ECLI:NL:RBOBR:2025:5756

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
82/163544-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens niet melden van ongewone voorvallen conform de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verweten werd dat zij ongewone voorvallen niet had gemeld conform artikel 17.2 van de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 18 juni 2021 een freonlekkage had plaatsgevonden op het terrein van de verdachte, waarbij 71 kilogram R-134a in de lucht was vrijgekomen. De verdachte had dit voorval niet gemeld bij de Milieuklachtencentrale. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte op basis van maatwerkvoorschriften niet verplicht was om dit voorval te melden, maar enkel te registreren. Op 13 juli 2021 vond er een tweede voorval plaats waarbij polycarbonaatpoeder was gelekt. Dit voorval werd wel gemeld door de verdachte, en de rechtbank oordeelde dat dit tijdig was gedaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat de verdachte zich aan de geldende voorschriften had gehouden en de ongewone voorvallen niet significant waren voor het milieu. De uitspraak is gedaan na een zitting op 4 september 2025, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.163544.22
Datum uitspraak: 17 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
4 september 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 april 2025. Aan verdachte is tenlastegelegde dat zij:
1.
in of omstreeks de periode vanaf 18 juni 2021 tot en met 25 juni 2021, in de gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland, als degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, dreef, waarin zich (op 18 juni 2021) een voorval, als bedoeld in artikel 17.1 van voornoemde wet voordeed of had voorgedaan, al dan niet opzettelijk, dat voorval niet zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een vergunning krachtens artikel 8.1 van voornoemde wet voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a van voornoemde wet, het orgaan was waaraan de melding werd gericht, dan wel, in andere gevallen, aan burgemeester en wethouders, heeft gemeld.
2.
op of omstreeks 13 juli 2021, in de gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland, als degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, dreef, waarin zich (op 18 juni 2021) een voorval, als bedoeld in artikel 17.1 van voornoemde wet voordeed of had voorgedaan, al dan niet opzettelijk, dat voorval niet zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een vergunning krachtens artikel 8.1 van voornoemde wet voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a van voornoemde wet, het orgaan was waaraan de melding werd gericht, dan wel, in andere gevallen, aan burgemeester en wethouders, heeft gemeld.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het ten laste gelegde.


de feiten
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 4 september 2025 stelt de rechtbank vast dat er op 18 juni 2021 op het bedrijfsterrein van verdachte gelegen aan de [adres] bij een koelmachine een freonlekkage heeft plaatsgevonden. Daarbij is 71 kilogram R-134a, een fluorkoolwaterstof, vrijgekomen in de lucht. Verdachte heeft dit voorval niet bij de Milieuklachtencentrale van de provincie Noord-Brabant gemeld.
Op 13 juli 2021 bevonden toezichthouders van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant zich op het terrein van verdachte. Eerder die dag, omstreeks 10.00 uur, had bij een silo van de LXF-fabriek op het terrein van verdachte een lekkage van polycarbonaatpoeder plaatsgevonden [hierna: voorval 1]. Dit voorval is niet bij de Milieuklachtencentrale gemeld. Vanaf 13.30 uur is men begonnen met het opruimen van het poeder. Een daartoe gespecialiseerd bedrijf heeft daarbij het poeder met water van de silo gespoten. Tijdens die werkzaamheden is een deel van het polycarbonaatpoeder en het daarmee verontreinigde water (ook) buiten de inrichting terechtgekomen; op het wegdek, de beplanting en het gebouw van de Arbodienst. Ook zijn filters van de straatkolken verstopt geraakt, waardoor de verontreiniging naar onverharde oppervlakten is gestroomd. Hierdoor zijn nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. Dit voorval werd vervolgens op 13 juli 2021 omstreeks 14.10 uur gemeld [hierna: voorval 2].
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank – evenals de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de tenlastegelegde gebeurtenissen van 18 juni 2021 en 13 juli 2021 als ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 17.2 van de Wet milieubeheer (hierna: “Wm”) moeten worden aangemerkt.
Bij beschikking van 19 februari 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant besloten dat voor verdachte bij het melden van ongewone voorvallen maatwerkvoorschriften van toepassing zijn.

