ECLI:NL:RBOBR:2025:5835

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
01/346507-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontploffing van een cobra bij een woning met gevaar voor bewoners en drugsbezit tijdens schorsing

Op 19 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het tot ontploffing brengen van een cobra bij de schuifpui van een woning in 's-Hertogenbosch. De ontploffing vond plaats op 9 oktober 2024, terwijl de bewoners in de woning aanwezig waren, wat gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners met zich meebracht. De verdachte, die eerder in de dakdekkerswereld werkzaam was, werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben en vervoeren van harddrugs tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de ontploffing, maar ook dat zijn handelen een ernstige bedreiging vormde voor de veiligheid van de bewoners. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de samenleving mee. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.346507.24 en 01.004441.25 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 19 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2025 en 5 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 mei 2025. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 juli 2025 is gewijzigd, komt de verdenking erop neer dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/aan/bij een woning, gelegen aan [adres] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans een explosief, met vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontploffing te brengen en/of in de tuin van voornoemde woning te gooien en/of te leggen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres] en/of een of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander(en), te weten [slachtoffer] en/of de (andere) aanwezige personen in de woning te duchten was;
Feit 2
hij op of omstreeks 11 april 2025 te ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,- ongeveer 40,69 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of- ongeveer 14,83 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of- ongeveer 230 ml GHB (Gamma-hydroxyboterzuur), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, en/ofzijnde cocaïne en/of MDMA en/of GHB, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de tenlastegelegde feiten.

Inleiding.
Op woensdag 9 oktober 2024 is er in de achtertuin van een woning gelegen aan de [adres] in ’s-Hertogenbosch een explosief tot ontploffing gebracht. Daarbij is onder andere de achterruit van de schuifpui beschadigd geraakt. Uit onderzoek is gebleken dat het explosief (zwaar) vuurwerk betreft. Hierna is het onderzoek Jolene gestart. Binnen dit onderzoek werd verdachte aangehouden. De voorlopige hechtenis van verdachte werd na een aantal dagen geschorst. Tijdens deze schorsing is er op 11 april 2025 een grote hoeveelheid harddrugs in de auto waarin verdachte zich bevond, aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, zoals uitgewerkt in het schriftelijk requisitoir van 5 september 2025.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het eerste ten laste gelegde feit. Er is namelijk onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om vast te kunnen stellen dat het verdachte is geweest die het vuurwerk heeft gegooid. De raadsman voert verweer ten aanzien van de herkenningen van de verbalisanten, de herkenning door getuige [getuige] en het te duchten levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast geeft de raadsman aan dat verdachte niet degene kan zijn geweest die het explosief gegooid heeft, gelet op de getuigenverklaring van [getuige] . Met betrekking tot feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt, voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen voor feit 1, verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die deel uitmaakt van dit vonnis.

Feit 2.

Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde bekend. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 september 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 13-16;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 78-81;
  • de NFI-rapporten d.d. 29 en 30 april 2025, p. 164-177.

Feit 1.

