ECLI:NL:RBOBR:2025:5978

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
01.082327.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eendaadse samenloop van misdrijven op basis van de Opiumwet met vrijspraak voor invoer van cocaïne

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere misdrijven in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de eendaadse samenloop van de misdrijven: opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en het voorbereiden of bevorderen van deze feiten. De rechtbank heeft de dagvaarding voor het feit van witwassen nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tevens is er verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen uitgesproken en is de teruggave van een autobus gelast. De zaak kwam aanhangig na een opsporingsonderzoek naar grootschalige internationale cocaïnehandel, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging voor de feiten 1, 3, 4 en 5 geldig was, en heeft de bewijsvoering gebaseerd op de inhoud van berichtenverkeer en de aangetroffen telefoons. De verdachte heeft tijdens de zittingen deels bekend, maar ontkende de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.082327.23
Datum uitspraak: 30 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2024, 13 november 2024, 5 februari 2025, 1 september 2025 en 22 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 juli 2024.
De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij - samengevat -
1) al dan niet met anderen cocaïne heeft ingevoerd;
2) al dan niet met anderen een geldbedrag of geldbedragen heeft witgewassen en daar een gewoonte van heeft gemaakt;
3) een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad;
4) al dan niet met anderen cocaïne heeft verkocht en afgeleverd en
5) al dan niet met anderen strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van Opiumwetdelicten heeft gepleegd.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 februari 2025 en 1 september 2025 is gewijzigd, luidt de volledige tenlastelegging, dat:
feit 1:
hij in de periode van 20 mei 2023 tot en met 22 juli 2023 te Eindhoven en/of (elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk een of meer hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
ZD04
feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 9 juni 2023 tot en met 13 mei 2024 te Eindhoven en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, van (een) hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld
A.
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
B.
(een) hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - mede afkomstig was/waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
ZD04
feit 3:
hij op of omstreeks 13 mei 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ZD05
feit 4:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2019 tot en met 13 mei 2024 te Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk een of meer hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne,zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, en/of aanwezig heeft gehad;
ZD06
feit 5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2019 tot en met 13 mei 2024 te Eindhoven en/of (elders) in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om zo een feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of een of meer van zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet (telkens) (middels mobiele telefoons) met en/of aan een of meer anderen gecommuniceerd en/of informatie verschaft, gevraagd en/of ontvangen over:- de beschikbaarheid, vraagprijs en/of levering van een of meer hoeveelheden cocaïne.- de aankoop, verkoop, mogelijkheden tot opslag en/of transport van een of meer hoeveelheden cocaïne.
ZD06

Geldigheid van de dagvaarding.

De verdediging heeft bij pleidooi verzocht om de dagvaarding met betrekking tot feit 2 (witwassen) nietig te verklaren. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet omdat voor de verdachte wel voldoende duidelijk zou zijn waartegen hij zich moest verweren.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging van feit 2 staat dat “
(een) hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld”is/zijn witgewassen. Om welk(e) bedrag(en) het zou gaan, wordt niet nader gespecificeerd.
In de tenlastelegging zijn daarnaast alle mogelijke witwashandelingen weergegeven die artikel 420bis Wetboek van Strafrecht noemt. Een verfeitelijking van deze witwashandelingen ontbreekt.
Uit de verschillende zaakdossiers, in het bijzonder het onder de tekst van de tenlastelegging opgenomen ZD04, noch uit het aanvullende proces-verbaal met financiële bevindingen valt naar het oordeel van de rechtbank eenduidig af te leiden op welk(e) geldbedrag(en) en welke witwashandelingen in verband daarmee specifiek wordt gedoeld.
Door deze algemene bewoordingen is het voor de verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig verklaren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding wat betreft de feiten 1, 3, 4 en 5 geldig is.

De overige formele voorvragen.

De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding [1] .
In augustus 2022 werden door het Team Criminele Inlichtingen processen-verbaal verstrekt waarin stond vermeld dat twee personen zich bezighouden met grootschalige internationale cocaïnehandel en dat een van deze twee personen zijn taxibedrijf gebruikte voor drugstransporten en om crimineel geld wit te wassen. Daarbij kwam informatie uit strafrechtelijk onderzoek 26Velp (LERAB20005) dat deze twee personen zich in de periode van 28 maart 2020 tot en met 9 februari 2021 schuldig maakten aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel.
