ECLI:NL:RBOBR:2025:5719

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
25/932
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. Maarschalkerweerd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bodemverontreiniging in Eindhoven

Op 11 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een last onder dwangsom die was opgelegd aan verzoekster, een bedrijf dat vloeistoffen vervoert. De last was opgelegd vanwege bodemverontreiniging door lekkende mestzakken op een perceel in de gemeente Eindhoven. Verzoekster was het niet eens met de last en had beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een rechtmatigheidsbeoordeling van de last onder dwangsom, maar dat het verzoek wel aan de hand van een belangenafweging kon worden beoordeeld.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de begunstigingstermijn voor het voldoen aan de last was verlopen. De rechter weegt de belangen van verzoekster, die hoge kosten zou moeten maken voor het afvoeren van de verontreinigde grond, tegen de belangen van het college, dat verdere milieuschade wilde voorkomen. Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen tot er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster en het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op milieuschade en de verplichtingen van betrokken partijen onder de Omgevingswet.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/932

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 september 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven

(gemachtigde: mr. C.M.C. de Krosse, mr. A. van de Waerdt en [naam]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom die is opgelegd voor bodemverontreiniging door lekkende mestzakken op een perceel in de gemeente Eindhoven.
1.1.
Verzoekster is het niet eens met die last onder dwangsom omdat zij van oordeel is dat er geen sprake is van een overtreding en zij niet kan worden aangemerkt als overtreder op grond van artikel 1.7 onder b van de omgevingswet. Zij heeft daarom beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen Zij voert daartoe een aantal gronden aan.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich in dit geval niet voor een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van de last onder dwangsom. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek daarom aan de hand van een belangenafweging.

Procesverloop

2.1.
Bij besluit van 5 november 2024 heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft, voor zover van belang verzoekers gelast om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden door bijvoorbeeld de bodem te saneren conform het plan van aanpak van 28 mei 2024 (ontvangen op 6 september 2024). Wanneer na 23 december 2024 wordt geconstateerd dat de bodem nog steeds verontreinigd is, wordt een dwangsom verbeurd van € 24.000 per constatering met een maximum van een constatering per week tot een maximum te verbeuren bedrag van € 72.000.
2.2.
Op 12 november 2024 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 10 maart 2025.
2.3.
Op 4 februari 2025 is nogmaals verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen omdat ook 10 maart 2025 niet haalbaar is.
2.4.
Bij het besluit op bezwaar van 21 maart 2025 heeft het college het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het bestreden besluit onder aanvulling van de motivering ten aanzien van de hoogte van de dwangsom in stand gelaten.
2.5.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.6.
De voorzieningenrechter was niet in staat om voor het einde van de verlengde begunstigingstermijn van 21 april 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk te behandelen. Het college heeft bij e-mail van 23 april 2025 aan de rechtbank bericht dat het bereid is de begunstigingstermijn op te schorten tot en met twee weken na de uitspraak in deze voorziening. Op 24 april 2025 heeft de rechtbank dit aan verzoeker bericht.
2.7.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.8.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster haar gemachtigde en namens het college zijn gemachtigden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met zaak 25/930.

