In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 10 september 2025 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eisers, bestaande uit vier partijen, hebben een vordering ingediend tegen de gedaagden, die ook uit meerdere partijen bestaan. De hoofdzaak betreft een geschil over onroerende zaken en een overeenkomst die in november 2023 is gesloten, waarbij gedaagde sub 3 verantwoordelijk was voor de herontwikkeling van deze onroerende zaken. Eisers sub 2 en 4 hebben daarnaast een lening van € 50.000,00 verstrekt aan gedaagde sub 2 en zijn echtgenote, die bedoeld was voor mogelijke planschade. De eisers hebben de overeenkomst ontbonden omdat er geen onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend binnen de afgesproken termijn. Hierdoor willen de eisers niet langer in een onverdeelde boedel zitten met de gedaagden en eisen zij de verkoop van de onroerende zaken.
In het incident vorderen eisers sub 2 en 4 een voorlopige voorziening tot betaling van het geleende bedrag door gedaagde sub 2. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen voldoende belang is voor de toewijzing van deze voorlopige voorziening, aangezien de eisers niet hebben aangetoond dat zij de afloop van de hoofdzaak niet kunnen afwachten. De rechtbank heeft de vordering van eisers sub 2 en 4 afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00. De proceskostenveroordeling is hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat iedere veroordeelde het volledige bedrag kan worden aangesproken. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 10 september 2025.