Naar aanleiding van deze informatie werd opsporingsonderzoek Tijgerlelie gestart. Het onderzoek waar de onderhavige zaak een uitvloeisel van is.
Dat de twee eerder bedoelde personen zich in de periode van 28 maart 2020 tot en met 9 februari 2021 schuldig maakten aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel, bleek uit cryptocommunicatie van cryptocommunicatiedienst EncroChat waar zij als gebruikers van waren geïdentificeerd. De twee bedoelde personen zijn binnen onderzoek 26Velp niet vervolgd voor hun betrokkenheid bij dit delict. Door de officier van justitie van onderzoek 26Velp werd, op grond van artikel 126dd Wetboek van Strafvordering, toestemming gegeven om informatie te gebruiken ten behoeve van onderzoek Tijgerlelie. De cryptocommunicatie van de twee bedoelde personen werd aan onderzoek Tijgerlelie ter beschikking gesteld.
Tevens bleek dat zij gebruik hadden gemaakt van een andere cryptocommunicatiedienst; te weten Sky ECC. Ook deze data werden, via onderzoek Argus (ADRAA20126), aan onderzoek Tijgerlelie ter beschikking gesteld.
Naar aanleiding van bovenstaande informatie werden de twee bedoelde personen aangemerkt als deelnemer van een criminele organisatie en werden diverse BOB-middelen ingezet om de verblijfsplaatsen en (criminele) activiteiten van hen in beeld te krijgen. Gedurende het onderzoek bleek dat beiden niet in Nederland verbleven. Van beiden kon geen exacte verblijfplaats worden vastgesteld.
Gedurende het onderzoek Tijgerlelie kwamen meer verdachten in beeld van wie het vermoeden bestond dat zij deel uitmaakten van het criminele samenwerkingsverband waar onderzoek naar werd gedaan. Het gaat onder meer om de verdachte en zijn jongere broer Achraf.
Via de Kamer van Koophandel is gebleken dat de verdachte op 9 januari 2017 een taxibedrijf, [bedrijf] heeft opgericht [2] .
Via de Dienst Wegverkeer (RDW) is gebleken welke auto’s hij op naam had:
- Volkswagen Sharan met kenteken [kenteken] (taxi) tot 27-04-2023;
- Volkswagen Sharan met kenteken [kenteken] (taxi) vanaf 31-03-2023.
De Volkswagen Sharan met kenteken [kenteken] is door de politie voorzien van plaatsbepalingsapparatuur en van OVC-apparatuur.
Op 13 mei 2024 is de verdachte in zijn woning aan de [woonplaats] aangehouden en toen is ook de woning doorzocht. In en om zijn woning zijn mobiele telefoons gevonden en onderzocht. Op het onderzoek van en aan de telefoons en de daaruit voortvloeiende bevindingen komt de rechtbank later uitvoeriger terug.
In de Volkswagen Sharan met kenteken [kenteken] zijn in een vak onder de bestuurdersstoel verpakte bolletjes en seals aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in het op schrift gestelde requisitoir, waarnaar hier wordt verwezen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 met uitzondering van de invoer. Ook heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 3, 4 en 5.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft niet ontkend dat hij de in ZD04 opgenomen OVC-gesprekken heeft gevoerd, maar over de inhoud ervan heeft hij verklaard dat het hier om grootspraak van zijn kant ging. Hij heeft zich volgens de verdediging niet schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne en daarom is vrijspraak bepleit van feit 1.
De verdachte heeft ter terechtzitting feit 3 bekend; het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne in zijn auto op 13 mei 2024.
De verdachte heeft ter terechtzitting de feiten 4 en 5 bekend voor zover het betreft de periode februari 2023 tot en met 13 mei 2024. De verdediging heeft zich in zoverre gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft bewezenverklaring van deze feiten.
Voor de langere periode zoals ten laste gelegd onder de feiten 4 en 5 heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak feit 1.
