ECLI:NL:RBOBR:2025:6370

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
01.135051.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van openlijk geweld tegen goederen, bedreiging met misdrijf tegen het leven, poging tot zware mishandeling en dwang in het kader van een geëscaleerd familieconflict

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstig geweldsincident dat plaatsvond op 28 mei 2022 in Gemert-Bakel. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld tegen goederen, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, poging tot zware mishandeling en medeplegen van dwang. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn vader de slachtoffers had achtervolgd en hen had bedreigd met een honkbalknuppel, wat leidde tot de vernieling van hun auto en de dreiging van lichamelijk letsel. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, de persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook slachtoffer waren van de geweldsuitbarsting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar paste de straffen aan gezien de omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.135051.22Parketnummer: 01.135051. [verdachte]
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.135051.22
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [2002] ,
wonende te [woonplaats] .
De zaak is ter terechtzitting van de politierechter van 19 januari 2024 verwezen naar de meervoudige strafkamer in deze rechtbank. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 oktober 2023. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 1 oktober 2025 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 28 mei 2022 te [adres 1] en/of [adres 2] , gemeente Gemert-Bakel, althans in Nederland, openlijk, te weten onder andere op of aan de [adres 3] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een auto door met de vuist(en) en/of met een honkbalknuppel, althans een slag- of stootwapen, op en/of tegen de auto (in) te slaan; terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
2.hij op of omstreeks 28 mei 2022 te [adres 1] en/of [adres 2] , gemeente Gemert-Bakel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of- zware mishandeling,door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Kom er maar eens uit, ik sla je kapot" en/of "Ik maak je kapot", althans de woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of een honkbalknuppel, althans een slag- of stootwapen, te tonen;
3.hij op of omstreeks 28 mei 2022 te [adres 1] en/of [adres 2] , gemeente Gemert-Bakel, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een honkbalknuppel, althans een slag- of stootwapen, op/tegen de voorruit en/of de ruit aan de passagierskant van de auto waarin [slachtoffer 2] op de passagiersstoel zat, heeft geslagen en./of in de richting van / tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2022 te [adres 1] en/of [adres 2] , gemeente Gemert-Bakel, althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een honkbalknuppel, althans een slag of stootwapen, op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan;
4.hij op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 06 mei 2022 tot en met 28 mei 2022 te [adres 2] , gemeente Gemert-Bakel, [adres 1] en/of teNederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derde, wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, door-die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] over ventwegen en/of fietspaden en/of rakelings langs bomen en/of met te hoge snelheid hebben laten rijden en/of de auto hebben laten stoppen door hen met twee auto’s te achtervolgen en/of in te halen en/of af te snijden en/of de weg te blokkeren en/of klem te rijden en/of- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben gevolgd en/of getraceerd door een baken, althans een track en trace middel, onder de auto van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te plaatsen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Nadere bewijsoverwegingen

Algemeen
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1, feit 2 en feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Met betrekking tot de aanleiding van de geweldsuitbarsting overweegt de rechtbank het volgende. Door de verdachte is verklaard dat de slachtoffers zelf de aanleiding voor de geweldsuitbarsting door de verdachte en zijn vader hebben gevormd. De auto waarin de slachtoffers reden en waar de verdachte, naar eigen zeggen toevallig, achter reed, remde namelijk uit het niets hard waarna de verdachte ertegenaan is gereden. Nadat hij was uitgestapt om in gesprek te gaan, zijn de slachtoffers er met de auto vandoor gegaan, waarbij slachtoffer [slachtoffer 2] aan de verdachte een breekijzer heeft getoond. Daarna heeft de verdachte zijn vader gebeld en is het vervolgens volledig geëscaleerd.
De rechtbank overweegt dat deze lezing van de verdachte met betrekking tot de aanleiding van het geweld wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank dat de versie van de verdachte van de aanleiding geenszins past bij de beelden en het geluid die zijn opgenomen door de dashcam in de auto van de slachtoffers. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen overduidelijk dat de verdachte en zijn vader als agressor hebben te gelden; zij hebben de confrontatie gezocht door een achtervolging in te zetten en zijn vervolgens de reeks geweldplegingen begonnen. De rechtbank neemt dan ook voor wat betreft de lezing van de gebeurtenissen de verklaringen van beide slachtoffers als uitgangspunt en bezigt deze als bewijs.