de standpunten van de officier van justitie en van de verdediging
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde ongewone voorvallen onder het regime van artikel 17.2 eerste lid Wm vielen en dat daarom beide ongewone voorvallen hadden moeten worden gemeld. Dat heeft verdachte nagelaten.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging vrijspraak van verdachte bepleit omdat de ongewone voorvallen op grond van de voor verdachte geldende maatwerkvoorschriften niet gemeld hoefden te worden en dat waar op 13 juli 2021 melding wel was verplicht, verdachte dit tijdig heeft gedaan.

het oordeel van de rechtbank.
Artikel 17.2 eerste lid Wm bevat een meldplicht voor degene die een inrichting drijft waarin zich een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan. Die melding moet zo spoedig mogelijk gedaan worden aan het bevoegd gezag.
Artikel 17.2 vierde lid Wm bepaalt dat het bevoegd gezag voor categorieën van ongewone voorvallen waarvan de nadelige gevolgen niet significant zijn, voorschriften kan stellen die afwijken van de meldplicht als bedoeld in het eerste lid.
Bij beschikking van 19 februari 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant besloten dat voor verdachte bij het melden van ongewone voorvallen maatwerkvoorschriften van toepassing zijn. In die beschikking is in hoofdstuk 1.1 “Ongewone voorvallen” onder meer het volgende bepaald [pag. 24]:
1.1.1 Na elk ongewoon voorval dient met behulp van het meldschema, met toelichting, opgenomen in bijlage 2 en 3 bij de aanvraag, te worden bepaald of sprake is van een ongewoon voorval met of zonder significante gevolgen voor het milieu.
1.1.2 Ongewone voorvallen die na toepassing van het meldschema worden geclassificeerd als ongewoon voorval mét significante gevolgen voor het milieu dienen zo spoedig mogelijk te worden gemeld aan de Milieuklachtencentrale van de provincie Noord-Brabant, tcl.nr. (073) 681 28 21.
1.1.3 Ongewone voorvallen die na toepassing van het meldschema worden geclassificeerd als ongewoon voorval zónder significante gevolgen voor het milieu dienen binnen 24 uur na het ongewone voorval te zijn opgenomen in het registratiesysteem voor ongewone voorvallen.
Hoewel het vierde lid van artikel 17.2 Wm als uitgangspunt heeft dat bijzondere maatwerkvoorschriften betrekking hebben op de lichtere categorieën ongewone voorvallen, zodat voor de overige (zwaardere) ongewone voorvallen de algemene meldplicht in het eerste lid onverminderd van kracht blijft, volgt uit de inhoud van de maatwerkvoorschriften die Gedeputeerde Staten aan verdachte heeft opgelegd een andere systematiek.
Uit de tekst en inhoud van deze maatwerkvoorschriften volgt onmiskenbaar dat die niet alleen betrekking hebben op de lichtere categorieën ongewone voorvallen. De voorschriften zien op álle ongewone voorvallen die zich binnen de inrichting van verdachte kunnen voordoen. De voorschriften schrijven voor dat verdachte bij ieder ongewoon voorval het meldschema dient te volgen. Als daaruit voortvloeit dat het ongewone voorval classificeert als een ongewoon voorval met significante gevolgen voor het milieu, geldt een meldplicht. Als het een ongewoon voorval betreft zonder significante gevolgen voor het milieu, geldt een registratieplicht. De voorschriften schrijven derhalve voor wanneer verdachte een meldplicht heeft. De meldplicht uit artikel 17.2 eerste lid Wm is hiermee geïncorporeerd in de maatwerkvoorschriften.
De rechtbank kan in dit licht het standpunt van de Omgevingsdienst, dat de officier van justitie heeft overgenomen, niet volgen. Dat standpunt veronderstelt dat indien en voor zover uit het meldschema geen meldplicht voor verdachte geldt, teruggevallen moet worden op artikel 17.2 lid 1 Wm en verdachte alsnog moet melden. Dit standpunt leidt ertoe dat verdachte altijd moet melden, is het niet omdat de maatwerkvoorschriften dat via het meldschema voorschrijven, dan is het wel omdat de maatwerkvoorschriften dat niet voorschrijven en teruggevallen moet worden op artikel 17.2 lid 1 Wm. Dat standpunt is vanzelfsprekend onhoudbaar. Het maakt de maatwerkvoorschriften volkomen inhoudsloos.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inhoud van de maatwerkvoorschriften geen andere uitleg laten dan dat die voorschriften bepalend zijn voor de vraag of verdachte melding had moeten maken van het ongewone voorval van 18 juni 2021 en 13 juli 2021.