Gelet op de overlap (dezelfde periode) en samenhang tussen feit 1 en feit 4 op de dagvaarding, interpreteert de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van feit 1 als dat dit slechts betrekking heeft op de
invoervan cocaïne. Of de verdachte zich in de periode van 20 mei 2023 tot en met 22 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne in Nederland, zal de rechtbank bij de bespreking van feit 4 beoordelen. Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland.
De inhoud van de OVC-gesprekken die in ZD04 zijn opgenomen, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om tot het wettig en overtuigend bewijs van de invoer van cocaïne te kunnen oordelen. Het zou hier inderdaad om ‘grootspraak’ kunnen gaan, maar dergelijke gesprekken kunnen ook worden gevoerd door iemand die betrokken is bij de handel in cocaïne in Nederland, maar die geen rol heeft gespeeld bij de invoer daarvan. De rechtbank zal de verdachte van feit 1 vrijspreken.
Feit 3.
Nu de verdachte feit 3 heeft bekend, en de rechtbank dit feit bewezen acht, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot dat feit niet uitwerken, maar volstaan met de vermelding ervan.
Feiten 4 en 5.
De 7 telefoons.
Voor de bewijsvoering van de feiten 4 en 5 komt het aan op de inhoud van berichtenverkeer gevoerd met 7 mobiele telefoons [3] . Deze telefoons zijn door de politie in de woning en de schuur van de verdachte aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de telefoon die onder het matras op de ouderslaapkamer is aangetroffen (telefoon 1) als dealtelefoon heeft gebruikt.
Over de telefoon die op het hoofdbord van het bed lag (telefoon 2) heeft hij verklaard dat dit zijn privételefoon was.
Nadat hij zich in eerste instantie op het standpunt had gesteld dat de overige telefoons niet door hem waren gebruikt, heeft de verdachte op vragen van de rechtbank over telefoon 4 ter zitting van 1 september 2025 verklaard dat deze telefoon, gelet op het e-mailadres van de Apple ID, een oude privételefoon van hem was.
Over de overige aangetroffen telefoons (nummers 3, 5, 6 en 7) heeft de verdachte verklaard dat hij deze telefoons heeft gekregen toen hij de drugsverkooplijn overnam; de contacten daaruit heeft hij handmatig overgezet en hij heeft de codes veranderd. Maar hij heeft deze telefoons niet gebruikt.
De vraag die bij de beoordeling van de bewijsvraag allereerst moet worden beantwoord, is of de verdachte ook de telefoons genummerd 3, 5, 6 en 7, waarop belastend chatverkeer is aangetroffen over periodes voorafgaand aan februari 2023, heeft gebruikt en of hij deelnemer was aan het hiervoor bedoelde belastende berichtenverkeer.
In ZD06 is het volgende schema inzake deze 7 telefoons opgenomen (pagina 204):
Het schema uitgewerkt [4] :
1. De telefoon Apple iPhone SE (816074) met IMEI-nummer [IMEI-nummer] en telefoonnummer [telefoonnummer 1] werd onder het matras in de ouderslaapkamer aangetroffen en in beslag genomen (Beslagnr. GA011.01.04.001).
De data op deze telefoon werd veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoek aan de inhoud van deze telefoon bleek het volgende:
Apparaatnaam iPhone
Apple ID [mailadres]
IMEI-nummer [IMEI-nummer]
IMEI-nummer (2) [IMEI-nummer]
Telefoonnummer [telefoonnummer 1]
Gebruik toestel chats van 16 februari 2023 tot en met 12 mei 2024
WhatsApp [telefoonnummer 1] Naam : [gebruikersnaam]
Last user ICCID [ICCID ]
Last used MSISDN [telefoonnummer 1]
MSISDN [telefoonnummer 1]
Pincode [pincode 1]
2) De telefoon Apple iPhone 11 Pro (goednummer 816072) werd in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen en in beslag genomen (Beslagnr GA011.01.02.001)
De data op deze telefoon werd veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoek aan de inhoud van deze telefoon bleek het volgende:
Apple ID: [e-mailadres 1]
IMEI: [IMEI-nummer]
IMEl2: [IMEI-nummer]
Last used MSISDN: [telefoonnummer 2]
MSISDN: [MSISDN]
MSISDN: [MSISDN]
WhatsApp: [telefoonnummer 2] , naam: [gebruikersnaam].