Ten aanzien van feit 3
Met betrekking tot feit 3 overweegt de rechtbank nog in het bijzonder het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte verschillende malen met een honkbalknuppel met kracht heeft geslagen tegen de voorruit en de zijruit van een auto, waarin op dat moment slachtoffer [slachtoffer 2] zich op de passagiersstoel bevond. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er tegen de ruiten is geslagen zowel op het moment dat de auto stilstond als op het moment dat de auto zich voortbewoog. Hierdoor werden de voor- en zijruit volledig vernield.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte door zo te handelen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de in de auto aanwezige [slachtoffer 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van de verdachte, namelijk het meermalen met een honkbalknuppel gericht slaan tegen de ruiten van een al dan niet rijdende auto, waarvan algemeen bekend is dat dan glasscherven kunnen vrijkomen, naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijke gevolg, te weten dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen, dat het niet anders kan zijn dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Daarbij overweegt de rechtbank dat het slachtoffer gewond zou kunnen raken – bijvoorbeeld aan zijn ogen – door het rondspringend glas. Ook is de situatie dat verdachte slachtoffer met de honkbalknuppel tegen zijn hoofd zou raken bepaald niet ondenkbeeldig, gelet op het ongecontroleerde geweld dat werd toegepast op het raam van de bij momenten rijdende auto. De rechtbank betrekt bij haar oordeel bovendien de omstandigheid dat het slachtoffer, doordat hij in de auto zat, niet in staat was om weg te vluchten voor de klappen of zich op een andere manier in veiligheid te brengen. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet. Dat de klappen enkel waren gericht op het raam, de klappen door het slachtoffer werden afgeweerd met een breekijzer en op het geluidsfragment van de dashcambeelden geen uiting van pijn door het slachtoffer te horen is geweest, zoals door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
De verdachte heeft stellig ontkend dat hij wetenschap heeft gehad van de bakens die onder de auto’s van beide slachtoffers zijn aangetroffen.
De rechtbank zal de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs partieel vrijspreken van het laatste gedachtestreepje, omdat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte betrokken is geweest bij het plaatsen van bakens die onder de auto’s van beide slachtoffers zijn aangetroffen dan wel dat hij daarvan voorafgaand aan het geweldsincident kennis had. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte ook partieel vrijspreken van de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 28 mei 2022.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte
1.op 28 mei 2022 te [adres 1] , gemeente Gemert-Bakel, openlijk, te weten op de [adres 3] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een auto, door met de vuisten en met een honkbalknuppel op en tegen de auto te slaan, terwijl hij, verdachte, dit goed opzettelijk heeft vernield;
2.op 28 mei 2022 te [adres 1] , gemeente Gemert-Bakel, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Kom er maar eens uit, ik sla je kapot” en “Ik maak je kapot”, en een honkbalknuppel te tonen;
3 (primair).op 28 mei 2022 te [adres 1] , gemeente Gemert-Bakel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een honkbalknuppel tegen de voorruit en de ruit aan de passagierskant van de auto waarin [slachtoffer 2] op de passagiersstoel zat, heeft geslagen en in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.op 28 mei 2022 te [adres 2] , gemeente Gemert-Bakel, en [adres 1] , gemeente Gemert-Bakel, tezamen en in vereniging met een ander, anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door enige andere feitelijkheid gericht tegen die anderen, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over ventwegen en fietspaden en rakelings langs bomen en met te hoge snelheid hebben laten rijden en de auto hebben laten stoppen door hen met twee auto’s te achtervolgen en in te halen en af te snijden en de weg te blokkeren en klem te rijden.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod van de verdachte met beide slachtoffers;
  • een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan nare strafbare feiten. De verdachte en de medeverdachte (zijn vader) hebben op 28 mei 2022 de auto klemgereden die door slachtoffer [slachtoffer 1] werd bestuurd en waarin slachtoffer [slachtoffer 2] als bijrijder zat. [slachtoffer 2] is de oom van de verdachte en de broer van de medeverdachte. Nadat zij de slachtoffers hadden klemgereden, zijn zij uitgestapt waarbij (in ieder geval) de verdachte een honkbalknuppel vasthield. Zij liepen dreigend op de auto van de slachtoffers af. De slachtoffers wisten op dat moment met hun auto te ontkomen, maar hoorden tijdens het wegrijden dat er op hun auto werd geslagen. Hierna werden de slachtoffers achtervolgd door de verdachte en zijn vader. Op enig moment is [slachtoffer 1] een erf opgereden, gevolgd door de verdachte en de medeverdachte met hun auto’s. Vervolgens begonnen de verdachte en de medeverdachte met een knuppel op de auto van de slachtoffers te slaan waarbij zij de knuppel aan elkaar overgaven. Tijdens het slaan werden woordelijke bedreigingen geuit. De voorruit en de ruit aan de zijde waar [slachtoffer 2] zat, werden door de verdachte volledig kapot geslagen en ook werd met de honkbalknuppel in de richting van [slachtoffer 2] geslagen. De slachtoffers zijn met een totaal gehavende auto ook toen weten te ontkomen, waarna de verdachte en de medeverdachte wederom in de achtervolging zijn gegaan. Er is een dollemansrit gevolgd waarbij de verdachte en de medeverdachte met twee auto’s hebben geprobeerd om de slachtoffers opnieuw klem te rijden. Dit ging onder meer gepaard met hoge snelheden. De slachtoffers voelden zich zelfs genoodzaakt om op een fietspad te rijden en rakelings langs bomen te rijden om de verdachte en zijn medeverdachte van zich af te schudden, dit terwijl er vanwege de vernielde ruiten nauwelijks zicht was op de weg. Hierbij hebben de auto van de slachtoffers en de auto van de verdachte elkaar geraakt. Uiteindelijk is de auto van de verdachte in een sloot beland.
