ECLI:NL:RBOBR:2025:5720

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
25/930
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bodemverontreiniging in Eindhoven

Op 11 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De last was opgelegd vanwege bodemverontreiniging door lekkende mestzakken op een perceel in Eindhoven. Verzoekers, die bezwaar maakten tegen deze last, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een rechtmatigheidsbeoordeling van de last onder dwangsom, en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, maar verlengde de begunstigingstermijn met acht weken om verzoekers de kans te geven aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat het niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn aan de last te voldoen, en dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om de begunstigingstermijn verder te verlengen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige naleving van milieuregels en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/930

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven

(gemachtigde: mr. C.M.C. de Krosse, mr. A. van de Waerdt en [naam]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom die is opgelegd voor bodemverontreiniging door lekkende mestzakken op een perceel in de gemeente Eindhoven.
1.1.
Verzoekers zijn het niet eens met die last onder dwangsom. Zij hebben daarom bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij voeren daartoe een aantal gronden aan.
1.2.
De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich in dit geval niet voor een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van de last onder dwangsom. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek daarom aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat hij het verzoek om een voorlopige voorziening afwijst, maar geeft verzoekers nog wel een begunstigingstermijn van acht weken om aan de last onder dwangsom te voldoen.

Procesverloop

2.1.
Bij besluit van 5 november 2024 heeft het college aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Volgens het college is sprake van een overtreding van artikel 1.7. onder b van de Omgevingswet omdat een mestzak is gaan lekken op een aan de [adres] in [plaats]. Het college heeft, voor zover van belang verzoekers gelast om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden door bijvoorbeeld de bodem te saneren conform het plan van aanpak van 28 mei 2024 (ontvangen op 6 september 2024). Wanneer na 23 december 2024 wordt geconstateerd dat de bodem nog steeds verontreinigd is, wordt een dwangsom verbeurd van € 24.000 per constatering met een maximum van een constatering per week tot een maximum te verbeuren bedrag van € 72.000.
2.2.
Op 12 november 2024 heeft het college de begunstigingstermijn voor alle overtreders verlengd tot 10 maart 2025 en bij besluit van 4 februari 2025 verlengd tot 21 april 2025.
2.3.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 november 2025 en de voorzieningenrechter op 20 april 2025 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen tot schorsing van het bestreden besluit.
2.4.
De voorzieningenrechter was niet in staat om voor het einde van de verlengde begunstigingstermijn van 21 april 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk te behandelen. Het college heeft bij e-mail van 23 april 2025 aan de rechtbank bericht dat het bereid is de begunstigingstermijn op te schorten tot en met twee weken na de uitspraak in deze voorziening. Op 24 april 2025 heeft de rechtbank dit aan verzoekers bericht.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekers [naam] en zijn gemachtigde en namens het college zijn gemachtigden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met zaak 25/932.