De rechtbank acht ook het eerste tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen en overweegt als volgt.
7 oktober 2024.
Op 7 oktober 2024 omstreeks 21.55 uur wordt op de camerabeelden van de woning aan de [adres] gezien dat een man aan de voordeur stond. Op deze beelden is te zien dat het een man betreft tussen de 25 en 35 jaar, met een normaal postuur, een witte huidskleur, een donkergekleurd jack met capuchon en applicatie op de linkerborst en linkermouw, sneakers met een lichte zool, een lange broek en een vlassige baard en snor. De man heeft een telefoon vast. Even later loopt de man in de richting van de zwarte bestelauto en rijdt hij weg.
Omstreeks 23.45 uur is bij de woning van het slachtoffer het raam van de voordeur ingeslagen, de videodeurbel kapotgemaakt, de voorruit van zijn auto kapotgeslagen en de achterbanden van de auto lek gestoken.
9 oktober 2024.
Op woensdag 9 oktober 2024 omstreeks 21.45 uur wordt een voorwerp tot ontploffing gebracht bij de schuifpui van de woning aan de [adres] . Het slachtoffer heeft aangegeven dat hij op het moment van de ontploffing, met anderen, in de woonkamer was toen hij iets zag branden bij het raam. Hierna hoorde hij een ontzettend harde knal en het glas rinkelen. Vervolgens zag hij dat de ruit van de schuifpui kapot was.
Bij het forensisch onderzoek zijn kartonsnippers met daarop het herkenbare etiket van een Super Cobra 6 en een blauwe dop aangetroffen die passen bij vuurwerk van dat type Cobra. Dit beeld, in combinatie met de aangetroffen schade, leidt tot de conclusie dat de explosie is veroorzaakt door ten minste één Super Cobra 6.
Op camerabeelden is te zien dat een man met een normaal postuur, kort haar, een jack met applicaties ter hoogte van linker- en rechterborst, een lange broek en lichtgekleurde schoenen, wegloopt in de richting van de Maaspoortweg.
Betrokkenheid van de verdachte.
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zijn er verschillende berichten naar aangever (en andersom) gestuurd die duiden op een conflict. De rechtbank wijst op onder andere de volgende berichten: “Ik heb niks te verliezen meer”, “Jij hebt mij kapot gemaakt”, “En ik maak ik jou kapot als we er niet uit komen”, “Mijn ga jij niet bedreigen meer geloof mijn tering schoft” en “Jij hebt mij zwaar genaaid met klanten”.
Dat verdachte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebruik maakte leidt de rechtbank af uit het feit dat dit telefoonnummer in de telefoon van het slachtoffer opgeslagen staat als “ [alias verdachte] ”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een tijd met [naam] in één woning heeft gewoond en aangever via hem kende. Daarnaast heeft aangever verklaard dat verdachte hem altijd belde en whatsappte met een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] . Zelf heeft verdachte hierover verklaard dat er met zijn telefoon berichten zijn gestuurd
De rechtbank stelt voorts vast dat het verdachte is geweest die op 7 oktober 2024 om 21.55 uur aan de deur van het slachtoffer stond.
Verdachte wordt aan de hand van de camerabeelden door twee verbalisanten herkend aan zijn gelaat en gezichtsbeharing. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze herkenningen en verwerpt dan ook het verweer van de raadsman. Daarnaast wordt er op 7 oktober 2024 om 21.55 door het telefoonnummer toebehorende aan verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gestuurd: “Ik ben er sta voor de deur”. Dit tijdstip komt exact overeen met het tijdstip wanneer een man daadwerkelijk voor de deur van aangever staat.
Dat iemand anders berichten zou sturen vanaf de telefoon van verdachte, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Daar komt bij dat verdachte geen enkele verklaring af heeft willen leggen over wie dan de berichten zou hebben gestuurd of wat de reden daarvan zou zijn. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
De rechtbank stelt ook vast dat verdachte op 9 oktober 2024 om 21.45 uur bij de woning van het slachtoffer is geweest. Allereerst overweegt de rechtbank dat het signalement van 9 oktober 2024 grotendeels overeenkomt met het signalement op 7 oktober 2024. De rechtbank wijst op de volgende overeenkomsten: man, met een normaal postuur, een jack met applicatie op de linkerborst en lichtgekleurde sneakers. Bovendien heeft de getuige [getuige] bij een meervoudige fotoconfrontatie verdachte direct aan gewezen als zijnde de persoon die uit de richting van de explosie kwam rennen. De getuige heeft bijna één minuut met hem gesproken. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan deze herkenning. Daar komt bij dat de telefoon van verdachte (met telefoonnummer [telefoonnummer 2] ) op 9 oktober 2024 in de avond aanstraalt op een zendmast in ’s-Hertogenbosch. Dit is het telefoonnummer waarvan verdachte zelf heeft aangeven dat het zijn telefoonnummer is tijdens zijn verhoor als ook al eerder bij een terugbelverzoek voor de wijkagent.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet degene geweest kan zijn die het explosief gooide, omdat de getuige de verdachte één seconde na de knal een flink aantal meters verderop ziet rennen. De rechtbank verwerpt dat verweer. Het is een feit van algemene bekendheid dat er tussen het aansteken van vuurwerk en de daadwerkelijke ontploffing een aantal seconden zit.
De rechtbank is van oordeel dat al deze vaststellingen omtrent 7 en 9 oktober 2024 schreeuwen om een verklaring van verdachte. Het had op de weg van verdachte gelegen om uit te leggen waarom hij daar op die dag(en) was en wat hij daar deed. Dit doet verdachte echter niet. Ook een alternatief scenario voor zijn aanwezigheid ter plekke is door de verdediging niet geschetst.
Op basis van het uitgewisselde berichtenverkeer tussen verdachte en aangever, de herkenningen van verdachte door verbalisanten als zijnde de man die op 7 oktober 2024 voor de deur staat, de herkenning van verdachte door de getuige [getuige] op 9 oktober 2024, het overeenkomende signalement van verdachte op 7 en 9 oktober 2024 en het aanstralen van verdachtes telefoon in ’s-Hertogenbosch in de avond van 9 oktober 2024, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die het vuurwerk op 9 oktober 2024 heeft afgestoken en in de tuin van aangever heeft gegooid.
Medeplegen?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte tezamen of in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld. Verdacht heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank niet schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing. Voor dit deel van de tenlastelegging zal verdachte dus worden vrijgesproken.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
