ECLI:NL:RBOBR:2025:594

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
01/318590-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en ontploffing in Oss met bijzondere voorwaarden voor verdachte

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 oktober 2024 in Oss brand heeft gesticht en een ontploffing heeft teweeggebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk benzine heeft verspreid tegen de schuur van de buren en deze vervolgens in brand heeft gestoken, wat leidde tot schade aan de schuur en gemeen gevaar voor de woning en de daarin aanwezige inboedel. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwerkbom (Cobra) in de tuin van de buren gegooid, wat eveneens gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.318590.24
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [1989] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 december 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 5 oktober 2024 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht
door benzine, althans een brandbare en/of brandversnellende vloeistof op / tegen de (achter)deur en/of (achter)zijde van een woning en/of daarbij horende schuur/berging gelegen aan de [adres 2] te Oss te gooien en/of te verspreiden en/of (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met die benzine, althans met die brandbare vloeistof ten gevolge waarvan die woning gelegen aan de Ussenstraat , althans een (achter)deur en/of een of meer in die woning aanwezige goederen en/of schuur/berging, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de daarin aanwezige inboedel en/of een of meer naastgelegen woningen en/of de daarin aanwezige inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen;
Ten aanzien van feit 2:
Hij op of omstreeks 5 oktober 2024 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht nabij de woning gelegen aan de [adres 2] te Oss en/of in de tuin van de voornoemde woning, door een vuurwerkbom/een stuk vuurwerk (cobra) aan te steken en/of (vervolgens) in die tuin te werpen/gooien en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan - gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die voornoemde woning en/of de daarin aanwezige inboedel en/of een of meer naastgelegen woningen en/of de daarin aanwezige inboedel te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de brandstichting in de woning, omdat het dossier hiervoor onvoldoende aanwijzingen biedt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie verder aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een cobra naar de woning van aangevers heeft gegooid.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde. Volgens hem blijkt uit de stukken in het dossier niet dat er daadwerkelijk een brand is ontstaan en is het dus bij een poging gebleven, wat niet ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit van de ‘vuurwerkbom’, omdat een cobra niet als zodanig aan te merken is.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog een enkele bijzondere overweging wijden aan het bewijs.
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 5 oktober 2024, p. 136 t/m 139, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres 2] .
Op 5 oktober 2024, omstreeks 13.00 uur ben ik samen met mijn partner nog in de woning geweest. Op dat moment was alles in goede staat en was er geen schade aan de woning. Ik heb de woning afgesloten en in goede staat achtergelaten.
Op 5 oktober 2024, omstreeks 19.52 uur, werd ik door de buurman van
[adres 3] te Oss gebeld. De buurman deelde mij mede dat hij een harde knal had gehoord bij onze woning en dat hij brand zag, achter in de tuin.
Terplaatse ben ik via de voordeur naar binnen gegaan, samen met mijn buurman. Ik rook in de hal een brandstof lucht. Ik ben vervolgens via de woonkamer naar de keuken gelopen. Ik zag een hoop glasscherven op de grond liggen en zag dat beide ramen van de tuindeuren verbroken waren. Tevens rook ik hier nog nadrukkelijker de brandstof lucht.
Aan de achterzijde zag ik opnieuw de vernielde tuindeuren. Vervolgens zijn we verder de tuin ingelopen naar de schuurtjes welke helemaal achter in de tuin liggen. Een agent deelde mij mede dat hier wel brand geweest was. Dit betrof het schuurtje aan de linkerzijde. Ik ben ook wat dichter bij gaan kijken en ik zag dat er een stroomstekker, een zogenoemde 3-weg stekker op de werkbank lag. Deze was verbrand en verkoold. Tevens zag ik dat het aanwezige gordijn van dit schuurtje wat daar hang, gedeeltelijk verbrand was en alles zwart geblakerd. Ik ben samen met de agenten naar binnen gegaan. Ik zag nogmaals de glasscherven en rook nog steeds de brandstof lucht. Ik zag dat er een vloeistof op de glasscherven lag.
2) Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beelden d.d. 6 oktober 2024, p. 98 t/m 101, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beelden
Ik heb de eerste beelden gezien van de achterzijde van de woning. Ik zag en hoorde op deze beelden dat:
- Er een in het donker geklede man aan kwam lopen in de achtertuin.
