Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
Bewijs.
De bewijsmiddelen.
De bewijsoverweging.
De bewezenverklaring.
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van verdachte.
Oplegging van straf.
24 december 2024. Uit dit rapport volgt dat huisvesting indirect en middelengebruik en psychosociaal functioneren direct delictgerelateerde leefgebieden zijn. Op de meeste leefgebieden kent verdachte stabiliteit. Hij heeft een koopwoning, werkt in de bouw en heeft voldoende inkomen om van rond te komen. Verder heeft hij een goede band met zijn familie, partner en zijn twee kinderen. De reclassering acht interventie geïndiceerd. Verdachte had tijdens onderhavig delict zijn emoties niet onder controle en had onvoldoende nagedacht over het effect van middelengebruik in de boze/gefrustreerde toestand waarin hij zich al enige tijd bevond. De reclassering schat het risico op recidive en letsel gemiddeld in. Om de risico’s op delictgedrag te verlagen moet verdachte zijn emoties beter leren herkennen en zijn middelengebruik hierop leren aanpassen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier een aantal bijzondere voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, Gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en meewerken aan middelencontrole.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
- brandstichting van een schuur gelegen in de achtertuin van een woning en het teweegbrengen van een ontploffing in die tuin - mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. De rechtbank zal de omvang van die immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid en gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegekend vaststellen op € 1.750,00, zoals ook gevorderd is.
- brandstichting van een schuur gelegen in de achtertuin van een woning en het teweegbrengen van een ontploffing in die tuin - mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. De rechtbank zal de omvang van die immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid en gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegekend, vaststellen op € 1.750,00, zoals ook gevorderd is.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan
9 maanden voorwaardelijken met een proeftijd van 2 jaren.