Wickr: Sciensction
Pincode : onbekend
3) De telefoon iPhone SE (goednummer 816092) werd in de meterkast van de woning van de verdachte aangetroffen en in beslag genomen (Beslagnr. GA011.07.01.001) De data op deze telefoon werd veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoek aan de inhoud van deze telefoon bleek het volgende:
- Apparaatnaam: iPhone
- Apple ID: [e-mailadres 2]
- IMEI: [IMEI-nummer]
- IMEI1: [IMEI-nummer]
- MSISDN: [MSISDN]
- Time Zone: (UTC+01 :00) Amsterdam (Europe)
- WhatsApp: [telefoonnummer 3] , naam: [gebruikersnaam] .
- pincode: [pincode 1]
4) De telefoon Apple iPhone 7 (goednummer 816084) werd in de schuur van de woning aangetroffen en in beslag genomen (Beslagnr. GA011.04.02.001).
De data op deze telefoon werd veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoek aan de inhoud van deze telefoon bleek onder andere het volgende:
Apple ID: [e-mailadres 1]
Phone Model: iPhone 7 (A1778)
Device Name: iPhone
IMEI: [IMEI-nummer]
Last Used MSISDN: [MSISDN]
MSISDN: + [MSISDN]
Passcode: [pincode 2]
Snapchat: username: [gebruikersnaam] / accountname: [gebruikersnaam]
5) De telefoon Apple iPhone 8 (goednummer 816087) werd in een Albert Heijn tas in de schuur van de woning aangetroffen en in beslag genomen (Beslagnr. GA011.04.02.004). De data op deze telefoon werd veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoek aan de inhoud van deze telefoon bleek het volgende:
Apparaat naam iPhone
Apple ID [mailadres]
IMEI [IMEI-nummer]
Last used MSISDN [telefoonnummer 4]
MSISDN [MSISDN]
WhatsApp [telefoonnummer 4] , gebruikersnaam: [gebruikersnaam]
6) De telefoon Apple iPhone 8 (goednummer 816086) werd in een Albert Heijn-tas in de schuur van de woning van de verdachte aangetroffen en in beslag genomen (Beslagnr. GA011.04.02.003). De data op deze telefoon werd veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoek aan de inhoud van deze telefoon bleek het volgende:
Apparaat naam iPhone
Apple ID [e-mailadres 3]
Last user ICCID [ICCID ]
IMEI [IMEI-nummer]
MSISDN [MSISDN]
Passcode [pincode 1]
Last Used MSISDN [telefoonnummer 5]
WhatsApp [telefoonnummer 5] , gebruikersnaam: [gebruikersnaam]
7) De telefoon Apple iPhone 7 (goednummer 816088) werd in de schuur van de woning aangetroffen en in beslag genomen (Beslagnr. GA011.04.02.005).
De data op deze telefoon werd veiliggesteld en inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoek aan de inhoud van deze telefoon bleek het volgende:
Apparaatnaam: iPhone
- Apple ID: [mailadres]
- IMEI: [IMEI-nummer]
- Last used MSISDN: [telefoonnummer 6]
- MSISDN: [MSISDN]
- WhatsApp: [telefoonnummer 6] , naam: [gebruikersnaam]
- Pincode: [pincode 1]
Telefoons algemeen
De rechtbank zal voor alle bij de verdachte aangetroffen telefoons vaststellen dat hij daarvan de gebruiker is geweest. De verklaring die de verdachte uiteindelijk ter terechtzitting heeft afgelegd over telefoons 3, 5, 6 en 7, zal de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde schuiven. De verdachte heeft pas in een zeer laat stadium willen verklaren, waarbij hij naar het oordeel van de rechtbank slechts toe heeft willen geven waar hij naar zijn mening echt niet onderuit kon. De rechtbank ziet bevestiging in de wijze waarop de verdachte heeft verklaard over telefoon 4. Waar hij in eerste instantie aangaf dat deze telefoon nooit door hem was gebruikt, stelde hij zijn verklaring bij na nadere vragen van de rechtbank. Door pas tijdens de inhoudelijke behandeling een verklaring af te leggen, zorgt de verdachte er ook voor dat zijn verklaring niet door nader onderzoek op juistheid kan worden getoetst. Niettemin wordt de verklaring van de verdachte op diverse punten weersproken door de inhoud van objectieve bewijsmiddelen, zoals de rechtbank hierna nader uiteen zal zetten. Daarbij wijst de rechtbank in het bijzonder op een notitie die is aangetroffen in telefoon 4, waarvan de Apple ID ‘ [e-mailadres 1] ’ was en waarvan verdachte uiteindelijk heeft erkend dat dit zijn oude privételefoon betrof. Deze notitie is aangemaakt op 1 juli 2020, voor het laatst gewijzigd op 27 december 2021 en luidt ‘ [mailadres] (de Apple ID van telefoon 1, 5 en 7).
