Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt het besluit waarbij het CBR aan eiseres een rijvaardigheidsonderzoek heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Niet in geschil is dat de politie aan het CBR een mededeling heeft gedaan, zoals bedoeld in artikel 130, eerste lid van de Wvw 1994, nadat was vastgesteld dat eiseres als bestuurder van een auto de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer per uur had overschreden. Eiseres heeft evenmin bestreden dat het CBR gelet op die overtreding en de bepalingen in artikel 131, eerste lid van de Wvw 1994 en artikel 20, eerste lid onder a van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling), gehouden is om een LEMG op te leggen. Eiseres is ook bereid om een LEMG te volgen.
10. Eiseres heeft in beroep bestreden dat het CBR, onder verwijzing naar artikel 21, onder c en artikel 23, derde lid onder c van de Regeling, gehouden was om bij het besluit van 6 juni 2024 in plaats van een LEMG, aan haar een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen. Eiseres stelt dat dat de Regeling en het besluit tot gevolg heeft dat het CBR aan een persoon die geen Nederlands spreekt, zoals zij, een zwaardere maatregel (in de vorm van een rijvaardigheidsonderzoek) oplegt dan aan een persoon die de Nederlandse taal wel beheerst. Omdat dit gevolg leidt tot verboden discriminatie naar taal en/of nationaliteit vindt eiseres dat de Regeling en het bestreden besluit in strijd zijn met artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het EVRM,artikel 1 van Protocol 12 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPRen dat de relevante bepalingen in de Regeling onverbindend of buiten toepassing moeten worden verklaard.
11. Eiseres voert aan dat het onderscheid, dat volgt uit de Regeling en het bestreden besluit niet een legitiem doel dient en niet noodzakelijk is. Volgens eiseres is het opleggen van een zwaardere maatregel in de vorm van het rijvaardigheidsonderzoek niet proportioneel en niet in overeenstemming met het beginsel van subsidiariteit. Eiseres stelt dat mogelijkheden denkbaar zijn, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar taal en/of nationaliteit en geen inbreuk wordt gemaakt op haar grondrechten. Als de LEMG in een andere taal of met behulp een tolk wordt aangeboden kunnen ook personen die de Nederlandse taal niet beheersen de cursus volgen. Eiseres wijst er op dat een theorie-examen wel in een andere taal kan worden afgelegd. Zij bepleit dat het CBR ook maatwerk moet bieden bij het geven van een LEMG en stelt dat er in haar geval minder vergaande alternatieven zijn dan de oplegging van een rijvaardigheidsonderzoek. Verder stelt eiseres dat zij hogere kosten heeft door de oplegging van het rijvaardigheidsonderzoek en voor het inschakelen van een tolk en dat zij bovendien het risico loopt om haar rijbewijs te verliezen als zij bij het onderzoek niet rijvaardig wordt geacht.
12. Het CBR heeft er op gewezen dat zij met inachtneming van de Regeling beoordeelt of aan een rijbewijshouder een maatregel moet worden opgelegd en dat de besluiten die zij in dat kader neemt berusten op dwingendrechtelijke wet- en regelgeving.
13. Het CBR is op grond van artikel 21, onder c van de Regeling gehouden om aan een bestuurder van een auto een LEMG op te leggen als de toegestane maximumsnelheid is overschreden met 50 kilometer per uur.
14. In artikel 21, onder c van de Regeling staat dat een betrokkene niet in aanmerking komt voor een LEMG als blijkt dat hij de Nederlandse taal dan wel een andere taal waarin de lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer wordt gegeven, niet of niet in voldoende mate beheerst.
15. In artikel 23, derde lid onder c van de Regeling staat dat een betrokkene zich moet onderwerpen aan een rijvaardigheidsonderzoek als hij op grond van (onder andere) artikel 21, onder c van de Regeling niet in aanmerking komt voor een LEMG.
16. Het CBR erkent de verschillen tussen de oplegging en de uitvoering van een LEMG en een rijvaardigheidsonderzoek en ook dat dit onderscheid in het geval van eiseres leidt tot praktische en financiële gevolgen voor haar. Maar dit onderscheid is volgens het CBR niet in strijd met de door eiseres aangehaalde wet- en regelgeving omdat het een gerechtvaardigd doel beoogt en in een redelijke verhouding staat tot dat doel, namelijk: de bevordering van de rijvaardigheid en het waarborgen van de verkeersveiligheid.
