ECLI:NL:RBOBR:2025:559

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/01/410578 / JE RK 24-1676
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met onvoldoende onderbouwd perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 31 januari 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk blijft, gezien de ernstige bedreigingen in zijn ontwikkeling en de ingrijpende gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt, waaronder het overlijden van zijn moeder. De ondertoezichtstelling is voor de duur van een jaar verlengd, tot 3 februari 2026.

De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] beoordeeld. De GI had verzocht om verlenging van deze machtiging, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI het perspectiefbesluit onvoldoende heeft onderbouwd. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden verlengd, tot 3 mei 2025, om de GI de gelegenheid te geven het perspectiefbesluit beter te onderbouwen of het eerder ingezette perspectiefonderzoek voort te zetten. De kinderrechter heeft benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is om snel duidelijkheid te krijgen over zijn toekomstperspectief.

De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden en een nadere mondelinge behandeling gelast, waarbij de GI, de vader en de pleegouders moeten worden opgeroepen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI uiterlijk een week voor de nadere mondelinge behandeling informatie over de stand van zaken van het perspectiefonderzoek moet overleggen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/410578 / JE RK 24-1676
Datum uitspraak: 31 januari 2025
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging [plaats 1] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam belanghebbende], hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 15 november 2024, ingekomen bij de griffie op 2 december 2024;
  • een brief van de GI van 9 januari 2025 met bijlagen (waaronder een perspectiefbesluit van 31 december 2024).
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] namens de GI;
  • de vader.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 3 februari 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 3 februari 2022 tot 3 februari 2023. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd. Voor het laatst bij beschikking van 14 december 2023 voor de duur van een jaar, te weten tot 3 februari 2025.
2.2.
Bij beschikking van 26 juni 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin (te weten bij de grootouders vaderszijde) in combinatie met deeltijdpleegzorg verleend voor de duur van zes maanden, te weten tot 26 december 2023. Bij beschikking van 6 juni 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor het laatst verlengd, namelijk tot 3 februari 2025.
2.3.
[de minderjarige] woonde sinds mei 2023 bij opa en oma (vaderszijde). Sinds juli 2024 woont hij bij zijn pleegouders in [plaats 2] .
2.4.
[de minderjarige] en de vader hebben vanaf het voorjaar van 2022 tot september 2023 geen contact met elkaar gehad. [de minderjarige] en de vader zien elkaar nu eens in de veertien dagen.
2.5.
Op [datum] is de moeder van [de minderjarige] overleden. Sindsdien heeft alleen de vader het gezag over [de minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar. Daarnaast vraagt de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De GI vraagt om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten tijdens de mondelinge behandeling

4.1.
De vader is het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling. Hij is het niet eens met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Volgens de vader heeft die maatregel niet met hem maar met de inmiddels overleden moeder van [de minderjarige] te maken. De vader ziet in dat hij door frustraties zijn emoties niet altijd onder controle had en flink van leer kon trekken tegen hulpverlening en de GI. Hij heeft zichzelf op dat vlak verbeterd.
Verder krijgen de vader en de pleegouders steeds meer vertrouwen in elkaars goede intenties. Het perspectief van [de minderjarige] kan volgens de vader open blijven liggen als hij en de pleegouders goed met elkaar leren samenwerken en [de minderjarige] hier zelf een mening over kan gaan vormen. De vader wil een grotere rol spelen in het leven van [de minderjarige] . Met een goede samenwerking en onder begeleiding van het omgangshuis kan dit bereikt worden.
4.2.
De GI handhaaft beide verzoeken. Volgens de GI lukt het de vader onvoldoende om goed samen te werken met alle betrokkenen rondom [de minderjarige] . Vader kan het belang van [de minderjarige] niet altijd vooropstellen. [de minderjarige] leeft volgens de GI al lang in onzekerheid. Hij heeft duidelijkheid en stabiliteit nodig. Het omgangshuis is in de afgelopen periode nauw betrokken geweest. Het omgangshuis biedt doorgaans geen ondersteuning meer wanneer niet langer sprake is van begeleid contact. De GI streeft ernaar dat [de minderjarige] een fijn contact heeft met zijn vader en dat hij kan opgroeien bij de pleegouders. Het afgelopen jaar is een perspectiefonderzoek verricht naar de vraag of [de minderjarige] bij zijn moeder kan opgroeien. In augustus 2024 heeft de GI de beslissing genomen dat [de minderjarige] niet bij zijn moeder kan opgroeien. Recent hebben de pleegouders aan de GI laten weten dat zij het niet aankunnen als opnieuw het perspectief van [de minderjarige] zou worden onderzocht.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
5.1.
De kinderrechter moet beoordelen of de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar moet worden verlengd (artikel 1:255 in samenhang met artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter vindt de ondertoezichtstelling nog steeds nodig. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.3.
