vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.386546.24
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
wonende [woonadres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 maart 2025 en 19 mei 2025 en het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 11 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 februari 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 mei 2025 is gewijzigd, is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 december 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, en/of inklimming,- met een gestolen auto met gestolen kentekenplaten naar het winkelpand van [slachtoffer 1] is
gereden, en/of- met een zak en een zaklamp uit de auto is gestapt, naar de gevel is gelopen en naar binnen
heeft gekeken, en/of- met de achterkant van de auto de gevel van het voornoemde winkelpand heeft geramd,
waardoor schade aan de ruit ontstond,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;2.
hij op of omstreeks 4 december 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 3, te weten een enkelloops hagelgeweer (met een ingekorte loop en/of kolf), van het merk Aguirre Y Aranzabal, type onbekend, kaliber 12 zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 28 oktober 2024 te Vught, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (ter hoogte van 620 euro), een tablet, telefoons, telefoonhoesjes, laadkabels en/of simkaarten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag, tablet, telefoons, telefoonhoesjes, laadkabels en/of simkaarten onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, en/of inklimming;4.
hij op of omstreeks 13 november 2024 te Son en Breugel, in elk geval in Nederlandtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, flesjes parfum, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen flesjes parfum onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, en/of inklimming.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich op gronden, zoals weergegeven in de overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1, feit 2 en feit 4 tenlastegelegde.
Kort gezegd is aangevoerd:
- voor wat betreft feit 1 dat de personen die rond 07.00 uur in de auto hebben gezeten die bij de poging ramkraak eerder die nacht is gebruikt, niet zonder redelijke twijfel ook op dat moment in die auto geplaatst kunnen worden;
- voor wat betreft feit 2 dat verdachte onverhoeds en ongewild kortstondig het wapen in handen gehad heeft terwijl hij daar redelijkerwijs niet direct afstand van kon nemen, wat onvoldoende is om te komen tot een veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen;
- voor wat betreft feit 4 dat het bewijs dat heeft geleid tot de verdenking jegens cliënt alleen afkomstig is van zijn moeder, terwijl haar verklaring is afgelegd nadat ze wist van andere verdenkingen en informatie van [broer van verdachte] had gekregen, waardoor deze niet objectief is en als onbetrouwbaar dient te gelden en geen ondersteuning vindt in ander bewijs.
De raadsvrouw refereert zich voor wat betreft het onder feit 3 tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak van het onder feit 4 tenlastegelegde.
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde slechts kan worden gestoeld op de verklaring van de moeder van verdachte die stelt dat zij haar zoon herkent op beelden van de inbraak die zij op internet heeft gezien. Deze verklaring, die de rechtbank betrouwbaar voorkomt, maar die niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde kan blijken, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvraag ten aanzien van het onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De rechtbank acht de overige tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Feit 1: vaststelling van de feiten.
Op 4 december 2024 werd bij de politie aangifte gedaan van een poging tot inbraak bij Boetiek [slachtoffer 1] aan de [adres] in Eindhoven (hierna: [slachtoffer 1] ).
De politie heeft de door aangeefster verstrekte camerabeelden met datum/tijd notering
04-12-2024 04:48:48 bekeken.
In het proces-verbaal is beschreven dat onder meer op de beelden is te zien dat:
- een donker gekleurde auto, waarvan een deel van het kenteken is te zien, te weten [nummer 1] of
[nummer 2] , in beeld komt ;
- de auto stopt, het achterportier opengaat en een man uitstapt (benoemd als: ‘man 1’);
-direct daarna weer een man uitstapt (benoemd als: ‘man 2’);
-man 1 naar de deur loopt en naar binnen kijkt en met een lampje naar binnen schijnt;
- beide mannen allebei een soort zak in hun hand hebben;
-de auto achteruit tegen de pui van het pand aanrijdt;
- vervolgens man 1 en 2 allebei in de auto stappen, waarna de auto wegrijdt.
Man 1 wordt als volgt omschreven:
slank postuur, donkere bovenkleding, donkere broek met een wit koord als riem, bivakmuts, schoenen met een lichte kleur.