Voor de slachtoffers is dit alles onmiskenbaar een zeer bedreigende en beangstigende situatie geweest. De beschrijvingen van de dashcamopname door de politie en de 112-melding maken dat treffend duidelijk. Beide slachtoffers waren duidelijk in paniek. De geweldplegingen en de andere feitelijkheden hebben zowel inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers als op de openbare orde. Ook omstanders zijn ongewild getuige geweest van het incident. Dit gedrag brengt daarom ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 6 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder werd veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 5 januari 2024 en 11 september 2025. Uit deze rapporten volgt onder meer dat de reclassering niet in staat is gebleken om een delictanalyse te maken, omdat de verdachte grotendeels ontkent en zijn verklaring niet overeenkomt met de verklaringen van de slachtoffers. De reclassering heeft onvoldoende zicht op de rol van de verdachte in het geheel. Het risico op recidive kan mede daarom niet worden ingeschat. De reclassering heeft contact gehad met de politie. Uit dat contact werd duidelijk dat er gedurende het laatste jaar geen registraties van strafbaar gedrag zijn geweest rondom de verdachte. Door de politie is wel een beeld geschetst van de verdachte als een persoon die bij conflicten het recht in eigen hand kan nemen en conflicten niet uit de weg gaat. Ook zou hij gezinsleden te hulp schieten wanneer deze problemen hebben. Volgens de politie zou het helpend zijn wanneer de verdachte de politie inschakelt bij problemen, in plaats van dat hij voor eigen rechter gaat spelen. Gebleken is dat de verdachte op dit moment niet openstaat voor begeleiding van de reclassering, omdat hij geen hulpvragen heeft en omdat er geen vertrouwen is in de hulpverlening. Hij schetst stabiliteit op de leefgebieden en geeft aan dat er sinds het incident geen contact meer is geweest met de slachtoffers. Op basis van bovenstaande ziet de reclassering onvoldoende aanknopingspunten voor een toezicht.
De op te leggen straffen.
De verdediging heeft – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – bepleit dat het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht) moet worden toegepast.
Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepassen. De reclassering heeft gemotiveerd toegelicht waarom zij, op basis van afwezigheid van voldoende pedagogische mogelijkheden, geen reden ziet voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dat advies af te wijken.
Hoewel de rechtbank jegens de verdachte, anders dan bij zijn vader, ook een poging tot zware mishandeling bewezen heeft verklaard, acht de rechtbank het desondanks passend om aan beiden dezelfde straffen op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en zijn vader ieder een wezenlijk aandeel hebben gehad in de reeks van gebeurtenissen.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straffen tevens rekening met de ouderdom van de zaak in combinatie met de jonge leeftijd van de verdachte, de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank overweegt dat zij, in het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hebben opgelegd die de duur van de reeds ondergane inverzekeringstelling zou overstijgen. Met andere woorden: als de strafzaak eerder zou zijn behandeld dan had de verdachte naar de gevangenis gemoeten.
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank de eis van de officier van justitie in de strafzaak van de medeverdachte als uitgangspunt. De rechtbank acht die straf in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld, te weten 29 mei 2022. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn in forse mate is overschreden, namelijk met ongeveer 16,5 maand.
Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken en de overschrijding valt niet aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de rechtbank een straf zal opleggen die ervoor zorgt dat de verdachte (in beginsel) niet naar de gevangenis moet.
De verdachte is op 29 mei 2022 in verzekering gesteld en op 1 juni 2022 in vrijheid gesteld. Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten gelden de eerste en de laatste dag van de inverzekeringstelling als een volle dag. Bij het berekenen van de totale duur van het voorarrest als bedoeld in artikel 27 Sr worden niet de nachten, maar de dagen van het voorarrest geteld. De rechtbank gaat daarom in tegenstelling tot de officier van justitie bij de strafmaatbepaling uit van vier dagen voorarrest.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal op het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De verdachte krijgt hiermee de kans om zijn positieve ontwikkelingen voort te zetten, zich verre te houden van strafbare feiten en met zijn vriendin een stabiele toekomst op te bouwen zonder verdere incidenten met zijn oom.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een contactverbod met beide slachtoffers als bijzondere voorwaarde te verbinden, omdat niet gebleken is dat de verdachte sinds het incident, dat inmiddels ruim drie jaar geleden plaatsvond, nog contact heeft gehad met de slachtoffers.

De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] .

[slachtoffer 2] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 59.701,62, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit € 18.701,62 voor materiële schade en
€ 41.000,00 voor immateriële schade.
Ter terechtzitting van 1 oktober 2025 is de vordering gewijzigd met dien verstande dat de gevorderde proceskosten zijn verhoogd van € 3.500,00 naar € 7.260,00 (inclusief btw).
Materiële schadevergoeding.
De gevorderde materiële schadevergoeding is als volgt opgebouwd:
  • reiskosten: € 643,17;
  • medische kosten: € 1.706,16;
  • materiële kosten: € 2.076,02;
  • kosten zelfwerkzaamheid: € 8.583,57; en
  • kosten voor huishoudelijke hulp: € 5.692,70
  • toekomstige schade € 528,-.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde materiële schadevergoeding, met uitzondering van – deels – de reiskosten en ‘materiële kosten’ – kort gezegd steeds grondslag vindt in (de gevolgen van) oogletsel, schouderletsel en psychisch letsel (PTSS). De rechtbank overweegt het volgende.
Kosten met betrekking tot oogletsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat de schade als gevolg van het gestelde oogletsel rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. De enkele omstandigheid dat de benadeelde partij direct na het incident heeft gezegd dat hij glas in zijn oog had gekregen, zoals weergegeven in de beschrijving van de dashcamopname, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De rechtbank overweegt dat ook de inhoud van de brief van oogarts [oogarts] , van 24 juni 2022, onvoldoende aanknopingspunten geeft om aan te nemen dat het (gestelde) oogletsel het gevolg is van het bewezen verklaarde handelen. Nadere bewijslevering is daartoe vereist, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij wordt daarom in het onderdeel van de vordering dat betrekking heeft op de materiële kosten in verband met het gestelde oogletsel, waaronder ook begrepen de hiermee samenhangende reiskosten, niet-ontvankelijk verklaard.
Kosten met betrekking tot schouderletsel.
Uit de brief van de orthopedisch chirurg van 8 mei 2023 blijkt dat benadeelde partij 20 jaar geleden een whiplash trauma heeft gehad waarbij hij sindsdien al verschillende keren is behandeld vanwege nekklachten. De benadeelde partij zit in de WAO sinds 2002. In genoemde brief wordt enkel geconcludeerd dat er een verdenking is van symptomatische AC-arthrose. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er een causaal verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen en de gestelde (verergering van de) schouderklachten van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank is van dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig vast te stellen of de gevorderde materiële schade in verband met het gestelde schouderletsel rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer aangezien nadere bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij wordt daarom in dit onderdeel van de vordering, waaronder begrepen de hiermee samenhangende medische kosten, reiskosten, kosten van zelfwerkzaamheid, kosten voor huishoudelijke hulp, toekomstige schade en (overige) materiële kosten, eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
Kosten met betrekking tot psychisch letsel.
Tot eenzelfde conclusie komt de rechtbank met betrekking tot de gevorderde materiële kosten die betrekking hebben op het gestelde psychische letsel.