- Deze man in zijn ene hand een jerrycan leek te dragen en in zijn andere hand een soort grote hamer;
- Dat de man de pui leek te vernielen aan de achterzijde van de woning van de [adres 2] . Ik hoorde namelijk geluid van glasgerinkel en iemand die glas kapot aan het maken was;
- Dat deze man vervolgens weer weg liep naar het einde van de tuin;
- Dat er vervolgens een soort steekvlam achter uit de tuin leek te komen, deze brand was zelf niet te zien op beelden maar duidelijk was dat een enorme lichtflits was.
Extra beelden met verdachte in beeld
Vervolgens kwam rond 21:15 uur de mannelijke bewoner, [slachtoffer 2] , van de [adres 2] ook thuis. Hij liet mij vervolgens ook beelden zien van een andere camera aan de zijkant van de woning aan de [adres 2] . Ik zag dat op deze beelden te zien was dat er slechts 4 of 5 minuten na het incident met de vernieling van de achterzijde er door een persoon een brandend voorwerp in de tuin van de [adres 2] werd gegooid dat vlak nadat dit was geland explodeerde. Op deze beelden was ook duidelijk te zien dat dit werd gegooid vanuit de tuin van [adres 1] .
3) Een proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [adres 2] te Oss d.d. 21 oktober 2024, p. 157 t/m 187, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 5 oktober 2024 om 21:35 uur kwamen wij, verbalisanten, naar aanleiding van een brandstichting en ontploffing voor forensisch onderzoek aan op de locatie
[adres 2] .
Bevindingen
De achtertuin nabij de achtergevel van de woning was volledig verhard. Wij zagen op de stenen verdeeld tussen de garage en deels naast de garage, de achtergevel van de woning diverse karton snippers. Op enkele snippers zagen wij een zwart etiket met witte letters. Een snipper was voorzien van een zwarte etiket met een rood cijfer 6 en een gedeelte van een rode letter A. De snippers herkenden wij als een stuk vuurwerk zijnde Super Cobra 6.
Nabij de deur in de rechterzijgevel van de aanbouw, die toegang gaf tot een hal, zagen wij een blauw kunststof deel afgedekt door een blauwe emmer. Wij herkende dit kunststof deel als onderdeel van de blauwe dop van een Super Cobra 6. In de bosschages nabij de achtergevel van de keuken, nabij de hangstoel, zagen wij het andere gedeelte van deze blauwe kunststof dop.
Kijkende vanuit de tuin naar de achtergevel van de keuken bevond zich links een bosschage. Voor de bosschage bevond zich een hangstoel. Onder de hangstoel op de stenen zagen wij een witte/ zwarte afzetting. Deze past bij het branden van het lont van het explosief. Op camerabeelden was namelijk te zien dat ter hoogte van de hangstoel het explosief terecht kwam en enkele seconden brandde en rookte.
Wij zagen op de tafel aan de zijde van de schuurdeur een geel/ bruine afzetting. Wij zagen beroeting aan de rechterzijde van de schuurdeur, aan de linkerzijde van het blad van de tafel, aan de linkerzijde van de balk van het raam en aan de linkerzijde van het houten rekje. Ook aan de onderzijde van het golfplaten dak ter hoogte van de zijgevel en tafel zagen wij beroeting. De lichtdraden die zich voor de raamopening bevonden waren door de hitte van het vuur gesmolten. Op de tafel tussen de schuurdeur en raamopening in zagen wij gesmolten verlengsnoer met daarin een gesmolten stekker. Op de stenen aan de rand van de overkapping zagen wij twee stukken gesmolten plastic die mogelijk een soort gordijn betroffen.
Wij zagen dat de heg ter hoogte van de schuur aangetast was door hitte en vuur. Gelet op het aangetroffen brandbeeld in combinatie met de waarneming van een steekvlam op de camerabeelden kan deze brand vermoedelijk ontstaan zijn door het inbrengen van een brandversnellend middel, zoals benzine. Deze brand was een hevige en kortdurende brand waar veel hitte bij is vrijgekomen.
Onder de witte tafel die onder de overkapping stond zagen wij een zwarte dop op de stenen. Wij zagen dat deze dop zou kunnen passen bij een jerrycan.
Wij roken in de keuken bij binnenkomst de voor ons bekende geur van benzine. Nabij de vloermat en vloer werd de geur van benzine sterker. Bij het oplichten van de vloermat zagen wij vloeistof op de vloer.
