30. Eiser 2, 3 en 5 betogen dat de plannen voor het opwekken van zonne-energie onuitvoerbaar zijn, zodat de raad niet tot vestiging van het voorkeursrecht mocht overgaan. Eisers 2 en 5 hebben daarbij gewezen op de zogenoemde “zonneladder”. Deze levert volgens hen een belemmering op om zonneparken op landbouwgronden te realiseren. Op grond van de Omgevingsverordening Noord-Brabant (de Omgevingsverordening) zijn in landelijk gebied namelijk geen zonneparken toegestaan. Het vestigen van het voorkeursrecht strookt ook niet met de wens van de Rijksoverheid en de afspraken tussen het Rijk, provincies (IPO), gemeenten (VNG) en waterschappen om landbouwgronden bij natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien. Daarbij wijst eiser 2 erop dat op de aangewezen percelen een landbouwbestemming rust. Eiser 3 voert aan dat het onvoldoende duidelijk is of de plannen van de gemeente met zonne-energie financieel haalbaar zijn. Op basis van de Omgevingsverordening zijn zonnepanelen slechts tijdelijk toegestaan voor een termijn van 25 jaar. Een functie kan alleen tijdelijk aan een locatie worden gegeven via een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (bopa), aldus eiser 3. Een omgevingsvergunning voor een bopa is echter geen grondslag voor vestiging van een voorkeursrecht zodat nu al is te voorzien dat het voorkeursrecht niet kan worden bestendigd. Volgens eiser 5 vormt ook de netcongestie een evidente belemmering voor de plannen. Daarbij verwijst eiser naar diverse stukken waaruit volgens hem blijkt dat het energienetwerk overvol is en er ook geen zicht is op uitbreiding van de netwerkcapaciteit.
30. Het besluit van de raad tot vestiging van het voorkeursrecht moet worden onderscheiden van de vaststelling van een omgevingsplan (artikel 4.1 van de Ow) of de verlening van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow) door het college van burgemeester en wethouders. In het omgevingsplan of met de omgevingsvergunning kan een zonnepark mogelijk worden gemaakt. Daar kan de keuze of, en zo ja, waar zonneparken binnen de zoekgebieden worden gerealiseerd aan de orde worden gesteld, net als de vraag of de keuze voldoet aan de maatstaf van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Bij de vestiging van het voorkeursrecht is dit niet aan de orde. Daarbij wordt alleen beoordeeld wat de grondslag van de vestiging van het voorkeursrecht is, in dit geval het Programma, of de vestiging van het voorkeursrecht is te herleiden tot die grondslag en of het huidige gebruik afwijkt van de toegedachte functie.
De uitvoerbaarheid van de toekomstige ontwikkeling kan in het kader van de afweging van de betrokken belangen wel aan de orde zijn, zij het zeer beperkt. Alleen als op het moment van vestiging van het voorkeursrecht bij voorbaat duidelijk is dat de toegedachte functie in de toekomst op geen enkele manier kan worden gerealiseerd, is er vanwege de belangen van eigenaren of zakelijk gerechtigden of andere individuele belangen voor de raad aanleiding om van vestiging van het voorkeursrecht af te zien.
30. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de raad het voorkeursrecht niet mocht vestigen vanwege de door hen gestelde onuitvoerbaarheid van de plannen om zonneparken te realiseren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
30. Op grond van artikel 5.54, eerste lid, van de Omgevingsverordening, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, is het realiseren van een zonnepark in het landelijk gebied niet uitgesloten. Dat de instructieregel daarna is aangescherpt, leidt niet tot een ander oordeel. Ook de aangescherpte instructieregel, die ten tijde van de bestreden besluiten al werd voorbereid, sluit realisering van een zonnepark in landelijk gebied niet uit. Daarvoor verwijst de rechtbank naar het derde lid van het gewijzigde artikel 5.54. Bovendien kan het huidige beleid nog worden gewijzigd als blijkt dat de doelstellingen voor energietransitie niet worden gehaald. Om die reden staan naar het oordeel van de rechtbank de bestuurlijke afspraken die tussen het Rijk, het IPO en de VNG zijn gemaakt over zonne-energie in landelijk gebied, en blijkbaar verwerkt in de aangescherpte Omgevingsverordening, ook niet aan vestiging van het voorkeursrecht in de weg.