In de toelichting van de civiele vordering is aangevoerd dat bij de benadeelde partij PTSS is vastgesteld waarbij voor de benadeelde partij het onderhavige voorval vooral een dieptepunt is in een lange reeks van ellendige gebeurtenissen met zijn broer, de medeverdachte. Er is sprake van een langlopend conflict tussen de benadeelde partij en de medeverdachte, waarin beiden – naar het de rechtbank nu voorkomt – een aandeel lijken te hebben. Onduidelijk is of de gevorderde materiële schadeposten die samenhangen met de gestelde PTSS allemaal en volledig te relateren zijn aan het bewezen verklaarde. Dit vergt een nader uitgebreid onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook van dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht, zodat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij wordt in dit onderdeel van de vordering, waaronder ook begrepen de hiermee samenhangende medische kosten en reiskosten en (overige) materiële kosten, niet-ontvankelijk verklaard.
Reiskosten
Met betrekking tot de reiskosten die géén betrekking hebben op het gestelde oogletsel, schouderletsel en PTSS overweegt de rechtbank dat uit de toelichting bij de vordering volgt dat de benadeelde partij een geheim adres heeft. Als gevolg hiervan is de hoogte van een deel van de gevorderde reiskosten voor de verdediging niet controleerbaar. Op die grond heeft de verdediging de gegrondheid en juistheid van de vordering gemotiveerd betwist. Het ter terechtzitting namens de benadeelde partij overleggen van een document met enkel de woonplaats van de benadeelde partij maakt dat niet anders, nu ook de bestemmingsadressen zijn weggelaten. Nadere bewijslevering is gelet op de betwisting van de verdediging vereist, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij wordt in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Dit is enkel anders voor de reiskosten die betrekking hebben op het ophalen van de benadeelde partij op het politiebureau (€ 13,80) en op het brengen naar de huisartsenpost te Boxmeer (€ 2,55) (in totaal € 16,35). Met betrekking tot deze posten zijn de reiskosten voldoende controleerbaar, omdat hier wel concrete plaatsnamen worden vermeld. De kosten komen de rechtbank niet ongegrond of onredelijk voor en worden dan ook toegewezen.
Met betrekking tot de reiskosten voor ‘ophalen kleding e.d.’ wordt benadeelde partij desondanks niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, nu de rechtbank deze post niet kan duiden.
Materiële kosten.
Voor wat betreft de post materiele kosten geldt dat, voor zover deze niet ziet op de kosten met betrekking tot het schouderletsel, oogletsel en de psychische klachten, onvoldoende is onderbouwd dat de gestelde schade het gevolg is van het bewezen verklaarde handelen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook van dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht, zodat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij wordt in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Dat is enkel anders voor de kosten die verband houden met het tijdelijk verblijf op de camping min of meer direct na het bewezenverklaarde. Deze post van € 670,00 wijst de rechtbank toe.
Immateriële schadevergoeding.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, onder andere indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen of anderszins in zijn persoon is aangetast.
In de vordering tot schadevergoeding wordt bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade aansluiting gezocht bij de Rotterdamse schaal, en wel op basis van
ernstige tot zeer ernstige PTSS. Dat hiervan sprake is, blijkt echter niet afdoende uit de hiervoor genoemde medische informatie. Bovendien kan onvoldoende worden vastgesteld in hoeverre de PTSS volledig terug te voeren is op het bewezen verklaarde.
De rechtbank ziet wel in de aard en ernst van de normschending en de psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde aanleiding om aansluiting te zoeken bij een andere categorie PTSS uit de Rotterdamse schaal.
Minst genomenis naar het oordeel van de rechtbank sprake van
(d): minder ernstige PTSS, indicatie smartengeldbedrag € 2.675,00 tot
€ 5.500,00). De rechtbank zal het schadebedrag naar billijkheid vaststellen op € 4.000,00
.Voor het overige is nader onderzoek noodzakelijk nu de vordering op dit punt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd (zie ook hiervoor). In de meer gevorderde immateriële schade zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de datum van volledige vergoeding:
  • ten aanzien van de materiële schade (€ 686,35): 17 september 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade (€ 4.000,00): 28 mei 2022.
De benadeelde partij kan de onderdelen van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskostenvergoeding
Namens de benadeelde partij zijn de werkelijk gemaakte proceskosten gevorderd.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand stelt de rechtbank evenwel vast dat de Hoge Raad in algemene zin heeft overwogen dat bij de begroting van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten dezelfde maatstaf moet worden gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van de proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde ‘liquidatietarief kanton’ dan wel ‘liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’.