De rechtbank is van oordeel dat voldoende uit het dossier blijkt dat er door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er daarnaast levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt door de ontploffing.
Om levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar te duchten was. Dit betekent dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Vast staat dat er een zware ontploffing heeft plaatsgevonden die heeft geleid tot aanzienlijke schade aan – voornamelijk – de schuifpui van de woning van aangever. Uit het dossier en de camerabeelden blijkt dat de ontploffing vlak bij de schuifpui rond 21.45 uur heeft plaatsgevonden. De woonkamer grensde direct aan de schuifpui en in de directe omgeving van de explosie. De ruit is ook daadwerkelijk door de explosie vernield. Aangever en anderen bevonden zich in de woonkamer. De rechtbank is van oordeel dat onder deze concrete feiten en omstandigheden, namelijk de tijd, plaats en wijze van uitvoering van de ontploffing, kan worden gesteld dat voor verdachte in redelijkheid voorzienbaar was dat deze ontploffing zwaar lichamelijk letsel teweeg zou brengen bij de personen die in de woning aanwezig waren op dat moment.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel te duchten was.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1:
op 9 oktober 2024 te ‘s-Hertogenbosch, bij een woning, gelegen aan [adres] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, aan te steken en tot ontploffing te brengen en in de tuin van voornoemde woning te gooien terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres] en goederen in die woning of in de directe omgeving van die woning en- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en de andere aanwezige personen in de woning te duchten was;
Feit 2:
op 11 april 2025 te ‘s-Hertogenbosch, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad,- 40,69 gram cocaïne en- 14,83 gram MDMA en- 230 ml GHB (Gamma-hydroxyboterzuur),zijnde cocaïne, MDMA en GHB, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld. Met betrekking tot feit 2 vordert de officier van justitie primair een geldboete van € 366,40. Subsidiair vordert de officier van justitie verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag (€ 366,40).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat bij strafoplegging een aanzienlijk lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Hij verzoekt om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast kan een fors voorwaardelijk deel worden opgelegd met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsman geeft aan dat een taakstraf ook aan de orde kan zijn. De maximale duur van 240 uren voor een taakstraf, geldt bij een bewezenverklaring van meerdere feiten niet meer. De raadsman verwijst hierbij naar jurisprudentie van de Hoge Raad. Met betrekking tot de geldboete is de raadsman van mening dat de in beslag genomen geldbedragen teruggeven zouden moeten worden aan verdachte. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk geen ontnemingsmaatregel gevorderd. Daarnaast staat niet vast dat het gaat om handelsgeld. Om die reden kan het geld niet verbeurd worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tot ontploffing brengen van een cobra bij de schuifpui van een woning. De ontploffing vond in de avond plaats op het moment dat de bewoners en familieleden in de woning en vlak bij de explosie aanwezig waren. De ontploffing veroorzaakte een enorme knal en heeft schade toegebracht aan de woning. Door zo te handelen is niet alleen gemeen gevaar voor goederen ontstaan, maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de mensen die op het moment van de ontploffing in de woning aanwezig waren. Dat het gevaar en de schade uiteindelijk beperkt zijn gebleven, is geenszins aan het handelen van de verdachte te danken. Deze ontploffing heeft plaatsgevonden in een periode waarin ’s-Hertogenbosch geregeld werd opgeschrikt door dergelijke ontploffingen. In de media werd aangegeven dat sprake zou zijn van een dakdekkersoorlog. Verdachte en het slachtoffer waren allebei werkzaam als dakdekker. Dergelijke feiten brengen, zeker in die periode en onder deze omstandigheden, niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij aangever en zijn familie, maar ook bij buren en anderen. De rechtbank neemt verdachte dat zeer kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich, tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis, een paar maanden later schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en vervoeren van verschillende soorten harddrugs. Ondanks dat het niet ten laste is gelegd komt uit het dossier het beeld naar voren van een verdachte die zich bezig hield met de handel in verschillende soorten harddrugs. Drugs en de handel daarin leiden, direct of indirect, tot ernstige vormen van geweld en criminaliteit en daarmee tot onveiligheid in de samenleving. Het is daarnaast algemeen bekend dat verdovende middelen en in het bijzonder harddrugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De verdachte heeft zijn eigen belangen laten prevaleren boven de schadelijke gevolgen die de handel in drugs veroorzaakt. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 21 mei 2025, waaruit onder andere blijkt dat verdachte in 2019 is veroordeeld voor de handel en vervaardiging van drugs.
Daarnaast heeft verdachte, zowel bij de politie als ter terechtzitting, op geen enkele wijze inzicht gegeven in het laakbare van zijn handelen en in de strafwaardigheid daarvan. Verdachte neemt enkel zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen op het moment dat hij niet meer onder het feit van het bezit van de drugs uit kan, bijvoorbeeld door een DNA-match. De rechtbank neemt de verdachte dat kwalijk.
Bovendien heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 19 augustus 2025 van de reclassering. De reclassering acht interventies of toezicht noodzakelijk, met name gericht op het maken van adequate keuzes, ook in contact met anderen, om daarmee te trachten de recidivekans te beperken.
De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die – afgewogen tegen de ernst van het bewezenverklaarde – in het voordeel van de verdachte zouden moeten wegen.
De op te leggen straf.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter bescherming van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten en ter bevordering van stabiliteit in het leven van verdachte, zullen aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag.