Telefoon 1)
Gelet op de verklaring van de verdachte zal de rechtbank de telefoon en het belastende berichtenverkeer gevoerd in de periode 16 februari 2023 tot en met 12 mei 2024 aan de verdachte toeschrijven.
Telefoon 2)
Gelet op de verklaring van de verdachte zal de rechtbank de telefoon en het belastende berichtenverkeer, zijnde een chat op 2 oktober 2023, aan de verdachte toeschrijven.
Telefoon 3)
De rechtbank zal deze telefoon en het belastende berichtenverkeer aan de verdachte toeschrijven dat startte op 16 december 2019. De telefoon is in de meterkast in de woning van de verdachte aangetroffen. De pincode is gelijk aan die van telefoon 1 waarover de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en is ook gelijk aan de pincode van de telefoons 5, 6 en 7. De gebruikersnaam of gebruikte naam van de deelnemer aan de chats is [gebruikersnaam] en/of [gebruikersnaam] en deze sterk gelijkende namen werd ook gebruikt in de chatgesprekken gevoerd met telefoon 1, 5 en 7. Bovendien betreffen de gespreksdeelnemers overeenkomstige personen als die in telefoons 1 en 7.
Telefoon 4)
Gelet op de verklaring van de verdachte zal de rechtbank de telefoon en het belastende berichtenverkeer aan de verdachte toeschrijven.
Telefoon 5)
De rechtbank zal deze telefoon en het belastende berichtenverkeer aan de verdachte toeschrijven. De telefoon is in de schuur van de verdachte aangetroffen. De pincode is gelijk aan die van telefoon 1 waarover de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en is ook gelijk aan de pincode van de telefoons 3, 6 en 7. De gebruikersnaam of gebruikte naam van de deelnemer aan de chats is [gebruikersnaam] en/of [gebruikersnaam] en deze sterk gelijkende namen werden ook gebruikt in de chatgesprekken gevoerd met telefoon 1, 3 en 7. Via telefoon 5 werden actieprijzen doorgestuurd op dezelfde wijze zoals dat gebeurde via telefoon 1 en telefoon 6.
Bovendien komt het e-mailadres van de Apple ID van telefoon 5 ( [mailadres] ) terug in een notitie op telefoon 4 (de oude privételefoon van de verdachte). Deze notitie is aangemaakt op 1 juli 2020 en voor het laatst gewijzigd op 27 december 2021. Daarbij valt op dat op die datum van 27 december 2021 vanaf telefoon 5 het eerste WhatsApp bericht wordt verstuurd waarin onder meer staat
“Beste dames en heren, Ik wou eventjes doorgeven dat ik een nieuwe nummer heb groetjes [gebruikersnaam] !!”Uit het gegeven dat de notitie op 27 december 2021 is gewijzigd op de privételefoon van de verdachte (telefoon 4) en op diezelfde datum het betreffende bericht vanaf telefoon 5 wordt verstuurd, leidt de rechtbank af dat telefoon 5 vanaf het begin af aan door de verdachte is gebruikt.