De rechtbank is van oordeel dat het liquidatietarief kantonzaken (liquidatietarief kanton per 1 februari 2024) dient te worden toegepast, waarbij het toe te wijzen bedrag (€ 4.686,35) als uitgangspunt wordt genomen. Dit leidt ertoe dat een proceskosten-veroordeling aan de benadeelde partij toekomt, te begroten op twee punten à € 238,00 per punt (in totaal
€ 476,00).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Hoofdelijke toewijzing.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten waarop de vordering betrekking heeft samen met een ander heeft gepleegd. Omdat de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de reeds genoemde data tot aan de datum van volledige vergoeding, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het aantal dagen gijzeling, bij gebreke van betaling en verhaal, op nihil te stellen, zoals door de verdediging is bepleit.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 20.305,17, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit € 4.305,17 voor materiële schade en
€ 16.000,00 voor immateriële schade.
Materiële schade.
De materiële schadevergoeding is als volgt opgebouwd:
  • reiskosten: € 146,37;
  • medische kosten: € 691,11;
  • materiële kosten: € 3.207,99; en
  • kosten voor huishoudelijke hulp: € 259,70.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de gevorderde medische kosten en materiële kosten (totaal € 3.899,10) als voldoende onderbouwd en niet betwist voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank dat uit de toelichting bij de vordering volgt dat de benadeelde partij een geheim adres heeft. Als gevolg hiervan is de hoogte van een deel van de gevorderde reiskosten voor de verdediging niet controleerbaar. Op die grond heeft de verdediging de gegrondheid en juistheid van de vordering gemotiveerd betwist. Het ter terechtzitting namens de benadeelde partij overleggen van een document met enkel de woonplaats van de benadeelde partij maakt dat niet anders, nu ook de bestemmingsadressen zijn weggelaten. Nadere bewijslevering is gelet op de betwisting van de verdediging vereist, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij wordt in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Dit is enkel anders voor de reiskosten die betrekking hebben op het ophalen van de benadeelde partij op het politiebureau (€ 13,80) en op het brengen naar de huisartsenpost te Boxmeer (€ 2,55) (in totaal € 16,35). Met betrekking tot deze posten zijn de reiskosten voldoende controleerbaar, omdat hier wel concrete plaatsnamen worden vermeld. De kosten komen de rechtbank niet ongegrond of onredelijk voor en worden dan ook toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde kosten van huishoudelijke hulp overweegt de rechtbank dat onvoldoende is komen vast te staan dat deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van deze onderdelen van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schade.
Met eenzelfde overweging als die met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] komt de rechtbank tot een toewijzing van een bedrag van € 4.000,00 voor immateriële schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de overige immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de datum van volledige vergoeding:
  • ten aanzien van de materiële schade (€ 3.915,45): 17 september 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade (€ 4.000,00): 28 mei 2022.
De benadeelde partij kan de onderdelen van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Hoofdelijke toewijzing
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten waarop de vordering betrekking heeft samen met een ander heeft gepleegd. Omdat de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de reeds genoemde data tot aan de datum van volledige vergoeding, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom..
De rechtbank ziet geen aanleiding om het aantal dagen vervangende gijzeling, bij gebreke van betaling en verhaal, op nihil te stellen, zoals door de verdediging is bepleit.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 60a, 141, 284, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl hij opzettelijk goederen vernielt;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3 primair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander en derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen en/of te dulden;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straffen:

* een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen;

bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 26 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
* een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
150 uren, te vervangen door
75 dagen hechtenisindien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht;
legt op de volgende
maatregelen:
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 4.686,35, te vervangen door
56 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 4.686,35, bestaande uit € 686,35 voor materiële schade en € 4.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 56 dagen gijzeling;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de materiële schade (€ 686,35) op 17 september 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade (€ 4.000,00) op 28 mei 2022;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende gijzeling de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 4.686,35, bestaande uit € 686,35 voor materiële schade en € 4.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de materiële schade (€ 686,35) op 17 september 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade (€ 4.000,00) op 28 mei 2022;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 476,00;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 7.915,45, te vervangen door
74 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 7.915,45, bestaande uit € 3.915,45 voor materiële schade en € 4.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 74 dagen gijzeling;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende gijzeling de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de materiële schade (€ 3.915,45) op 17 september 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade (€ 4.000,00) op 28 mei 2022;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag € 7.915,45, bestaande uit
€ 3.915,45 voor materiële schade en € 4.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de materiële schade (€ 3.915,45) op 17 september 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade (€ 4.000,00,-) op 28 mei 2022;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 15 oktober 2025.