Gemeen gevaar voor goederen: ontploffing achtertuin
Gelet op het aantreffen van de karton snippers in de tuin met daarop de opdruk passende bij een stuk vuurwerk Super Cobra 6, een blauwe kunststof dop in de tuin passend bij Super Cobra 6 en de afzetting op de stenen in de tuin nabij de hangstoel bestaat het vermoeden dat hier het explosief tot ontploffing is gekomen. Dit past tevens bij de camerabeelden waarop te zien is dat een explosief over de schutting wordt gegooid en land nabij de hangstoel, waarna enkele seconden rook zichtbaar is en vervolgens een ontploffing. Derhalve was er gemeen gevaar voor goederen te duchten.
Gemeen gevaar voor goederen: brandstichting overkapping
Gelet op het aangetroffen brandbeeld onder en nabij de overkapping waarbij er brandschade zichtbaar is aan de heg, lichtdraden, een verlengsnoer en de schuurdeur is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Gelet op de camerabeelden waarop een steekvlam te zien is als mede de beperkte brandschade bestaat het vermoedden dat hier sprake is geweest van een korte hevige brand waarbij vermoedelijk open vuur is ingebracht, met andere woorden brandstichting.
4) Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 5 oktober 2024, p. 114 t/m 116, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 05-10-2024 omstreeks 19.45 uur zat ik samen met mijn vrouw op de bank in onze huiskamer. Wij zagen vanuit onze huiskamer ineens een enorme vlam achter in de tuin van de buren van nummer [adres 2] , deze vlam was zeker 4 a 5 meter hoog. De vlam was snel weg ,ik ben toen samen met mijn vrouw naar buiten gegaan en stond op ons terras. Een paar seconden later was er een enorme knal en een lichtflits.
5) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de bewegende beelden bekeken en ik kan daaruit concluderen dat ik de persoon ben die op die beelden te zien is. Ik kan mij verder herinneren dat ik vanuit mijn eigen tuin een cobra naar de tuin van de buren heb gegooid, die woonachtig zijn aan de [adres 2] te Oss.

De bewijsoverweging.

Feit 1 (brandstichting)
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan de woning van aangevers. Hij heeft daar weliswaar benzine verspreid, maar hij heeft deze benzine vervolgens niet aangestoken. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan hun schuur. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat er camerabeelden aan het dossier zijn toegevoegd, waar zij kennis van heeft kunnen nemen. De rechtbank stelt voorop dat buiten discussie staat dat verdachte de persoon is die op deze beelden te zien is. Op deze beelden is te zien dat er een enorme lichtflits uit de tuin van de woning van aangevers komt die lijkt op een steekvlam. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat er beroeting was aan onder meer de rechterzijde van de schuurdeur en de onderzijde van het golfplatendak van de schuur. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat er daadwerkelijk brand is gesticht bij de schuur. Het feit dat deze brand van korte duur was en niet verder is uitgebreid doet daar niet aan af.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen en gelet op voornoemde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, zoals hieronder weergegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 5 oktober 2024 te Oss opzettelijk brand heeft gesticht
door benzine tegen de schuur gelegen aan de [adres 2] te Oss te verspreiden en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met die benzine,
ten gevolge waarvan die schuur gedeeltelijk is verbrand,en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres 2] te Ossen de daarin aanwezige inboedel te duchten was;
Ten aanzien van feit 2:
op 5 oktober 2024 te Oss opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de tuin van de woning gelegen aan de [adres 2] te Oss, door een stuk vuurwerk (cobra) aan te steken en (vervolgens) in die tuin te werpen en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die voornoemde woning en de daarin aanwezige inboedel, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht - mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van brandstichting - een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan die van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel kunnen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden gekoppeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft brand gesticht bij de schuur van aangevers, zijn buren, op wie hij sinds enige tijd - vanwege het overlijden van zijn hond door toedoen van de hond van aangevers - erg boos was. Verdachte heeft de brand gesticht door benzine rondom en tegen de schuur te verspreiden en deze benzine vervolgens aan te steken. Hierdoor is er schade ontstaan aan de schuur en de daarin aanwezige goederen, maar de brand had nog veel meer schade kunnen veroorzaken. Daarnaast heeft verdachte een explosie teweeggebracht door een Cobra af te steken en in de achtertuin van de woning van aangevers te gooien, terwijl hij even daarvoor benzine tegen en in de woning had verspreid. Dit betekent dat ook die woning in brand had kunnen gaan.