Telefoon 6)
De rechtbank zal deze telefoon en het belastende berichtenverkeer aan de verdachte toeschrijven. De telefoon is in de schuur van de verdachte aangetroffen. De pincode is gelijk aan die van telefoon 1 waarover de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en is ook gelijk aan de pincode van de telefoons 3, 5 en 7. Via telefoon 6 werden actieprijzen doorgestuurd op dezelfde wijze zoals dat gebeurde via telefoon 1 en telefoon 5.
Telefoon 7)
De rechtbank zal deze telefoon en het belastende berichtenverkeer aan de verdachte toeschrijven De telefoon is in de schuur van de verdachte aangetroffen. De pincode is gelijk aan die van telefoon 1 waarover de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en is ook gelijk aan de pincode van de telefoons 3, 5 en 6. De gebruikersnaam of gebruikte naam van de deelnemer aan de chats is [gebruikersnaam] en deze naam werd ook gebruikt ook in de chatgesprekken gevoerd met telefoon 1, 3 en 5. De gespreksdeelnemers aan chats in telefoon 7 betreffen overeenkomstige personen als die in telefoons 1 en 3. Bovendien komt het e-mailadres van de Apple ID van telefoon 7 ( [mailadres] ) terug in een notitie op telefoon 4 (de oude privételefoon van de verdachte). Deze notitie is aangemaakt op 1 juli 2020 en voor het laatst gewijzigd op 27 december 2021.
Bewijsoverwegingen feiten 4 en 5.
Zoals hiervoor vermeld schrijft de rechtbank de 7 telefoons en het belastende berichtenverkeer aan de verdachte toe. Redengevend zijn – kort samengevat – de plekken waar de telefoons zijn gevonden en voormelde overeenkomsten tussen de telefoons.
De rechtbank voegt daaraan nog toe dat ook de wijze van communiceren via de telefoons, zoals die uit de bewijsmiddelen blijkt, steeds in dezelfde stijl plaatsvindt. Een opvallende overeenkomst die de rechtbank tot slot redengevend acht om alle 7 telefoons aan de verdachte toe te schrijven en die uit de bewijsmiddelen blijkt, is de aanpassing van het bericht met actieprijzen. Voordat het oorspronkelijke bericht met actieprijzen wordt doorgestuurd, is het zodanig aangepast dat alleen de actieprijzen van cocaïne worden gecommuniceerd. Dit is bij meerdere telefoons het geval.
De verklaring van de verdachte dat hij pas in februari 2023 met de handel in cocaïne en met de strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen is begonnen, schuift de rechtbank in het licht van voorgaande overwegingen met onderbouwing als ongeloofwaardig terzijde.
De bewijsverweren worden door de bewijsmiddelen weerlegd.
In de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bewijsbijlage (zie hierna) komen bepaalde termen en “slang” taal voor. Deze termen en “slang” taal zijn door de politie in het procesdossier verklaard. Het gaat om:
Bar (van barki): 100 euro (p. 53)
Boli: Boliviaanse cocaïne (p. 109)
Peru’s: cocaïne (p. 109)
Kratje: aanduiding voor een bepaalde hoeveelheid (p. 9)
Pils: aanduiding voor een bepaalde hoeveelheid (p. 123)
Sos: cocaïne (p. 150)
Brokjes: cocaïne (p. 174)
Wit: cocaïne (p. 181)
De rechtbank kan zich met deze verklaringen verenigen en de verdachte heeft erkend dat hij in cocaïne heeft gehandeld. De rechtbank maakt deze verklaringen voor de termen en “slang” taal door de politie tot de hare.
Medeplegen feiten 4 en 5.
De rechtbank staat tot slot kort stil bij het onder de feiten 4 en 5 ten laste gelegde medeplegen.
Gelet op de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij een andere persoon inschakelde als hij zelf niet in de gelegenheid was om kort gezegd de handel in cocaïne te bedrijven en dat hij ook voor een ander insprong als die ander niet in de gelegenheid was, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 5 tenlastegelegde strafbare voorbereidingshandelingen van Opiumwet-delicten in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank de verdachte daarvan partieel zal vrijspreken.
De bewijsmiddelen.