Ten eerste wordt [de minderjarige] nog altijd ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. [de minderjarige] heeft de nodige ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt in zijn leven. Zijn moeder kampte met verslavingsproblemen en persoonlijke problematiek (waaronder PTSS). Vanaf het voorjaar van 2022 tot september 2023 heeft [de minderjarige] geen contact gehad met zijn vader. Eind mei 2023 is [de minderjarige] op basis van een machtiging uithuisplaatsing vanuit de thuissituatie bij zijn moeder bij opa en oma (vaderszijde) gaan wonen. Vervolgens is hij vanaf het voorjaar van 2024 stapsgewijs gaan kennismaken met zijn huidige pleegouders, waar hij per juli 2024 woont. [de minderjarige] ziet zijn opa en oma sindsdien een stuk minder en dat is wennen. Daarnaast is hij in de zomer van 2024 van school en BSO gewisseld. Ook dat is wennen. Verder is op [datum] zijn moeder door zelfdoding overleden. In de tussentijd is via het omgangshuis gewerkt aan het opbouwen van het contact tussen de vader en [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft inmiddels een dag per veertien dagen bij zijn vader. Binnenkort zal hij ook een nacht bij de vader blijven slapen.
5.4.
Ten tweede heeft de kinderrechter nog steeds niet de verwachting dat de zorgen over [de minderjarige] met vrijwillige hulpverlening, dus zonder een ondertoezichtstelling, kunnen worden weggenomen. De vader enerzijds en de pleegouders en de GI anderzijds zijn het niet met elkaar eens over belangrijke zaken in het leven van [de minderjarige] . Zo vindt de vader dat [de minderjarige] uiteindelijk bij hem kan komen wonen, terwijl de pleegouders en de GI vinden dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt. Daarnaast is de GI van mening dat de vader niet altijd goed samenwerkt met de betrokkenen rondom [de minderjarige] . De regie vanuit de GI blijft daarom nodig om ervoor te zorgen dat het belang van [de minderjarige] centraal blijft staan en de juiste beslissingen over hem worden genomen.
5.5.
Op basis van het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. Die termijn is passend gelet op de zorgen rondom [de minderjarige] .
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
5.6.
Vervolgens moet de kinderrechter beoordelen of de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] moet worden verlengd (artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek).
5.7.
Anders dan de vader, vindt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing nog altijd nodig. Zoals hiervoor overwogen, hebben [de minderjarige] en de vader elkaar vanaf het voorjaar van 2022 tot september 2023 niet gezien. In de afgelopen periode is het contact tussen de vader en [de minderjarige] onder begeleiding van het omgangshuis opgebouwd. Inmiddels zien zij elkaar een dag per veertien dagen. Binnenkort zal [de minderjarige] ook een nacht bij de vader blijven slapen. Dat is positief. De kinderrechter heeft echter niet de verwachting dat [de minderjarige] binnen afzienbare tijd bij de vader zal wonen. Daarbij speelt onder meer dat [de minderjarige] in de afgelopen jaren op verschillende plekken heeft gewoond en dat het nu goed met hem gaat in het pleeggezin. Bovendien heeft de GI recent een perspectiefbesluit genomen dat inhoudt dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de vader ligt.
5.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aan de kinderrechter gevraagd om het perspectiefbesluit te beoordelen. De kinderrechter vindt dat de GI het perspectiefbesluit onvoldoende heeft onderbouwd. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.9.
De GI heeft in haar verzoekschrift van 15 november 2024 geschreven dat in het komende jaar duidelijkheid moet komen voor [de minderjarige] over waar hij zal opgroeien. Ter toelichting hierop heeft de GI in het verzoekschrift uiteengezet dat in “
september 2024 met vader en het omgangshuis is afgesproken dat zij betrokken blijven als zorgaanbieder die vader begeleidt in het traject om te onderzoeken of het opvoedperspectief voor [de minderjarige] bij hem kan komen te liggen. (….) Vooruitkijkend heeft het omgangshuis aangegeven dat een vervolgstap in uitbreiding kan zijn van een dag per 14 dagen naar een weekend per 14 dagen omdat zij een positief contact tussen vader en [de minderjarige] waarnemen zoals te lezen is in het evaluatieplan. Vanuit de GI zijn er zorgen over vaders mogelijkheden om bij [de minderjarige] aan te kunnen sluiten vanuit [de minderjarige] ’ behoefte in plaats van de wens/behoefte van vader. De GI wil hier tijdens het stapsgewijs uitbreiden naar een weekend per 14 dagen meer zicht op krijgen alvorens er een perspectiefbesluit genomen kan worden. Zoals in de brief met voorwaarden aan vader (bijlage 5) helder staat omschreven weegt de GI hierin ook de veerkracht van [de minderjarige] sterk mee. [de minderjarige] leeft al zeer lange tijd in onzekerheid over waar hij op zal groeien. Met periodes is meer of minder zichtbaar dat [de minderjarige] hier mee bezig is of last van heeft. Dit is merkbaar aan de vragen die [de minderjarige] stelt of de opmerkingen die [de minderjarige] hierover maakt.