Feiten en omstandigheden

3.1.
Verzoekster is een bedrijf dat vloeistoffen vervoert zoals spuiwater met een tankwagen. Op verschillende dagen in maart (7,12 21,22,23) heeft zij spuiwater bij verschillende ondernemingen opgehaald en vervoerd naar een perceel aan de [adres] in [plaats] (kadastraal bekend als [nummer]), dat in eigendom is van de gemeente Eindhoven. Het perceel wordt gehuurd door [naam]. [naam] had op dat perceel drie mestzakken opgeslagen. Verzoekster heeft het spuiwater op meerdere (hiervoor aangegeven) dagen gelost in deze mestzakken.
3.2.
Op 29 maart 2024 heeft een medewerker van de gemeente Eindhoven een melding ingediend bij de milieuklachtencentrale van de omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) met betrekking tot de [adres] in [plaats]. Er is gemeld dat aan de [adres] te [plaats] een mestzak lek was geraakt waarbij een deel van de inhoud in de ondergelegen bodem en de naastgelegen sloten terecht was gekomen.
3.3.
Er is contact opgenomen met verzoekers als eigenaar van de mestzakken en [naam] is ter plekke gekomen. Er heeft vervolgens een spoedsanering plaatsgevonden. De sloot is voor de overgang in [adres] gedempt. De (resterende) inhoud van de mestzak is geleegd in een andere mestzak en is verwijderd. Met [naam] zijn nadere afspraken gemaakt om het bovenste gedeelte van de verzadigde leemgrond af te graven en af te voeren, de vloeistoffen in en rondom de sloot op te zuigen, het maaisel uit de sloten te verwijderen. Deze maatregelen zijn ook uitgevoerd.
3.4.
Op 6 september 2024 is een plan van aanpak ontvangen door de ODZOB. Daaruit volgt dat ondanks de spoedsanering is gebleken dat een restverontreiniging van ammonium en sulfaat is achtergebleven. Uit het rapport van Strukton blijkt dat de grond aanvullend afgegraven moet worden omdat deze niet meer te saneren is en als afval afgevoerd moet worden. De omvang van de verontreiniging in de bodem is vooralsnog geschat op 500 kuub, het verontreinigde slib in de westelijke watergang op 12 kuub en in de verontreinigde bodem in de zuidelijke greppel op 40 kuub. Ten oosten van de rijbaan zijn ook verontreinigingen aangetoond, maar hier is geen omvang vastgesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4.1.
Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De begunstigingstermijn liep tot
21 april 2025. Deze termijn is al verlopen. Het college is bereid te wachten totdat op het verzoek om voorlopige voorzieningen is beslist, maar het college is niet bereid om langer te wachten. Dat betekent dat verzoekster, nu de begunstigingstermijn is verlopen, onmiddellijk aan de last onder dwangsom moeten voldoen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bodemprocedure verschillende vragen voorliggen. Zo zijn partijen verdeeld over de vraag of de vastgestelde verontreiniging van de grond ook nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft en of verzoekster als vervoerder van het spuiwater wel kan worden aangemerkt als overtreder. De procedure was ten tijde van de zitting onvoldoende uitgekristalliseerd om daarover een voorlopig rechtmatigheidsoordeel uit te spreken. De bodemprocedure is daarvoor de geëigende procedure.
4.3.
De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek daarom aan de hand van een belangenafweging. Zij weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan tegen elkaar af.
Wederzijdse belangenafweging
4.4.
Het belang van het college bij een afwijzing van de schorsing, is daarin gelegen dat het wil voorkomen dat verdere milieuschade ontstaat. Naar het oordeel van het college kan het toewijzing van een schorsing namelijk betekenen dat de verontreiniging steeds dieper in de bodem zakt en in het grondwater terecht zal komen. Daardoor zal ook meer grond afgevoerd moeten worden. Om dit te voorkomen dient de grond volgens het college zo snel mogelijk afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.
4.5.
Het belang van verzoeker is daarin gelegen dat hij zonder het treffen van een voorlopige voorziening hoge kosten zal moeten maken doordat hij de grond af zal moeten voeren naar een erkend verwerker.
Belangenafweging
4.6.
De voorzieningenrechter ziet, bij afweging van de belangen, aanleiding om de verzochte voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in ogenschouw dat er voor verzoekster niet onaanzienlijke kosten mee zijn gemoeid indien zij al hangende de bodemprocedure uitvoering aan de last zou moeten geven om door een erkende aannemer de bedoelde grond af te laten voeren. Verder ziet de voorzieningenrechter geen zwaarwegende milieubelangen die maken dat de uitvoering van de last zodanig spoedeisend is, dat de uitspraak in de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het college inmiddels de begunstigingstermijn al met een jaar heeft verlengd en op zitting heeft aangegeven dat de situatie (nog) niet dermate spoedeisend is geweest dat het college daarom is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit daarom schorsen tot een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
5.2.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven tot in de bodemprocedure uitspraak is gedaan;
-veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
-gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 385 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Maarschalkerweerd, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.P. van Tilborg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 5:1 Awb
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging, die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 1.7. Omgevingswet
Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:
a.alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen,
b.voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken,
c.als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.