30. Ook toepassing van de zonneladder staat niet aan vestiging van het voorkeursrecht in de weg. Deze ladder beveelt achtereenvolgens de opwekking van zonne-energie op daken van (bedrijfs)gebouwen, open terreinen en aansluitend aan bestaand stedelijk gebied aan, maar sluit als laatste stap zonne-energie in landelijk gebied niet uit.
30. De voorwaarde in de instructieregel, dat is geborgd dat het zonnepark tijdelijk, voor ten hoogste 25 jaar, wordt toegelaten, staat ook niet aan vestiging van het voorkeursrecht in de weg. De rechtbank deelt niet de opvatting van eiser 3 dat de zonneparken door die instructieregel alleen via een omgevingsvergunning voor een bopa mogelijk kunnen worden gemaakt. De zonneparken kunnen via een omgevingsplan mogelijk worden gemaakt, ook als deze alleen tijdelijk, dat wil zeggen voor een periode van maximaal 25 jaar, op de gronden gevestigd mogen zijn. De Ow of de daarop gebaseerde regelgeving kennen geen regel die voorschrijft dat activiteiten niet tijdelijk in een omgevingsplan mogen worden toegelaten.
30. Tot slot zijn de actuele en toekomstige netcongestie en marktomstandigheden ook geen reden om te oordelen dat realisering van zonneparken in de toekomst op geen enkele manier mogelijk is. Die omstandigheden kunnen namelijk zijn gewijzigd op het moment dat de zonneparken worden gerealiseerd, bijvoorbeeld omdat er meer ruimte is gemaakt op het elektriciteitsnet of omdat de opgewekte zonne-energie aan een lokaal netwerk kan worden geleverd.
30. De argumenten die eisers 2, 3 en 5 over de onuitvoerbaarheid van de ontwikkeling van zonneparken naar voren hebben gebracht, slagen dus niet. De maatstaf bij vestiging van een voorkeursrecht is niet of er concrete aanwijzingen zijn voor de conclusie dat de zonneparken op dit moment niet gerealiseerd kunnen worden, maar of op het moment van het nemen van de bestreden besluiten al evident is dat de beoogde ontwikkeling in de toekomst niet kan worden gerealiseerd. De rechtbank verwijst voor de redenen van deze maatstaf naar overweging 31 van deze uitspraak.
-
Belangenafweging
30. Eisers betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Door het voorkeursrecht worden zij lange tijd geconfronteerd met eigendomsbeperkingen. Dat weegt volgens eisers niet op tegen het beperkte belang van de gemeente bij vestiging van het voorkeursrecht. De raad heeft het belang van de gemeente bij vestiging van het voorkeursrecht zeer summier toegelicht. De noodzaak wordt wel genoemd, maar wordt niet gemotiveerd, aldus eiser 1. Eiser 1 voert verder aan dat het belang van de vrije overdraagbaarheid bij de beoordeling betrokken moet worden. De raad zegt hierover niets in de bestreden besluiten. Tijdens de zitting heeft eiser 1 toegelicht dat hij de mogelijkheid wil hebben om zelf een zonnepark te realiseren of zijn grond te kunnen verkopen aan een ontwikkelaar die het park gaat ontwikkelen. Eiser 1 brengt ook naar voren dat zijn percelen slechts gedeeltelijk onder het voorkeursrecht vallen. Daarmee is sprake van versnippering en dat verdraagt zich niet met artikel 9.12, tweede lid, van de Ow. Eiser 2 is van mening dat hij vanwege het voorkeursrecht onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Hij stelt dat zijn belangen zwaarder moeten wegen dan het algemeen belang bij een project dat op dit moment geen doorgang zal kunnen vinden. Eisers 3 en 5 voeren, zoals hiervoor al is weergegeven, aan dat de raad ten onrechte niet met hun persoonlijke omstandigheden en individuele belangen rekening heeft gehouden. Eiser 5 wijst er daarbij op dat hij op leeftijd is en hij op korte termijn vanwege medische redenen zijn percelen moet verkopen. Eiser 4 wil het recht behouden om het perceel te splitsen als er daadwerkelijk een zonnepark wordt gevestigd.
