ECLI:NL:RBOBR:2025:5769

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
24/2360
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen nabij de Emmamolen in Nieuwkuijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning aan de gemeente Heusden voor het kappen van elf bomen op de Meerdijk in Nieuwkuijk, nabij de Emmamolen. De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, waren het niet eens met de vergunning en voerden verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Heusden het besluit om de vergunning te verlenen niet zorgvuldig had voorbereid en onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat er geen zwaarwegend maatschappelijk belang was aangetoond dat de kap van de bomen rechtvaardigde, en dat de waarde van de bomen niet adequaat was vastgesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2360
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. I.A. Verbeek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden
(gemachtigden: [naam] , mr. Y.S.A. Titulaer en [naam] ).

1.Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning aan de gemeente Heusden voor de kap van 11 bomen op de Meerdijk in Nieuwkuijk , nabij de Emmamolen . Daarbij is aan de vergunninghouder een herplantplicht opgelegd voor het aanplanten van 11 inheemse boomsoorten binnen een jaar na de kap van de bomen. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan, welke de rechtbank hierna zal bespreken.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eisers gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

2.Procesverloop

2.1.
De gemeente Heusden heeft 2 november 2023 een aanvraag ingediend voor de kapvergunning. Het college heeft deze vergunning met het besluit van 24 november 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij de verlening van deze vergunning gebleven.
2.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.

3.Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 2 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en het Bor, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Belanghebbende
3.2.
Niet ter discussie staat dat eisers belanghebbenden zijn omdat zij op geringe afstand van de bomen wonen enig zicht hebben op de bomen. Aangenomen wordt dus dat eisers rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de activiteit die het besluit toestaat; het vellen van de bomen.
Beroepsgronden
Regels molenbiotoop onjuist of onterecht toegepast
3.3.
Eisers voeren aan dat het besluit onder meer is gebaseerd op het aanlegverbod in de ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ zoals vastgelegd in het bestemmingsplan “Nieuwkuijk” (hierna: het bestemmingsplan). De betreffende bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak. Volgens eisers past het college de betreffende regels niet juist of onterecht toe. Het aanlegverbod van artikel 20.1.3 van het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ ziet namelijk op het aanbrengen van nieuwe beplanting en niet op bestaande beplanting zo volgt uit artikel 20.1.4 van het bestemmingsplan. Het aanlegverbod is in het op 5 februari 2005 vastgestelde bestemmingsplan voor het eerst opgenomen. De 11 bomen zijn ongeveer 40 jaar oud, dus het aanlegverbod geldt niet voor deze bomen, omdat het bestaande beplanting was ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Er is geen enkele verplichting voor het college om op grond van het bestemmingsplan de beplanting van voor 2005 uit de molenbiotoop te verwijderen. Het college stelt volgens eisers ook ten onrechte dat het aanlegverbod betekent dat deze een automatische verplichting inhoudt om binnen de molenbiotoop de maximale hoogte van beplanting te waarborgen.
3.4.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van het college dat zij zich niet op het standpunt stelt dat uit de regels omtrent de vrijwaringszone molenbiotoop in het bestemmingsplan volgt dat de bomen gekapt moeten of mogen worden. Het college verwijst kennelijk naar die regels ter onderbouwing van het vermeende zwaarwegend maatschappelijk belang van de molen bij voldoende windvang. Het zwaarwegend maatschappelijk belang zal hierna aan de orde komen.
3.5.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de regels over de vrijwaringszone-molenbiotoop in het bestemmingsplan geen grondslag bieden voor de verlening van de kapvergunning ten aanzien van de bomen. De aanvraag van de kapvergunning moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikelen 3.74 en verder van de Verordening fysieke leefomgeving Heusden 2022 (Verordening). Dat heeft het college ook gedaan.
Geen zwaarwegend maatschappelijk belang
3.6.
Eisers voeren aan dat het college het vermeende zwaarwegend maatschappelijk belang niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers stellen in dat kader dat de molen een monument is en voldoende wind nodig heeft om de molen als werktuig en monument in stand te houden. Dat vergt veel minder wind dan bijvoorbeeld een molen die op commerciële basis graan produceert. Eisers vinden verder dat het college een windonderzoek had moeten laten verrichten om te onderzoeken of de molen voldoende wind vangt en of er alternatieve mogelijkheden zijn om voldoende windvang te genereren. Eisers wijzen in dat verband op rechtsoverweging 8.1 en 8.2 van een uitspraak van de rechtbank te Overijssel van 19 december 2023 [1] waarin wordt gewezen op het belang van het in kaart brengen windvang in relatie tot de functie van de molen en het maken van een belangenafweging waarbij de waarde van een te kappen boom en de gevolgen van verminderde windvang voor het gebruik van de molen in kaart zijn gebracht. Het college heeft volgens eisers ten onrechte geen windonderzoek gedaan en is ten onrechte voorbij gegaan aan het door eisers voorgestelde alternatief om langer of vaker te malen als de wind niet uit zuidwesten komt.