Man 2 wordt als volgt omschreven:
slank postuur, donkere bovenkleding, donkere broek, donkere bivakmuts, zwarte schoenen met witte zool.
Enkele dagen eerder, op 29 november 2024 was in verband met de verdenking van betrokkenheid bij een bedrijfsinbraak een zwarte Volkswagen, type Golf met het Poolse kenteken [kentekennnummer] door de politie voorzien van een peilbaken.
Op 4 december 2024, om 04.44 uur, ontving de politie een bewegingsmelding van het desbetreffende peilbaken. Vastgesteld kon worden dat het voertuig vervolgens stilstond aan de Stadspoort te Eindhoven. Om 04.53 uur, werd een inbraakalarm gemeld bij [slachtoffer 1] .
Omstreeks 06.41 uur ontving de politie weer een melding dat het bebakende voertuig bewoog. De politie kreeg zicht op het voertuig en er ontstond een achtervolging. Op een gegeven moment trof de politie in de Amaryllisstraat het tegen een verkeerspaal aangereden, stilstaande, voertuig aan met daarin de bestuurder (medeverdachte [medeverdachte 1] ), die werd aangehouden.
Een getuige ziet twee personen uit de auto stappen en wegrennen richting de Leenderweg. Getuigen zien dan twee personen rennen vanaf de Amaryllisstraat in de richting van de dierenwinkel aan de Leenderweg en vervolgens vertelt een getuige aan de politie dat twee personen door de omheinde achtertuin van een woning aan de Rozemarijnstraat renden. In het tuinhuis van die woning werden twee personen, verdachte ( [verdachte] ) en medeverdachte [medeverdachte 2] , aangehouden.
De politie bekeek de insluitingsfoto's van de aangehouden verdachten.
De foto’s zijn vergeleken met de bewakingsbeelden van de poging tot inbraak bij [slachtoffer 1] .
Gezien werd dat:
- de verdachte ( [verdachte] ) soortgelijke kleur schoenen droeg als die van man 1, licht met donkere zolen en een wit koord aan de voorzijde van zijn broek had;
- de medeverdachte ( [medeverdachte 2] ) een soortgelijke jas droeg als man 2 en dat hij soortgelijke donkere schoenen met witte zolen aan zijkant droeg als die van man 2.
Feit 1: de verklaring van verdachte.
Verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht betreffende het tenlastegelegde.
Overwegingen van de rechtbank.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw niet. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte omstreeks 7:00 uur in de betreffende Volkswagen Golf zat. Deze zelfde Volkswagen was enkele uren eerder betrokken bij de inbraakpoging bij [slachtoffer 1] . Op grond van de beschrijving van de kleding van de personen op de camerabeelden van [slachtoffer 1] en de vergelijking met de insluitingsfoto’s concludeert de rechtbank dat het verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] waren die op 4 december 2024 omstreeks 04.50 uur uit de Volkswagen stapten bij de poging ramkraak bij [slachtoffer 1] , daar naar binnen schenen en nadat de Volkswagen achteruit tegen de gevel was gereden, weer zijn ingestapt en weggereden.
Feit 1: de conclusie van de rechtbank.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte degene is die bij de beschrijving van de camerabeelden van [slachtoffer 1] wordt aangeduid als ‘man 1’. De bewijsmiddelen duiden op een actieve rol van verdachte bij het strafbare feit en tonen een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten aan, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij zijn verdachte en een medeverdachte uit de auto gestapt en hebben naar binnen gekeken bij [slachtoffer 1] , waarna een derde persoon, die de auto bestuurde, hiermee achteruit tegen de gevel van het pand reed.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 2: vaststelling van de feiten.
Op de achterbank van de auto die bij de ramkraak op 4 december 2024 is gebruikt, is een vuurwapen aangetroffen. Verdachte is na de poging ramkraak weer via het achterportier ingestapt en heeft toen in ieder geval enige tijd op de achterbank gezeten. Uit diezelfde auto is hij enige uren later na achtervolging door de politie gevlucht om aan zijn aanhouding te ontkomen,. Vastgesteld is dat het een hagelgeweer betreft, dat zodanig was gewijzigd/getransformeerd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en waarvan door het inkorten van de loop de aanvalskracht was verhoogd.