Ongewoon voorval 18 juni 2021
In de toelichting op het meldschema [pag. 43 en 44] is in het hoofdstuk “Lucht” onderdeel 4.1 bepaald: “Release boven de grenswaarde. Indien een release naar de lucht (niet contained) heeft plaatsgevonden waarbij meer dan de in tabel 1 vermelde grenswaarde van een stof is vrijgekomen, dient dit te worden gemeld” en “Een spill boven een bodembeschermende voorziening waarbij meer dan de in tabel 1 vermelde grenswaarde, als gevolg van verdamping, alsnog in de atmosfeer terecht is gekomen (release) dient te worden gemeld.”
De rechtbank stelt vast dat de stof R-134a niet in tabel 1 wordt genoemd. Daarmee valt de stof R-134a onder de categorie “niet genoemde stoffen” in de tabel, waarbij voor de meldingswaardige grenswaarde naar de EPA-lijst wordt verwezen. De EPA-lijst is een lijst van gevaarlijke stoffen met de daarbij behorende meldingsplichtige hoeveelheden. Op deze lijst staat de stof R-134a evenmin vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat, deze voorschriften volgend, het ongewone voorval van 18 juni 2021 geen significante gevolgen voor het milieu had, zodat verdachte kon en mocht volstaan met het opnemen van dit voorval in haar registratiesysteem. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 4 september 2025 is de rechtbank gebleken dat verdachte dat heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Ongewoon voorval 13 juli 2021
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 4 september 2025 stelt de rechtbank vast dat de lekkage van polycarbonaatpoeder (PC-poeder) op 13 juli 2021 omstreeks 10.00 uur [voorval 1] niet buiten de inrichting zichtbaar was en binnen de bodembeschermende voorziening van de inrichting van verdachte is gebleven. Gelet op het stroomschema “Bodem” [pag. 46] kon verdachte op dat moment volstaan met de registratie van dit voorval.
Op 13 juli 2025 heeft verdachte een gespecialiseerd bedrijf ingeschakeld voor de verwijdering van het polycarbonaatpoeder. Dit bedrijf is omstreeks 13.30 uur met haar werkzaamheden gestart door het polycarbonaatpoeder met water van de silo te spuiten. Tijdens die werkzaamheden is het polycarbonaatpoeder en het met dat poeder verontreinigde water, buiten de inrichting op de onverharde grond en in het rioolwater terecht gekomen [voorval 2].
In de toelichting op het meldschema [pag. 44, 45] is onder meer opgenomen:
5. Verontreiniging buiten de inrichting.
Indien een spill (bijvoorbeeld PC poeder) niet contained is en buiten de inrichting terechtgekomen is, dient dit te worden gemeld. Het gaat hierbij om vaste stoffen die zichtbaar zijn buiten de inrichting en die mogelijk aanleiding geven tot klachten uit de omgeving.
6. Spill buiten een bodembeschermende voorziening
In het geval dat een spill in of rond een chemische fabriek buiten een bodembeschermende voorziening is gekomen, dient dit te worden gemeld. Tevens worden maatregelen getroffen om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, door bijvoorbeeld de verontreinigde grond zo spoedig mogelijk af te graven. In onderstaande situaties hoeft een spill buiten een bodembeschermende voorziening niet te worden gemeld:
  • indien de spill inerte poeders (PPO en PC) en granulaat betreft en geheel verwijderbaar is
  • (….)
  • (…).
Voorval 2 is naar het oordeel van de rechtbank een ongewoon voorval dat op grond van de maatwerkvoorschriften moest worden gemeld. Van de uitzonderingssituatie was geen sprake. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 4 september 2025 is de rechtbank gebleken dat verdachte voorval 2 omstreeks 14.11 uur bij de Milieuklachtencentrale heeft gemeld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door te handelen zoals hiervoor is omschreven, voorval 2 zo spoedig mogelijk heeft gemeld bij de daarvoor bevoegde instantie, de Milieuklachtencentrale bij de provincie Noord-Brabant. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte derhalve ook van voorval 2 vrijspreken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en onder 2 tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I. Tillema, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. D. ten Boer, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 17 september 2025.