ECLI:NL:RBOBR:2025:5431

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
01/031486-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen met babbeltruc en pinpasgebruik

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen uit woningen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee diefstallen waarbij gebruik is gemaakt van een babbeltruc en het opnemen van geld met de pinpas van een van de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee andere diefstallen en het medeplegen daarvan. De opgelegde straf bedraagt 8 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd tot schadevergoeding van € 1.353,68 aan slachtoffer 2, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan brutale diefstallen van kwetsbare ouderen, wat de ernst van de feiten vergrootte. De rechtbank heeft de vordering van andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden, werd vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.031486.23
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats ] op [1970] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 juli 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 augustus 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.zij, in of omstreeks de periode van 21 juni 2022 tot en met 3 augustus 2022 op één of meer tijdstippen te Eindhoven en/of Nuenen, althans in Nederland,
- in/uit een woning aan [adres 1] , één of meerdere goederen te weten een portemonnee, identiteitspapieren, pinpas en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,- in/uit een woning aan [adres 2] , één of meerdere goederen te weten een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,- in/uit een woning aan [adres 3] , één of meerdere goederen te weten een portemonnee, identiteitspapieren, pinpas en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een andertoebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,- in/uit een woning aan [adres 4] , één of meerdere goederen te weten een portemonnee, identiteitspapieren en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.zij, in of omstreeks de periode van 22 juni 2022 tot en met 3 augustus 2022 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens met verschillende bankpassen één of meerdere betalingstransacties te verrichten bij een betaalautomaat en/of een winkel voor de aanschaf van goederen, waartoe zij of haar mededader(s) niet gerechtigd waren.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte integraal vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Vrijspraakoverwegingen in de zaken [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] .
Ten aanzien van de diefstal uit de woning aan [adres 3] (aangeefster [slachtoffer 3] ) en de diefstal uit de woning aan [adres 4] ( [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zal de rechtbank verdachte vrijspreken. De rechtbank kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte de persoon is geweest die deze diefstallen heeft gepleegd. De gegeven signalementen en de herkenning van verdachte op een foto van social media zijn daarvoor niet voldoende. Voor wat betreft de overige feiten komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring. De rechtbank zal uitleggen waarom dat bij de diefstallen in de woningen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] anders ligt.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat er op 18 juli 2022 een vrouw in haar woning is geweest die haar portemonnee heeft weggenomen. Kort daarna heeft zij geconstateerd dat er zes keer is gepind met haar pinpas. Een dag later op 19 juli heeft getuige [slachtoffer 6] aangeefster een foto gestuurd, waarop aangeefster de vrouw herkende die bij haar binnen zou zijn geweest. Verbalisant [verbalisant] heeft verdachte herkend als de persoon die op deze foto staat.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de portemonnee van aangeefster [slachtoffer 3] heeft weggenomen uit haar woning en betalingen heeft verricht met de pinpas van [slachtoffer 3] . Daartoe overweegt de rechtbank dat de herkenning door de verbalisant van de foto van verdachte die op sociale media rondgaat slechts een herkenning betreft van verdachte op één foto, zonder dat aangeefster – kort gezegd – de keuze is voorgehouden om verdachte tussen foto’s van andere personen te herkennen. Tevens is kennelijk bij het tonen van de foto aangeven dat deze vrouw betrokken zou zijn bij meerdere insluipingen. Daarom is (voldoende) aanvullend bewijs nodig, zoals camerabeelden. Dat aanvullend bewijs ontbreekt. Dat verbalisant [verbalisant] de verdachte op de foto heeft herkend, voegt niets toe omdat dit een foto betreft die geen verband heeft met de diefstal bij [slachtoffer 3] , maar een foto is die rondging op sociale media.
Voor wat betreft de diefstal op 3 augustus 2022 uit de woning aan [adres 4] bij aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] bevindt zich in het dossier alleen de aangifte die de dochter op 8 augustus 2022 namens hen heeft gedaan. In deze aangifte wordt verklaard datde dochter een foto van verdachte afkomstig van sociale media aan haar moeder heeft laten zien, waarna [slachtoffer 4] verdachte heeft herkend als de vrouw die in haar woning is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze aangifte en herkenning onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte op 3 augustus 2022 in de woning van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is geweest. Hiervoor geldt in grote lijnen hetzelfde als wat de rechtbank ten aanzien van de herkenning door aangever [slachtoffer 3] heeft overwogen, namelijk dat bij de herkenning op één foto een aanmerkelijke kans bestaat op een onjuiste herkenning. Aanvullend bewijs is er niet.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het derde en vierde gedachtestreepje bij feit 1 en de diefstal ten aanzien van aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] onder feit 2.