3.7.
Het college stelt dat wel sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Ter hoogte van de Emmamolen is in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone molenbiotoop” opgenomen. Hierin staat dat er in een omliggende straal van 200 meter van de molen een vrijwaringszone is waarin de windstroom die de molen in werking stelt slechts beperkt mag verminderen. In dat kader zijn maximale bouwhoogten van bouwwerken opgenomen en is in artikel 20.1.3 onder a van het bestemmingsplan een aanlegverbod ingesteld waardoor het verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone molenbiotoop” beplanting aan te brengen waarvan de voorzienbare hoogte meer zal bedragen dan op de betreffende plaats op grond van artikel 20.1.1 van het bestemmingsplan als maximale bouwhoogte voor een bouwwerk is toegestaan. Het gaat volgens het college in deze beroepszaak echter niet om aanleg maar om kappen. Dat bovenstaande aanlegverbod alleen voor nieuwe, te hoge bomen geldt, mag volgens het college niet zo worden uitgelegd dat bestaande bomen sowieso worden beschermd en dus niet mogen worden gekapt. Omdat de situatie niet in overeenstemming is met de beschermingszone van de molenbiotoop is er, na alle relevante belangen afgewogen te hebben, een kapvergunning afgegeven zodat de molen voldoende wind vangt.
Het college stelt dat de molen nog steeds in gebruik is als werktuig omdat graan dat naast de molen wordt verbouwd in de molen wordt gemalen en in de naastgelegen bakkerij wordt gebruikt en verkocht. De belangen van de molen zijn in het bestemmingsplan duidelijk vastgelegd. Te hoge bomen, gebouwen en andere obstakels beperken niet alleen het optimaal functioneren maar ook de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van een molen.
3.8.
De rechtbank is met eisers en anders dan het college van oordeel dat in de bepalingen omtrent de vrijwaringszone molenbiotoop in het bestemmingsplan geen (belangen)afweging is gemaakt tussen het belang van de molen bij (voldoende) windvang en anderzijds de bestaande beplanting (en aldus de bomen waar het hier om gaat). In de toelichting bij het bestemmingsplan staat immers ook: “Het opnemen van de molenbeschermingszone heeft geen gevolgen voor de bestaande bebouwing en beplanting”. Het college heeft met de verwijzing naar de betreffende bepalingen dus onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een zwaarwegend belang dat de kap van deze bestaande beplanting rechtvaardigt.
Daarnaast heeft het college het zwaarwegend belang onderbouwd met de stelling dat de huidige molenaar en zijn voorgangers veelvuldig hebben aangegeven dat de molen te weinig wind vangt. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat die enkele stelling onvoldoende is om te gelden als motivering van het zwaarwegend maatschappelijk belang. De aanname van het college dat sprake is van te weinig windvang is niet onderbouwd met concrete feiten. Dat geldt overigens eveneens voor de aanname dat het kappen van de bomen nodig is om voldoende windvang te bewerkstelligen. Zo is er bijvoorbeeld geen windonderzoek gedaan, terwijl niet ter discussie staat en ook uit de rechtspraak blijkt dat een windonderzoek inzicht kan bieden in zaken als de onderhavige, ook wanneer het aankomt op nut en noodzaak van bepaalde maatregelen. Het rapport van de Nationale Bomenbank Zuidoost-Nederland BV met als onderwerp “uitvoeringsplan vrijstellen molenbiotoop Emmamolen Nieuwkuijk ” (Uitvoeringsplan), waar het college naar heeft verwezen in dit kader, geeft ook geen uitleg over het zwaarwegend maatschappelijk belang. Dat rapport gaat uit van de aanname dat de molen te weinig wind vangt, omdat de molenaar dat heeft aangegeven. Het college heeft het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
3.9.
Het betoog slaagt.
Waarde van de bomen niet aangetoond
3.10.