Ondanks het feit dat de bewoners van de woning op dat moment niet thuis waren (en verdachte dit ook wist), zijn de brandstichting en explosie erg bedreigend en beangstigend voor hen geweest. Dit voorval leidt ook nu nog tot allerlei psychische klachten, zoals ook is gebleken uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Een woning is bij uitstek een plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Het teweegbrengen van een ontploffing en brand stichten zijn dan ook ernstige feiten die naast materiële schade ook gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij veroorzaken.
De rechtbank weegt verder mee dat dit doelgerichte acties van verdachte waren om aangevers schade te berokkenen en angst aan te jagen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in de justitiële documentatie van verdachte gezien dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van
24 december 2024. Uit dit rapport volgt dat huisvesting indirect en middelengebruik en psychosociaal functioneren direct delictgerelateerde leefgebieden zijn. Op de meeste leefgebieden kent verdachte stabiliteit. Hij heeft een koopwoning, werkt in de bouw en heeft voldoende inkomen om van rond te komen. Verder heeft hij een goede band met zijn familie, partner en zijn twee kinderen. De reclassering acht interventie geïndiceerd. Verdachte had tijdens onderhavig delict zijn emoties niet onder controle en had onvoldoende nagedacht over het effect van middelengebruik in de boze/gefrustreerde toestand waarin hij zich al enige tijd bevond. De reclassering schat het risico op recidive en letsel gemiddeld in. Om de risico’s op delictgedrag te verlagen moet verdachte zijn emoties beter leren herkennen en zijn middelengebruik hierop leren aanpassen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier een aantal bijzondere voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, Gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en meewerken aan middelencontrole.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank stelt de proeftijd op twee jaar. Voor een langere proeftijd, zoals door de officier van justitie gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding,
De straf is lichter dan de door de officier van justitie gevorderde straf omdat de rechtbank van oordeel is dat de door haar op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de opgelegde straf wijst de rechtbank het door de raadsman gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2.313,72 ingediend vanwege materiële (€ 563,72) en immateriële (€ 1.750,00) schade die zij als gevolg van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht - mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van brandstichting - het gevorderde immateriële schadebedrag te matigen naar € 600,00.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Uit de toelichting van de vordering blijkt immers dat de benadeelde vóór het incident ziekgemeld was en van plan was om haar werk weer op te starten. Door het incident kon dit geen doorgang meer vinden en bleef de benadeelde ziekgemeld op haar werk. De rechtbank zal dan ook de gevorderde materiële schade geheel toewijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending
- brandstichting van een schuur gelegen in de achtertuin van een woning en het teweegbrengen van een ontploffing in die tuin - mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. De rechtbank zal de omvang van die immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid en gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegekend vaststellen op € 1.750,00, zoals ook gevorderd is.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden materiële schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 december 2024 (de datum van de vordering).
Voor het toegewezen immateriële schadebedrag gaat de wettelijke rente in per 5 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2024 (materiële schade) en 5 oktober 2024 (immateriële schade) tot de dag der algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.750,00 ingediend vanwege immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht - mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van brandstichting - het gevorderde schadebedrag te matigen naar € 600,00.
Beoordeling.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending
- brandstichting van een schuur gelegen in de achtertuin van een woning en het teweegbrengen van een ontploffing in die tuin - mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. De rechtbank zal de omvang van die immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid en gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegekend, vaststellen op € 1.750,00, zoals ook gevorderd is.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 (de datum van de vordering).
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straf:
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan
9 maanden voorwaardelijken met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op
het adres Eekbrouwersweg 6 te Den Bosch of via het telefoonnummer 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. actief deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. meewerkt aan een intake voor behandeling bij Reinier van Arkel GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Indien er in de intake behandeling wordt geïndiceerd werkt veroordeelde hieraan mee. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met aangevers, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [1972] te [geboorteplaats 2] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [1969] te [geboorteplaats 3] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
5. meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 2.313,72 euro, bestaande uit 563,72 euro materiële schade en 1.750,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 2.313,72 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 33 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 563,72 euro materiële schade en 1.750,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 1.750,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 1.750,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 27 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, met onderzoeksnummer OB1R024120, onderzoeksnaam Frank, BVH zaaknummer 2024226848, afgesloten op 2 november 2024, pag. 1 tot en met pag. 248.