Nadere bewijsoverwegingen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de diefstal uit de woning van aangeefster [slachtoffer 1] dat aangeefster een signalement heeft gegeven van de vrouw die haar portemonnee uit haar woning heeft weggenomen. Uit buurtonderzoek is gebleken dat er camerabeelden beschikbaar zijn van vlak na de diefstal. Op deze camerabeelden is verdachte herkend. Naar het oordeel van deze rechtbank is deze herkenning betrouwbaar. Verdachte was dus in de buurt van de woning van aangeefster kort na de diefstal en bovendien komt de vrouw op de beelden (verdachte) overeen met het door aangeefster opgegeven signalement. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring ten aanzien van de diefstal uit de woning aan [adres 1] .
Ten aanzien van de diefstal uit de woning aan [adres 2] bij aangever [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat kort na de diefstal geld is opgenomen bij de geldmaat. Op de camerabeelden bij de geldmaat is verdachte herkend. Bovendien heeft getuige [getuige] verklaard dat zij heeft gezien dat aangever sprak met een vrouw, waarbij aangever tegen de vrouw zei dat er al € 1.200,00 van zijn bankrekening was gehaald. Getuige [getuige] herkende deze vrouw later van een foto die zij van de coördinator buurtpreventie ontving. Voorts overweegt de rechtbank dat verbalisanten verdachte herkenden op deze foto. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde diefstallen ten aanzien van aangever [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat verdachte is herkend op de camerabeelden bij de geldautomaat op het moment dat gepind is met de pinpas van aangever [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook alleen gehandeld, en zal de rechtbank vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelenbijlage komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.in de periode van 21 juni 2022 tot en met 22 juni 2022 te Eindhoven- in een woning aan [adres 1] , goederen te weten een portemonnee, identiteitspapieren, pinpas en geld, dat aan [slachtoffer 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,- in een woning aan [adres 2] , een pinpas, die geheel aan [slachtoffer 2] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
2.op 22 juni 2022 te Eindhoven, geldbedragen die geheel [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een bankpas meerdere betalingstransacties te verrichten bij een betaalautomaat en een winkel voor de aanschaf van goederen, waartoe zij niet gerechtigd was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met hetgeen is bepaald in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de op te leggen straf te matigen ten opzichte van de eis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van een babbeltruc. Op zeer brutale en listige wijze is verdachte bij twee hoogbejaarde slachtoffers de woning binnen gekomen en heeft daarbij hun portemonnee weggenomen. Bovendien heeft verdachte de pinpas gebruikt om een betaling in de winkel te verrichten en geld op te nemen. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Juist gelet op de kwetsbare groep slachtoffers kunnen de gevolgen aanzienlijk zijn. Kwetsbare ouderen zijn namelijk vaker afhankelijk van zorg en moeten dus juist op hun medemens kunnen vertrouwen. Dit vertrouwen wordt door toedoen van verdachtes handelen misbruikt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juli 2025 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank houdt hier in het nadeel van verdachte rekening mee.
Gelet op de ernst van de feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan met de oplegging van een gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 6, eerste lid, EVRM beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid tegenover een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol van betekenis.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 28 oktober 2022, zijnde de datum van het eerste verhoor van verdachte. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die grond geven af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt of dat een gedeelte van het tijdsverloop voor rekening en risico van de verdediging dient te blijven.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 28 augustus 2025 de redelijke termijn met 10 maanden is overschreden.
De rechtbank zou zonder overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden hebben opgelegd, maar gelet op de overschrijding zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] een vordering tot vergoeding van de schade heeft ingediend, bestaande uit € 1.353,68 aan materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op het pleidooi strekkende tot vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet te zien is wie de bedragen heeft gepind.
Beoordeling.
De rechtbank acht de gehele vordering toewijsbaar, nu het verdachte is gebleken die de pinpas heeft weggenomen en de bedragen heeft gepind. Daarmee is er sprake van een rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaring en de schade. Bovendien is de vordering naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De rechtbank stelt vast dat namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] een verzoek tot schadevergoeding is ingediend ter hoogte van € 1.000,00 bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .

De rechtbank stelt vast dat namens de benadeelde partij [slachtoffer 5] een verzoek tot schadevergoeding is ingediend ter hoogte van € 1.000,00 bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 maanden;
legt op de volgende
maatregel:
* een
maatregel van schadevergoeding;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van 1.353,68 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] van een bedrag van 1.353,68 euro, bestaande uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Langstraat, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 28 augustus 2025.