Er is geen sprake van verboden discriminatie bij uitsluiting van een deelnemer aan een cursus omdat deze de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Het CBR benadrukt daarbij dat niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen leidt tot verboden discriminatie. Dat is alleen aan de orde als het gemaakte onderscheid geen gerechtvaardigde doelstelling heeft of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde doel. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst het CBR naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN3199) en een arrest van 29 april 2008 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2008:0429JUD001337805). 17. Het CBR heeft gesteld dat het aanbieden van de LEMG in een andere taal dan het Nederlands niet zinvol is, omdat het aantal personen dat jaarlijks niet kan deelnemen aan de LEMG omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheersen te gering is. Daarbij betrekt het CBR dat niet alle personen de Engelse taal beheersen, waardoor ook het aanbieden van de LEMG in alleen de Nederlandse en Engelse taal niet in alle gevallen een oplossing is voor het door eiseres gestelde probleem. Gelet op de aard van de LEMG is het volgen van deze cursus met behulp van tolk ook niet wenselijk en uitvoerbaar.
18. De rechtbank stelt voorop dat het CBR, onder verwijzing naar bijlage II, onder II "Eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag voor het besturen van een gemotoriseerd voertuig" bij richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PbEU 2006 L 403/18, zoals nadien gewijzigd) en naar artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 en de Regeling, op goede gronden heeft aangenomen dat het gehouden is om de voorgeschreven maatregelen te nemen om onder meer te zorgen dat bestuurders het vereiste rijgedrag voor het besturen van een motorvoertuig kunnen voortzetten.
18.1.Eiseres heeft gesteld dat de Regeling en het bestreden besluit leiden tot verboden discriminatie omdat eiseres en andere personen die het Nederlands niet voldoende beheersen worden uitgesloten van het volgen van een LEMG.
18.2.Van indirecte discriminatie is sprake indien een regeling geen direct onderscheid naar bijvoorbeeld nationaliteit of taal maakt, maar wel tot gevolg heeft dat overwegend personen met een niet-Nederlandse nationaliteit daarvan nadelige gevolgen ondervinden. Bij de beoordeling of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling aanwezig is, moet worden beoordeeld of het doel van het onderscheid legitiem is en of de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Een objectieve en redelijke rechtvaardiging kan ook worden gevonden in gronden die verband houden met een correcte en doelmatige uitvoering van de regeling.
18.3.Gelet op de door het CBR in het verweerschrift en op de zitting gegeven toelichting stelt de rechtbank vast dat bij de toepassing van de Regeling een volkomen gelijke behandeling van personen die de Nederlandse taal wel of niet beheersen vaak onmogelijk of praktisch moeilijk uitvoerbaar is. Aan de door eiseres gestelde alternatieven en bezwaren kan niet de door eiseres gewenste betekenis worden toegekend. Bovendien zouden ook de door eiseres gesuggereerde oplossingen tot ongelijkheden kunnen leiden. Het behoort ook niet tot de rechtsvormende taak van de rechter om een oplossing te bieden om ongelijke behandeling te beëindigen en daarbij een keuze te maken uit verschillende opties.
18.4.Met inachtneming van de hiervoor vermelde uitgangspunten en overwegingen concludeert de rechtbank dat voor het onderscheid dat in de Regeling wordt gemaakt tussen personen die de Nederlandse wel of niet beheersen, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Het CBR heeft doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan het algemene belang, dat ziet op het waarborgen van de verkeersveiligheid en het bevorderen van de rijvaardigheid. Dat beoogde doel is legitiem en de door het CBR toegepaste maatregelen voor het bereiken van dat doel zijn passend en noodzakelijk.
18.5.De rechtbank oordeelt dat de gevolgen van de Regeling en het bestreden besluit voor eiseres ook overigens niet zo uitzonderlijk en onevenredig zijn dat de relevante bepalingen in de Regeling buiten toepassing moet blijven.