Eisers voeren verder aan dat de waarde van de bomen onvolledig en onjuist is vastgesteld door het college. In het rapport van de Nationale Bomenbank ontbreekt een waardering met betrekking tot de bomen. Ten onrechte heeft het college slechts drie weigeringsgronden met betrekking tot de waarde van de bomen meegewogen. Verwijzend naar verschillende beleidsstukken en naar een in opdracht van eisers opgesteld rapport van Roel Vermeulen Boomadvies stellen eisers dat de bomen meer waarde hebben dan het college doet voorkomen en dat er dus sprake is van meer weigeringsgronden op grond van artikel 3.78 van de verordening.
3.11.
Het college stelt dat de bomen die gekapt moeten worden, geen beschermde bomen zijn met cultuurhistorische waarde. Zij verkeren niet in goede staat en zijn door gebrekkig onderhoud zo ver doorgegroeid. Het college verwijst naar een memo over de waarde van de bomen en naar het rapport Ecologische Quickscan (Quickscan) van Terra Nostra en het Uitvoeringsplan.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij tot de vaststelling is gekomen van de waarde van de bomen. In het memo waarin de waarde van de bomen volgens het college is neergelegd staat slechts vermeld:

De natuurwaarde van de houtopstand
Er is geen sprake van natuurwaarde bij de aangevraagde bomen. Er zijn geen (jaarronde
beschermde) vogelnesten in de bomen geconstateerd.
De landschappelijke waarde van de houtopstand
Het betreffen volwassen bomen.
De waarde van de houtopstand voor stadsschoon
De bomen maken onderdeel uit van het groenstructuurplan.
Beeldbepalende waarde van de houtopstand
De bomen hebben geen beeldbepalend karakter.
Cultuurhistorische waarde van de houtopstand
N.v.t.
De waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand
De bomen hebben een voldoende tot matige conditie.”
In het besluit ontbreekt een nadere onderbouwing van de waarde van de bomen en ook in de Quickscan en het Uitvoeringsrapport is niet duidelijk gemaakt wat de waarde van de bomen is, althans het college heeft niet uitgelegd hoe zij op basis van die rapporten tot deze waarde is gekomen. Het belang van het behoud van de bomen is daarmee onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
3.13.
Het betoog slaagt.
Belangenafweging niet deugdelijk
3.14.
Eisers voeren aan dat er geen deugdelijke belangenafweging is gemaakt. De omgevingsvergunning voor het kappen van bomen kan op grond van de Verordening alleen worden verleend als de belangen van de boom of houtopstand anders dan door het in stand houden ervan worden geborgd of vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Het is niet duidelijk hoe en welke belangen op welke manier zijn afgewogen. Het college verwijst in de beslissing op bezwaar naar de gemaakte Quickscan en het Uitvoeringsplan waarmee, zo stellen eisers, het college de noodzaak van het kappen van de bomen vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen heeft onderbouwd. De rapporten bevatten geen belangenafwegingen.
3.15.
Het college stelt zich op het standpunt dat de gemaakte belangenafweging voldoende is. Er is een kapvergunning verleend voor de bomen die de beschermde molen schaden en in de weg staan. Het college is van mening dat, na afweging van de belangen die zijn genoemd in de Verordening, deze omgevingsvergunning kon worden verleend. Het belang van kap van de bomen is afgewogen tegen de belangen van de natuurwaarde van de bomen. Aan het belang van het beschermen van de molenbiotoop en daarmee het belang van instandhouding van cultureel erfgoed moet volgens het college in dit geval meer waarde worden toegekend. Volgens het college is vastgesteld en onderbouwd dat de negatieve effecten van de kap voor flora en fauna beperkt zijn. De uitgevoerde onderzoeken, de geschetste scenario’s, het actief betrekken van belanghebbenden en omwonenden, de uitleg waarom onderhoud en kap noodzakelijk zijn en de nadere motivering bij de heroverweging in bezwaar toont voldoende aan dat het besluit van 22 april 2024 zorgvuldig tot stand is gekomen.
3.16.
De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat zowel het zwaarwegend maatschappelijk belang als de waarde van de bomen onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt, zoals hiervoor is overwogen, ontbreken de gegevens om een deugdelijke belangenafweging te maken. Het college is dan ook – ook volgens de bezwaarschriftencommissie – niet tot een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging gekomen. Zij zal een nieuwe belangenafweging moeten maken waarin het zwaarwegend maatschappelijk belang en de waarde van de bomen deugdelijk gedefinieerd en afgewogen zijn.
Voorschriften
3.17.
Eisers voeren tot slot aan dat in de omgevingsvergunning onvoldoende voorschriften zijn opgenomen ter bescherming van de belangen van flora en fauna terwijl daarvoor in de Quickscan wel aandacht wordt gevraagd voor wat betreft kap en de vliegroute van vleermuizen, de bescherming van jaarrond beschermde vogelnesten en bescherming van de leefomgeving van kleine marterachtigen. Eisers zijn van mening dat het college ofwel voorschriften op deze punten moet opnemen in de omgevingsvergunning, dan wel moet motiveren waarom voorschriften niet nodig zijn.