In bijlage 1 heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, zijnde de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Over de weergave van de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Verbalisanten hebben onderzoeksbevindingen in samenvattende vorm weergegeven in een relaas van bevindingen met bijbehorende verwijzingen naar de onderliggende brondocumenten. De rechtbank heeft de samenvattende onderzoeksbevindingen van de verbalisanten gecontroleerd aan de hand van onderliggende brondocumenten en heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. De rechtbank verenigt zich met de inhoud van het relaas van bevindingen. De rechtbank neemt uit praktische overwegingen en om de leesbaarheid van de bewijsmiddelen te bevorderen, in voorkomend geval de samenvattende weergave van de bewijsmiddelen als uitgangspunt en volstaat in die gevallen met de vermelding en vindplaats van het relaas van bevindingen, waarin vervolgens de vindplaats is opgenomen van de onderliggende brondocumenten.
Uit de inhoud van het berichtenverkeer dat in de bewijsmiddelen is opgenomen volgt dat het in een aantal gevallen een geslaagde verkoop en aflevering van cocaïne betrof en het dan ook ging om vervoer van cocaïne. In andere gevallen kan uit de inhoud van het berichtenverkeer niet worden afgeleid dat het tot een geslaagde verkoop en aflevering is gekomen, maar is wel duidelijk dat sprake is van strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen. De rechtbank beziet de feiten 4 en 5 en het bewijs daarvoor in onderling verband en samenhang. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat hierover geen onduidelijkheden bestaan. De rechtbank zal bij de strafoplegging ingaan op de samenloop tussen de feiten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsoverwegingen van de rechtbank en de onderbouwing en in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
feit 3
op 13 mei 2024 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 60 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
op tijdstippen in de periode van 16 december 2019 tot en met 13 mei 2024 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,telkens opzettelijk hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd;
feit 5
op tijdstippen in de periode van 16 december 2019 tot en met 13 mei 2024 in Nederland,om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte met dat opzet telkens middels mobiele telefoons met en/of aan anderen gecommuniceerd en/of informatie verschaft, gevraagd en/of ontvangen over:- de beschikbaarheid, vraagprijs en/of levering van een of meer hoeveelheden cocaïne;- de aankoop, verkoop en/of transport van een of meer hoeveelheden cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft voor de 5 feiten de oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat eendaadse samenloop bestaat tussen de feiten 4 en 5 en heeft verzocht daarmee in de strafoplegging rekening te houden.
De raadsman heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de bekennende verklaring van de verdachte en met de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis al bijna 8 maanden is geschorst en de verdachte zich keurig aan alle voorwaarden heeft gehouden.
Namens de verdachte is gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest met daarnaast een taakstraf van 240 uur en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van de feiten.
De verdachte heeft zich bijna vierenhalf jaar lang schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne. De omstandigheid dat de verdachte gedurende deze periode over aanzienlijke hoeveelheden cocaïne kon beschikken, betekent dat hij onderdeel uitmaakte van georganiseerde drugshandel. Van georganiseerde drugshandel gaat in aanzienlijke mate een ondermijnend en corrumperend effect uit, waartegen krachtig moet worden opgetreden. Drugs en de handel daarin leiden, direct of indirect, tot ernstige vormen van geweld en criminaliteit en daarmee tot onveiligheid in de samenleving. Het is daarnaast algemeen bekend dat verdovende middelen en in het bijzonder harddrugs zoals cocaïne schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De verdachte heeft zijn eigen belangen laten prevaleren boven de schadelijke gevolgen die de handel in drugs veroorzaakt. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Eendaadse samenloop.
De rechtbank heeft in de feiten 4 en 5 zowel voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen als de daadwerkelijke handel in cocaïne bewezen verklaard in de periode 16 december 2019 tot en met 13 mei 2024. Onder feit 3 heeft zij bewezen verklaard het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne op de dag van de aanhouding. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van eendaadse samenloop tussen deze feiten en zal de rechtbank de voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen en het aanwezig hebben van de cocaïne niet meenemen in de strafmaat.
Persoon van de verdachte.