Feiten en omstandigheden

3.1.
[verzoeker 1] is een bedrijf dat onder andere hulpstukken voor de landbouw verhuurt en zij houdt zich ook bezig met de op- en overslag van vloeistoffen. In deze zaak heeft zij op het perceel aan de [adres] in [plaats] (kadastraal bekend als [nummer]) mestzakken neergelegd en deze door een derde bedrijf ([naam]) op verschillende dagen in maart 2024 laten vullen met spuiwater. [verzoeker 1] is eigenaar van deze mestzakken. Het perceel waarop de mestzakken zijn gelegd is in eigendom van de gemeente Eindhoven en het perceel wordt gehuurd door [naam].
3.2.
Op 29 maart 2024 heeft een medewerker van de gemeente Eindhoven een melding ingediend bij de milieuklachtencentrale van de omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) met betrekking tot de [adres] in [plaats]. Er is gemeld dat aan de [adres] te [plaats] een mestzak lek was geraakt waarbij een deel van de inhoud in de ondergelegen bodem en de naastgelegen sloten terecht was gekomen.
3.3.
Er is contact opgenomen met verzoeker ([verzoeker 1]) als eigenaar van de mestzakken en [naam] is ter plekke gekomen. Er heeft vervolgens een spoedsanering plaatsgevonden. De sloot is voor de overgang in de [plaats] gedempt. De (resterende) inhoud van de mestzak is geleegd in een andere mestzak en is verwijderd. Met [naam] zijn nadere afspraken gemaakt om het bovenste gedeelte van de verzadigde leemgrond af te graven en af te voeren, de vloeistoffen in en rondom de sloot op te zuigen, het maaisel uit de sloten te verwijderen. Deze maatregelen zijn ook uitgevoerd.
3.4.
Op 6 september 2024 is een plan van aanpak ontvangen door de ODZOB. Daaruit volgt dat ondanks de spoedsanering is gebleken dat een restverontreiniging van ammonium en sulfaat is achtergebleven. Uit het rapport van Strukton blijkt dat de grond aanvullend afgegraven moet worden omdat deze niet meer te saneren is en als afval afgevoerd moet worden. De omvang van de verontreiniging in de bodem is vooralsnog geschat op 500 kuub, het verontreinigde slib in de westelijke watergang op 12 kuub en in de verontreinigde bodem in de zuidelijke greppel op 40 kuub. Ten oosten van de rijbaan zijn ook verontreinigingen aangetoond, maar hier is geen omvang vastgesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4.1.
Verzoekers hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De begunstigingstermijn liep tot
21 april 2025. Deze termijn is al verlopen. Het college is bereid geweest te wachten totdat op het verzoek om voorlopige voorzieningen is beslist, maar het college is niet bereid om langer te wachten. Dat betekent dat verzoekers, nu de begunstigingstermijn is verlopen, onmiddellijk aan de last onder dwangsom moeten voldoen.
4.2.
Deze zaak leent zich niet voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over hetgeen verzoekers tijdens de zitting naar voren hebben gebracht. Onder andere de vraag of sprake is verschoonbare termijnoverschrijding, of sprake is van een overtreding en of verzoekers kunnen worden aangemerkt als overtreder op grond van artikel 1.7 onder b van de omgevingswet, dient beantwoord te worden in de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter zal daarom een belangenafweging verrichten. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vraag of de verzochte voorlopige voorziening moet worden toegewezen, zal beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter zal daartoe de wederzijdse belangen inventariseren en vervolgens een afweging maken.
Wederzijdse belangenafweging
4.3.
Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat het belang van verzoekers daarin is gelegen dat zij meer tijd nodig hebben. Namens verzoekers is aangegeven dat erkend wordt dat een van de mestzakken is gaan lekken en dat zij dit in overleg met het college willen oplossen. Verzoekers zijn daarvoor afhankelijk van een derde omdat zij niet bevoegd zijn dit zelf te mogen doen. Zij hebben voor de sanering van de grond ook een erkende aannemer ingeschakeld, maar het lukte deze niet om een afnemer te vinden voor de grond die volgens het saneringsplan afgegraven moet worden. Inmiddels hebben verzoekers een andere erkende aannemer gevonden, maar deze heeft ook enige tijd nodig voor de sanering van de bodem. Verzoekers willen op korte termijn, in de week na de zitting, om de tafel gaan zitten met het college om nadere afspraken te maken.
4.4.
Het college heeft op zitting aangegeven dat het bereid is om met verzoekers om de tafel te gaan zitten, maar het college is niet bereid om nog meer uitstel te verlenen. Het belang van het college bij opheffing van de schorsing, is daarin gelegen dat het wil voorkomen dat verdere milieuschade ontstaat. Indien nog langer wordt gewacht met het afgraven van de grond, zal de verontreiniging steeds dieper in de bodem zakken en de vrees is dat het in het grondwater terecht zal komen. Er zal ook steeds meer grond afgevoerd moeten worden. Om dit te voorkomen, moet de verontreinigde grond volgens het college zo snel mogelijk worden verwijderd en afgevoerd worden naar een erkende verwerker. Verzoekers hebben inmiddels al meer dan een jaar de tijd gekregen om de overtreding ongedaan te maken en dat is volgens het college lang genoeg geweest.
Belangenafweging
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in alle redelijkheid kunnen weigeren om de begunstigingstermijn nog langer te verlengen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [1] geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Verzoekers hebben op zitting gesteld dat het inderdaad allemaal sneller had gekund, maar dat de aannemer die zij hebben ingeschakeld dat niet is gelukt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hadden verzoekers, zoals het college terecht naar voren heeft gebracht, eerder naar een andere aannemer moeten zoeken. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om binnen deze termijn aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden voor toewijzing van de gevraagde voorziening om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
4.6.
Wel ziet de voorzieningenrechter gezien het feit dat verzoekers afhankelijk zijn van een derde om te voldoen aan de last en zij inmiddels een andere aannemer hebben gevonden, reden om begunstigingstermijn kort te verlengen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat ook mogelijk omdat tot op heden geen sprake is van dergelijke zwaarwegende milieubelangen die maken dat de uitvoering van de last zodanig spoedeisend is, dat deze geen uitstel meer kan hebben. Weliswaar heeft het college gesteld dat de verontreiniging verder de bodem in zakt, maar gezien het feit dat het college de begunstigingstermijn zelf met een jaar heeft verlengd en ook niet is overgegaan tot spoedeisende bestuursdwang, kan daaruit niet worden afgeleid dat uitvoering van de last zodanig spoedeisend is, dat deze geen uitstel meer kan hebben.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding om de begunstigingstermijn kort verder te verlengen zodat verzoekster nog een redelijke termijn heeft na bekendmaking van deze uitspraak om de overtreding alsnog te beëindigen. De voorzieningenrechter verlengt gelet hierop de begunstigingstermijn tot acht weken na bekendmaking van deze uitspraak door verzending daarvan aan partijen.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de gevraagde voorlopige voorziening (schorsing van het bestreden besluit) af;
- verlengt de begunstigingstermijn tot acht weken na bekendmaking van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.A. Maarschalkerweerd, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.P. van Tilborg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2589 en 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2860