Zoals hiervoor overwogen komt uit het dossier het beeld naar voren dat verdachte zich bezig hield met de handel in verschillende soorten harddrugs. Gelet op deze omstandigheden merkt de rechtbank de bij hem aangetroffen geldbedragen aan als handelsgeld, zijnde voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de in inbeslaggenomen geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 157 Wetboek van Strafrecht
2, 10 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Legt op:
Een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,
waarvan 6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

De rechtbank legt de volgende bijzondere voorwaarden op:

Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich volgens afspraak of uiterlijk binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd tussen 09:00 en 12:00 uur bij Reclassering Nederland, locatie 's-Hertogenbosch, gelegen aan de Eekbrouwersweg 6 of via telefoonnummer 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie COVA/COVA+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Indien de reclassering dit nodig vindt tijdens het toezicht dan werkt veroordeelde mee aan een nader onderzoek door een forensische zorgverlener met betrekking tot zijn psychosociaal functioneren en houding. Veroordeelde houdt zich aan de daaruit voortkomende adviezen, ook wanneer dit een behandeling bij de geestelijke gezondheidszorg en/of deelname aan een training inhoudt en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich hierbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener of trainer geeft.
De rechtbank geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
Legt op de volgende bijkomende straf;
verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen geldbedragen:
  • 21,40 euro (G2330144);
  • 35,00 euro (G2330145);
  • 310,00 euro (G2330165).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. A.J. den Besten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 19 september 2025.