30. De raad heeft het voorkeursrecht, zoals hiervoor weergegeven, gevestigd om de regierol voor de gemeente te behouden en grondspeculatie te voorkomen. De redenen zijn uitgewerkt in het besluit van de raad van 1 februari 2024 en de bestreden besluiten, waarnaar de rechtbank verwijst om herhaling te voorkomen. De redenen voor het behoud van de regierol en het voorkomen van speculatie staan ook in het Programma, dat op het moment van de bestreden besluiten van rechtswege de grondslag voor vestiging van het voorkeursrecht is geworden. Daarin staan de doelstellingen, uitgangspunten en randvoorwaarden voor de opwekking van zonne-energie beschreven. In het Programma staat onder meer dat lokaal eigendom een belangrijk principe is voor de gemeente. Lokaal eigendom betekent volgens de gemeente dat lokale bedrijven, energiecorporaties en bewoners samen deelnemen of zijn vertegenwoordigd in energiegemeenschappen en de lusten en lasten lokaal worden verdeeld. Verder wil de gemeente de zonnevelden uiteindelijk verdelen via een (maatschappelijke) tenderprocedure. Ook wil zij speculatie voorkomen. Deze uitgangspunten en doelstellingen kunnen worden doorkruist als andere partijen in het gebied gronden gaan verwerven, zo vat de rechtbank het standpunt van de raad samen.
30. De rechtbank is van oordeel dat de raad hiermee voldoende heeft gemotiveerd wat het belang van de gemeente is bij vestiging van het voorkeursrecht. Gegeven de beleidsvrijheid die de raad heeft om het voorkeursrecht te vestigen, heeft de raad het algemene belang van de gemeente bij vestiging van het voorkeursrecht naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het individuele belang van de eigenaren bij vrije overdraagbaarheid van hun onroerende zaak. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de inbreuk op het eigendomsrecht in zoverre beperkt is dat eisers de percelen die zij in eigendom hebben, eerst aan de gemeente moeten aanbieden voordat zij de percelen aan iemand anders kunnen overdragen. Het genot van de eigendom wordt niet geraakt en zij worden ook niet gedwongen om hun percelen aan de gemeente te verkopen. Hierna worden de specifiek door eisers 1, 4 en 5 aangedragen argumenten besproken.
30. Voor zover eiser 1 aanvoert dat hij de mogelijkheid wil hebben om zelf een zonneveld te realiseren, staat het voorkeursrecht daar op zichzelf niet aan in de weg.
De vraag of zonneparken op de percelen van eiser 1 zijn toegestaan en of hij een beroep kan doen op het zogenoemde zelfrealisatiebeginsel, kan echter pas worden beantwoord als de raad het omgevingsplan heeft vastgesteld. Als eiser 1 een overeenkomst met een ontwikkelaar wil sluiten over de ontwikkeling van een eigen zonneveld, kan de gemeente op grond van artikel 9.22 van de Ow de nietigheid daarvan inroepen. Dat kan ertoe leiden dat eiser 1 zich genoodzaakt voelt om aan de gemeente instemming te vragen, voordat hij een overeenkomst met een derde te sluiten. Dat is een gevolg van de vestiging van het voorkeursrecht, en dat gevolg heeft de raad niet onredelijk bezwarend mogen achten. Het voorkeursrecht is er juist op gericht te voorkomen dat overeenkomsten van eigenaren met derden de regiefunctie van de gemeente doorkruisen. Wat betreft het betoog van eiser 1 dat de vestiging van het voorkeursrecht tot versnippering van zijn eigendom leidt en dat zijn percelen daardoor minder waard worden, heeft de raad er terecht op gewezen dat eiser 1 op grond van artikel 9.12 van de Ow de zes percelen als samenhangend geheel aan de gemeente kan aanbieden. Eiser kan in die procedure een marktconforme prijs verkrijgen, zodat bij hem geen verlies van waarde optreedt. Dat volgt uit de paragrafen 9.2.3 en 9.2.4 van de Ow. Omgekeerd staat het voorkeursrecht er niet aan in de weg dat eiser 4 zijn percelen splitst.