De verdachte heeft eerst op de terechtzitting van 1 september 2025 erkend dat hij vanaf maart 2023 heeft gehandeld in cocaïne en dat hij een voorraad in zijn auto had liggen. Gedurende het onderzoek heeft hij tegenover de politie over de verdenking verklaard van niets te weten. Over de aanwezigheid van de 60 gram cocaïne heeft hij de suggestie opgeworpen dat anderen die drugs in zijn auto hebben gelegd. Door uiteindelijk pas op de inhoudelijke behandeling toe te geven dat hij vanaf februari 2023 in cocaïne heeft gehandeld, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank slechts toegegeven waar hij voor zijn idee echt niet onderuit kon. Daarnaast is hij blijven ontkennen, ook ten aanzien van de periode die de rechtbank wel bewezen acht. In die zin heeft de verdachte geen volledige openheid van zaken gegeven en verantwoordelijkheid genomen. Er bestaat daarom geen aanleiding om vanwege de proceshouding een lagere straf op te leggen (zoals door de raadsman van de verdachte is bepleit).
De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die – afgewogen tegen de ernst van het bewezenverklaarde – in het voordeel van de verdachte zouden moeten wegen.
LOVS-oriëntatiepunten.
Om te bevorderen dat landelijk voor vergelijkbare feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Voor het dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat, met enige regelmaat, gedurende een periode van zes tot twaalf maanden, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Voor het dealen van een langere periode dan twaalf maanden zijn geen oriëntatiepunten geformuleerd.
Conclusie.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de mate van professionaliteit, zoals die ook uit de proceshouding van de verdachte is gebleken, ziet de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving aanleiding om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit met het oog op vergelding en speciale preventie: het voorkomen van het plegen van nieuwe strafbare feiten door de verdachte. Daarnaast wil de rechtbank met deze straf anderen ontmoedigen soortgelijke strafbare feiten te plegen.
In de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor Opiumwet-delicten is veroordeeld, ziet de rechtbank nog ruimte om de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk op te leggen. Dit om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank komt tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met aftrek van voorarrest.
Dit is een lichtere gevangenisstraf dan de door de officier van justitie gevorderde straf omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en de rechtbank van oordeel is dat de vrijheidsbenemende straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn, die aan de veroordeelde toebehoorden of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen. De verdachte heeft immers gedurende langere periode gehandeld in cocaïne terwijl uit de diverse gesprekken duidelijk naar voren komt dat de verdachte hieraan heeft verdiend. De rechtbank gaat ervan uit dat de contante geldbedragen die bij verdachte zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen, de opbrengsten zijn van het bewezen verklaarde dealen in cocaïne.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voertuig aan de verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.
De rechtbank heeft in haar oordeel ook rekening gehouden met de verbeurdverklaring van aanzienlijke geldbedragen en acht teruggave van het voertuig daarom passend.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 55, 63 Wetboek van Strafrecht
2, 10, 10a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart de dagvaarding voor het onder 2 ten laste gelegde feit nietig;
verklaart het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
de eendaadse samenloop van de misdrijven:
(feit 3) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
(feit 4) medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
(feit 5) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen trachten te verschaffen en voorwerpen/vervoermiddelen/stoffen/gelden/andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;

verbeurdverklaringvan de in beslag genomen goederen, te weten:
een geldbedrag van € 260,-;
een geldbedrag van € 800,-;
een geldbedrag van € 265,-;
een geldbedrag van € 800,-;
een geldbedrag van € 4.300,-;
een geldbedrag van € 170,-;
een geldbedrag van € 350,-;
een geldbedrag van € 100,-;
een geldbedrag van € 10.020,-;
gelast
de teruggavevan het in beslag genomen goed, 1 stk autobus [kenteken] , Volkswagen, vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen aan de beslagene, zijnde de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. A. van der Hilst en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 30 september 2025.

Voetnoten

1.Waar in dit vonnis of de daarbij behorende bewijsbijlage wordt verwezen naar:
2.P. 12 PD
3.Telefoons, relevante kenmerken en vindplaatsen zijn schematisch weergegeven op p. 204 van ZD06. Waar de rechtbank hierna verwijst naar een nummer van een telefoon dan betreft dat de door de rechtbank aangebrachte nummering van de telefoons van boven naar beneden: 1 tot en met 7.
4.P. 5 e.v. ZD06