ECLI:NL:RBOBR:2025:6368

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
C/01/416657 / HA ZA 25-408
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot vrijwaring in civiele procedure tussen eiser en gedaagde met betrekking tot onrechtmatig handelen en beheer van spaardeposito

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 15 oktober 2025 vonnis gewezen in een incident tot vrijwaring. De eiser, de zoon van de gedaagde, vordert in de hoofdzaak een schadevergoeding van € 34.311,88 van zijn moeder, de gedaagde, wegens onrechtmatig handelen met betrekking tot een spaardeposito dat beheerd werd door de gedaagde tijdens de minderjarigheid van de eiser. De eiser stelt dat het saldo van het spaardeposito op 17 december 2014 tot nihil is verlaagd zonder zijn instemming. De gedaagde heeft in het incident verzocht om de heer A in vrijwaring op te roepen, omdat zij stelt dat hij haar heeft onder druk gezet om geld van het spaardeposito aan hem te geven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering in het incident moet worden toegewezen, omdat de gedaagde voldoende gronden heeft aangevoerd voor het oproepen van A in vrijwaring. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er mogelijk sprake kan zijn van onrechtmatig handelen van A jegens de gedaagde. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 26 november 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/416657 / HA ZA 25-408
Vonnis in incident van 15 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.A. van Mens,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1-5,
  • de incidentele conclusie tot vrijwaring, met 1 productie,
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties 6-7,
  • de akte houdende uitlating producties in het incident van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 34.311,88, vermeerderd met de wettelijke rente over respectievelijk € 24.951,88 vanaf 28 november 2022 en € 9.360,00 vanaf 10 oktober 2024, beiden tot aan de datum van de algehele voldoening. [eiser] legt daaraan onrechtmatig handelen van [gedaagde] ten grondslag. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [eiser] is de zoon van [gedaagde] . [eiser] had een spaardeposito waarop de erfenis van zijn opa en oma was gestort. Gedurende de tijd dat [eiser] minderjarig was voerde [gedaagde] het beheer over het spaardeposito. Nadat [eiser] in 2024 meerderjarig was geworden heeft hij aan [gedaagde] gevraagd naar het aanwezige vermogen. Toen bleek dat het saldo op 17 december 2014 was verlaagd tot nihil. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] het aan hem toekomende vermogen zonder zijn instemming opgenomen.
2.2.
In het incident vordert [gedaagde] dat het haar wordt toegestaan om de heer [A] in vrijwaring op te roepen. Zij legt daaraan onrechtmatig handelen van [A] ten grondslag. Samengevat voert zij daarover het volgende aan. [gedaagde] was ten tijde van de onttrekkingen aan het spaardeposito gehuwd met [A] . Volgens [gedaagde] heeft [A] tijdens het huwelijk druk op haar uitgeoefend omdat hij financiële middelen nodig had. Hij heeft geopperd dat [gedaagde] het geld dat op het spaardeposito stond aan hem beschikbaar moest stellen. Volgens [gedaagde] kon zij de druk niet weerstaan en heeft zij het geld aan [A] gegeven.
2.3.
[eiser] voert verweer tegen de vordering in het incident. Volgens hem is niet duidelijk wat de rechtsverhouding is tussen [A] en [gedaagde] , op grond waarvan [A] gehouden zou zijn om de nadelige gevolgen van de veroordeling van [gedaagde] in de hoofdzaak (mede) te dragen. Het is ook niet duidelijk op grond waarvan [A] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] . Er is geen verband tussen de vordering van [eiser] op [gedaagde] en [A] . Hem oproepen in vrijwaring vertraagt de procedure en werkt kostenverhogend.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. Anders dan [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van [gedaagde] voldoende grond bieden voor het in vrijwaring oproepen van [A] . [gedaagde] stelt immers dat hij haar ertoe heeft bewogen de gelden aan het spaardeposito te onttrekken en aan hem te geven. Indien dat komt vast te staan, kan er sprake zijn van onrechtmatig handelen van [A] jegens [gedaagde] . Dat er nog geen bewijsstukken zijn overgelegd waaruit van onrechtmatig handelen blijkt, is in het kader van de beoordeling van de incidentele vordering niet relevant. Dat bewijs zal in de aanhangig te maken vrijwaringsprocedure moeten worden geleverd. Het is juist dat het toestaan van het oproepen in vrijwaring ertoe leidt dat de procedure langer zal duren, maar dat betekent nog niet dat er sprake is van onredelijke vertraging.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het vrijwaringsincident geen van partijen
als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten
worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
staat toe dat [A] , geboren op [geboortedatum] 1980, wonende te ( [postcode] ) [plaats] (gemeente [gemeente] ) aan de [adres] , door [gedaagde] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van
29 oktober 2025,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 november 2025voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.