30. De individuele omstandigheden van eiser 5 maken niet dat de vestiging van het voorkeursrecht op zijn percelen onredelijk is. De medische situatie van eiser 5 is natuurlijk heel vervelend voor hem, maar als hij genoodzaakt is om het perceel te verkopen, kan hij het aan de gemeente aanbieden waarbij hij recht heeft op een marktconforme prijs (“verkeerswaarde”) die binnen bepaalde termijn wordt vastgesteld. De raad heeft wat betreft eiser 5 kunnen verwijzen naar de paragrafen 9.2.3 en 9.2.4 van de Ow (de aanbiedprocedure). Eiser 3 heeft geen individuele omstandigheden gesteld waarom de raad van het vestigen van het voorkeursrecht op zijn percelen behoorde af te zien.
30. De rechtbank ziet in het onjuiste standpunt van de raad dat individuele belangen en persoonlijke omstandigheden bij vestiging van het voorkeursrecht helemaal niet aan de orde zijn, geen aanleiding voor vernietiging van de bestreden besluiten die gaan over de bezwaren van eisers 3 en 5. Als de raad de gestelde persoonlijke omstandigheden en individuele belangen wel had betrokken bij zijn besluitvorming, had de raad ook kunnen verwijzen naar de wettelijke regeling in de Ow met uitzonderingen op de aanbiedingsplicht en naar de aanbiedingsprocedure, waarbij de prijs en de omvang van de onroerende zaak binnen een bepaalde termijn wordt vastgesteld.
- Keuze van de percelen waarop het voorkeursrecht is gevestigd
30. Alle eisers keren zich tegen de vestiging van het voorkeursrecht op hun percelen. Volgens hen heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom al hun percelen nodig zijn voor de ontwikkeling van zonneparken. Sommige percelen zijn te klein geworden om daarop een zonnepark te realiseren. Ook vinden zij dat de realisatie van zonneparken zich niet verdraagt met de aanwezigheid van (hun) woningen.
30. In dit verband voeren eisers 1 en 2 specifiek aan dat na intrekking van het voorkeursrecht op hun percelen, het overblijvende deel te geringe afmetingen heeft om te worden gebruikt voor zonne-energie. Tijdens de zitting hebben zij gewezen op de eis dat vestiging van een zonnepark binnen 30 meter afstand van een woning niet is toegestaan. Eiser 4 vindt dat zijn aangewezen percelen op dezelfde manier behandeld moet worden als het naburige perceel VUG00E2793 dat eerder ook was aangewezen en van het voorkeursrecht is uitgezonderd omdat daarop een woonhuis staat. De twee overgebleven percelen zijn zo klein dat die geen bijdrage kunnen leveren aan de energietransitie, aldus eiser 4. Volgens hem is dat ook door een ambtenaar bevestigd. Daarbij komt dat aan het naastgelegen perceel Helvoirtseweg 227 via een bestemmingsplan een woonbestemming is toegekend wat zich niet verdraagt met een zonnepark. De bewoners van drie geplande villa’s, waarop het bestemmingsplan ziet, zouden dan grenzen aan en uitzicht krijgen op een zonnepark. De eis van 30 meter afstand tot een zonnepark was voor deze eiser nieuw. Handhaving van het voorkeursrecht is verder in strijd met de gedane toezegging en de mededeling dat geselecteerd is op locaties met geen of weinig woningen. Eiser 5 voert aan dat hij erop mocht vertrouwen dat er geen voorkeursrecht zou worden gevestigd op het aangewezen perceel, omdat op dit perceel zijn woonhuis is gelegen en niet op het perceel waar het voorkeursrecht is ingetrokken.
30. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de raad bij de vestiging van het voorkeursrecht, in navolging van het aangepaste voorstel van het college, woonpercelen buiten de vestiging van het voorkeursrecht heeft gelaten of willen laten. Woonpercelen kunnen, zo begrijpt de rechtbank de raad, worden omschreven als percelen waarop een gebouw aanwezig is dat feitelijk en legaal in gebruik is als woning. Het kan dus bijvoorbeeld gaan om burgerwoningen, bedrijfswoningen en woningen die op grond van het gebruiksovergangsrecht van het Omgevingsplan als zodanig in gebruik mogen zijn.
30. Tijdens de zitting heeft de raad laten weten het voorkeursrecht niet te hebben gevestigd op een aantal percelen vanwege de functie en omvang die de percelen hebben. Percelen voor zonneparken moeten een minimale omvang van 2 ha hebben, waarbij kadastrale grenzen, eigendomsgrenzen of tussenliggende wegen of sloten geen belemmering vormen, aldus de raad. Verder is het voorkeursrecht niet gevestigd op natuurpercelen die liggen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) of in een Natura 2000-gebied, wegen die onderdeel zijn van de weginfrastructuur, bospercelen of percelen die deel uitmaken van een golfbaan.
30. Verder staan in het Programma randvoorwaarden vermeld waaraan de realisatie van zonnevelden nu en in de toekomst moeten voldoen. Het Programma bevat zowel randvoorwaarden die voor een specifiek zoekgebied gelden, zoals de uitsluiting van voormelde natuurgebieden en van een golfterrein, als randvoorwaarden voor alle zoekgebieden. In het Programma staat met verwijzing naar de MER op bladzijde 35 dat zonneparken op een afstand van minder dan 30 meter tot gevoelige objecten zijn uitgesloten. Deze randvoorwaarde geldt voor alle zoekgebieden. De rechtbank gaat ervan uit dat de raad met het begrip "gevoelig object" doelt op een legaal aanwezig gebouw dat gevoelig is voor hinder omdat mensen, gezien de functie die het object heeft, gedurende langere tijd van de dag daar verblijven, zoals woningen.
30. Tijdens de zitting heeft de raad bevestigd dat deze randvoorwaarde in het Programma een “harde eis” is voor de raad bij realisering van de zonnevelden. Uit de bestreden besluiten blijkt echter niet dat de raad met deze afstand bij de vestiging van het voorkeursrecht op de percelen rekening heeft gehouden. Ook is niet duidelijk wat de afstand tussen de gevoelige objecten - de woningen van eisers - en grenzen van naburige percelen is die wel zijn aangewezen. De raad heeft tijdens de zitting ook laten weten de randvoorwaarde dat realisering van zonneparken op 30 meter van gevoelige objecten is uitgesloten, te hebben toegepast. De raad heeft daarmee niet onderkend dat ook deze randvoorwaarde in het Programma doorwerkt naar de keuze van de percelen waarop het voorkeursrecht wordt gevestigd. Daardoor is niet duidelijk of de keuze van de vestiging van het voorkeursrecht in alle gevallen is te herleiden tot het Programma dat de grondslag is voor vestiging van het voorkeursrecht. Het is de rechtbank ook niet duidelijk geworden waarom de raad wel de uitgangspunten en randvoorwaarden voor woonpercelen, natuur- en bosgebieden en de golfbaan heeft toegepast, maar niet de randvoorwaarde van de afstandseis van 30 meter. De bestreden besluiten zijn in zoverre niet goed gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid.