over een geldig rijbewijs.
Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat het ongeval veel impact op hem en zijn gezin heeft gehad. Het slachtoffer heeft meerdere weken in het ziekenhuis verbleven en heeft meer dan een jaar moeten revalideren. Zijn vrouw heeft hem een half jaar lang thuis verzorgd. Verder is hun vertrouwen in medeweggebruikers geschaad en heeft de dochter van het slachtoffer psychische problemen gekregen door de confrontatie met haar vader op de spoedeisende hulp.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte een verstandelijk beperkte man is die onder beschermingsbewind staat. Hij lijkt de gevolgen van zijn gedrag niet altijd te kunnen overzien. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Als beginpunt van de in artikel 6 EVRM bedoelde termijn geldt het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt in dit geval als begindatum vast de datum van inverzekeringstelling van verdachte, te weten 31 mei 2022. Tussen 31 mei 2022 en de datum van het eindvonnis (6 februari 2025) ligt een periode van twee jaar en 8 maanden. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 8 maanden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel, is een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Voor overtredingen van artikel 7 en 107 WVW zijn geen oriëntatiepunten.
De rechtbank zal de taakstraf gelet op de schending van de redelijke termijn matigen. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, indien verdachte deze taakstraf niet (naar behoren) verricht. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht waarbij de rechtbank een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid waardeert.
Gelet op de ernst van de feiten, met name de grove doorrijding na het ongeval, en de persoon van verdachte acht de rechtbank daarnaast een waarschuwing in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
Tot slot acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen wordt opgelegd. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettend karakter van het gepleegde delict in de bestraffing tot uitdrukking gebracht. Verdachte beschikt niet over een geldig B-rijbewijs (auto), maar wel over een geldig AM-rijbewijs (bromfiets). Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gebruik maakt van een bromfiets. Het opleggen van een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zou betekenen dat verdachte daar geen gebruik meer van kan maken. De rechtbank acht dit niet wenselijk, omdat verdachte in het buitengebied woont en voor vervoer afhankelijk is van zijn bromfiets. De rechtbank zal de ontzegging om die reden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf heeft tevens het doel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het bewezen verklaarde onder 3 betreft een overtreding. Hiervoor dient een aparte straf te volgen. Gelet op de beperkte financiële draagkracht van verdachte zal de rechtbank voor dit feit aan verdachte geen geldboete opleggen, maar een hechtenis voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank komt ten aanzien van feit 1 primair tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en daar passen andere oriëntatiepunten bij. De op te leggen straffen doen bovendien meer recht aan de persoon van verdachte, terwijl de ernst van de bewezen feiten met de op te leggen straffen voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 62, 63 Wetboek van Strafrecht
6, 7, 107, 175, 176, 177, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde onder 1 primair, 2 en 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
T.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
T.a.v. feit 3:
overtreding van artikel 107, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair en feit 2:
Een
taakstrafvoor de duur van
100 urensubsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 3:
Een
hechtenisvoor de duur van
1 week voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. A.P.M. van Weegen en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 06 februari 2025.