5.1
De kinderrechter leidt uit het voorgaande af dat de GI de komende periode van plan was te onderzoeken of het perspectief van [de minderjarige] bij de vader kan komen te liggen. In het bovenstaande citaat staat letterlijk dat de GI daartoe eerst stapsgewijs wil uitbreiden naar een weekend per veertien dagen voordat een perspectiefbesluit kan worden genomen.
5.11.
Nog geen zes weken na de datum van het verzoekschrift gooit de GI het over een andere boeg en meldt zij in de brief van 31 december 2024 aan de vader dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij hem ligt. In die brief somt de GI verschillende redenen op waarom [de minderjarige] niet bij de vader kan wonen. Die redenen waren echter ook al bekend op de datum van het verzoekschrift. Op dat moment was bijvoorbeeld al bekend dat [de minderjarige] meerdere keren heeft moeten wisselen van woonplek en dat hij al lange tijd in onzekerheid leeft over waar hij zal opgroeien. Ook was op dat moment al bekend dat de GI zorgen heeft over de mogelijkheden van de vader om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] .
5.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter aan de GI gevraagd wat de reden voor de koerswijziging is geweest. De GI heeft toen twee redenen genoemd: het overlijden van de moeder van [de minderjarige] en het feit dat de pleegouders hebben aangegeven dat zij niet nog een perspectiefonderzoek aankunnen. Verder heeft de GI nog aangevuld dat het de vader onvoldoende lukt om met de andere betrokkenen rondom [de minderjarige] samen te werken en het belang van [de minderjarige] voorop te stellen.
5.13.
Naar het oordeel van de kinderrechter vormen deze redenen een onvoldoende onderbouwing voor de hiervoor genoemde koerswijziging. De moeder is namelijk ruim voor de datum van het verzoekschrift overleden. Die omstandigheid was bij het schrijven van het verzoekschrift dus al bekend. Verder zijn de samenwerking met de vader en zijn (on)mogelijkheden om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen al lange tijd een punt van aandacht. Ook die aspecten waren bij het schrijven van het verzoekschrift dus al bekend. De kinderrechter heeft verder begrip voor de mening van de pleegouders, maar die mening zou niet ertoe mogen leiden dat de GI zich daardoor genoodzaakt voelt om af te zien van het perspectiefonderzoek. Die indruk heeft de kinderrechter nu wel en het is de vraag of daarmee in het belang van [de minderjarige] wordt gehandeld.
5.14.
Concluderend is de kinderrechter van oordeel dat de GI aan de vader (en later ook aan [de minderjarige] ) goed moet kunnen uitleggen waarom in eerste instantie een perspectiefonderzoek zou worden verricht en zes weken later daarvan is afgezien. De huidige uitleg van de GI hierover is onvoldoende. Dit betekent dat de kinderrechter het perspectiefbesluit op dit moment niet kan onderschrijven.
5.15.
Tegelijkertijd realiseert de kinderrechter zich dat [de minderjarige] een kwetsbaar kind is dat al lange tijd onzekerheid ervaart over zijn toekomstperspectief en het in zijn belang is om hierover binnen afzienbare tijd duidelijkheid te verkrijgen. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden verlengen, zodat de GI de gelegenheid krijgt om het perspectiefbesluit van een nadere onderbouwing te voorzien of om toch door te gaan met het eerder ingezette perspectiefonderzoek.
5.16.
De kinderrechter zal de beslissing voor het overige aanhouden, zoals hierna in het dictum bepaald. De GI, de vader en de pleegouders zullen worden oproepen voor de nadere mondelinge behandeling. Het omgangshuis zal niet worden opgeroepen, omdat de GI en de vader eventuele verslagen van het omgangshuis aan de kinderrechter kunnen overleggen en de kinderrechter die eventuele verslagen voldoende acht voor een verdere beoordeling van het verzoek.
5.17.
De GI wordt verzocht om uiterlijk een week voor de nadere mondelinge behandeling informatie over de stand van zaken van het eventuele perspectiefonderzoek dan wel de eventuele nadere onderbouwing van het perspectiefbesluit aan de kinderrechter te overleggen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 3 februari 2025 voor de duur van een jaar, dus tot 3 februari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 3 februari 2025 voor de duur van drie maanden, te weten tot 3 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beslissingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing voor het overige aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling, gelegen
vóór [datum 2], voor welke zitting de GI, de vader en de pleegouders dienen te worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, kinderrechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.