3.18.
Het college stelt hieromtrent dat voorafgaand dat de situatie met de Quickscan en het Uitvoeringsplan voldoende in beeld is gebracht en is aangetoond dat er geen sprake is van een ingrijpende impact op de natuur aangezien het voorgenomen gefaseerde kap scenario voldoende waarborgen voor het behoud van de natuur en leefomgeving biedt. Door het behoud van de vliegroute voor vleermuizen, het creëren van takkenrillen voor marterachtigen en ontzien van bomen met jaarrond beschermde nesten is het mogelijk te werken binnen de kaders van de Wet natuurbeheer (Wnb).
3.19.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het handelen in strijd met de Wnb is geen weigeringsgrond als genoemd in artikel 3.78 van de verordening. Verlening van de kapvergunning is niet afhankelijk gesteld van het antwoord op de vraag of de Wnb al dan niet in de weg staat aan de activiteit. Hoewel in de rapporten (zoals eisers stellen) aandachtspunten zijn benoemd in het kader van de Wnb en is benoemd dat nadere onderzoeken nodig zullen zijn, is het, gelet op het voorgaande, niet nodig voorschriften daartoe op te nemen in de kapvergunning.
3.20.
Dit betoog slaagt niet.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
4.2.
De rechtbank bepaalt dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Omdat [eiser 2] niet afzonderlijk naast [eiser 1] griffierecht heeft betaald en beide eisers gezamenlijk procederen met één gemachtigde, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door [eiser 1] betaalde griffierecht moet vergoeden en zal de rechtbank de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vaststellen op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 april 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.A. Maarschalkerweerd, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
g. houtopstand te vellen of te doen vellen.
Artikel 2.7, eerste lid
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Bijlage II
Artikel 2.2aa
Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste en tweede lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
b. het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 3.3, tweede of zevende lid, 3.8, tweede of zevende lid, 3.10, tweede of derde lid, of 3.31, eerste lid, voor zover die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.
Verordening fysieke leefomgeving Heusden 2022 (Verordening)
Artikel 3.74, eerste lid Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een boom te kappen of houtopstand te vellen.
Artikel 3.76 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
a. een aanduiding van de te kappen boom of te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
b. de reden voor het kappen van de boom of vellen van de houtopstand;
c. de mogelijkheid tot herbeplanten en, als het voornemen tot herbeplanten bestaat, de locatie daarvan, het aantal en de soorten.
Artikel 3.77 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend:
a. als de belangen van de boom of houtopstand op een andere manier - dan door het in stand houden hiervan - worden geborgd of
b. vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen.
Artikel 3.78 Weigeringsronden
De omgevingsvergunning kan worden geweigerd op grond van:
de natuurwaarde van de houtopstand;
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
e beeldbepalende waarde van de houtopstand;
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Artikel 3.79 Bijzondere vergunningvoorschriften; herplanten, storting gemeentelijke reserve ‘Rood voor Groen’
1. Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat herplant moet plaatsvinden. Het college geeft hiervoor een termijn en aanwijzingen voor het aantal en de manier waarop.
2. Als niet ter plaatse, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving kan worden herplant met een of meerdere bomen van vergelijkbare waarde, kan als voorschrift worden opgenomen dat een financiële bijdrage in de gemeentelijke reserve ‘Rood voor Groen’ moet worden gestort. Deze bijdrage is 20% van de monetaire waarde van de boom.
3. In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de herplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier.
Bestemmingsplan Nieuwkuijk
Artikel 20 Algemene aanduidingsregels
20.1
Vrijwaringszone - molenbiotoop
20.1.1
Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone — molenbiotoop’ mag, in afwijking van het overigens in deze regels bepaalde, de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan:
a. in meters uitgedrukt, de afstand van het bouwwerk tot de molen gedeeld door 30, plus 4. voorbeeld: de maximale bouwhoogte van een bouwwerk op een afstand van 99 m tot de molen, mag bedragen: 99 gedeeld door 30 is: 3,3 plus 4 = 7,3 m
20.1.3
Aanlegverbod
Behoudens het bepaalde in lid 20.1.4, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van beplanting waarvan de voorzienbare hoogte meer zal bedragen dan op de betreffende plaats overeenkomstig het bepaalde in lid 20.1.1 als maximale bouwhoogte voor een bouwwerk is toegestaan;
b. (...)
c. (...)