Dit vuurwapen is bemonsterd en daarop zijn DNA-sporen van drie personen aangetroffen, waaruit een DNA-mengprofiel is afgeleid dat meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen. Daaruit leidt de rechtbank in combinatie met de overige bevindingen uit het dossier af dat het DNA van verdachte afkomstig is.
Feit 2: verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 4 december 2024 maar korte tijd in de auto heeft gezeten, waarin later het vuurwapen is aangetroffen. Hij verklaart dat hij toen een voorwerp in de auto zag liggen, dit heeft vastgepakt en - toen hij zag dat dit voorwerp een vuurwapen was - het meteen weer heeft neergelegd.
Feit 2: de conclusie van de rechtbank.
Voor een veroordeling van het – als (mede)pleger – voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van ‘een meerdere of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvan is geen sprake als iemand onverhoeds of ongewild een wapen in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid van een wapen van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
De eerste vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden is of de verdachte zich in een meerdere of mindere mate bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Verdachte heeft het vuurwapen immers vastgehad.
Vervolgens is het de vraag of verdachte over het vuurwapen kon beschikken. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Het vuurwapen bevond zich in de auto, in zijn directe nabijheid.
De verklaring van verdachte dat hij maar korte tijd in de auto aanwezig is geweest en zich niet van het vuurwapen heeft kunnen ontdoen, legt de rechtbank, gelet op hetgeen onder feit 1 is overwogen, als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat verdachte niet kortstondig, maar enige tijd in de auto heeft gezeten waarin het wapen op de achterbank is aangetroffen. Voor zover het al juist is dat verdachte pas op de hoogte raakte van de aanwezigheid van het vuurwapen toen hij instapte in de auto, heeft hij meer dan voldoende gelegenheid gehad om daar afstand van te nemen, hetgeen hij heeft nagelaten. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte pas ter terechtzitting van 11 augustus 2025 en na kennisname van de inhoud van het einddossier (waaronder het aantreffen van zijn DNA) over het wapen verklaard heeft.
Daarmee staat vast dat verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad en daarover ook heeft kunnen beschikken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 3
: vaststelling van de feiten.
Op 28 oktober 2024 werd tussen 01:00 uur en ongeveer 04:00 uur ingebroken bij de [slachtoffer 2] winkel te Vught. Daarbij werden meerdere telefoons, telefoonhoesjes, laadkabels en prepaidkaarten (simkaarten) weggenomen. Van deze inbraak is aangifte gedaan.
Op 30 oktober 2024 meldde een persoon, genaamd [broer van verdachte] , broer van verdachte, zich op het politiebureau te Eindhoven. Hij gaf aan de inbraak bij de telefoonwinkel op het Moleneindplein te Vught samen met zijn broer, zijnde verdachte, te hebben gepleegd.
De moeder van [broer van verdachte] en verdachte heeft bij de politie verklaard haar zoons herkend te hebben op de beelden van haar deurbelcamera van de nacht van de inbraak. Zij zijn hierop zonder gezichtsbedekking te zien. Ook heeft de moeder een deel van de weggenomen goederen gevonden op de kamer van [broer van verdachte], zoals simkaarten en telefoons.
Feit 3: de verklaring van verdachte.
Verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht.
Feit 3: de conclusie van de rechtbank.
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de inbraak bij de [slachtoffer 2] winkel te Vught samen met zijn broer heeft gepleegd. Zij hebben eerst de ruit vernield en zijn vervolgens meerdere keren binnen geweest om goederen weg te nemen. De bewijsmiddelen duiden ook hier op een actieve rol van verdachte bij het strafbare feit en tonen een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte aan, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 4 december 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen van hun gading, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak,
- met een auto naar het winkelpand van [slachtoffer 1] is gereden en- met een zak en een zaklamp uit de auto is gestapt, naar de gevel is gelopen en naar binnen
heeft gekeken en- met de achterkant van de auto de gevel van het voornoemde winkelpand heeft geramd,
waardoor schade aan de ruit ontstond,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 4 december 2024 te Eindhoven een wapen van categorie II, onder 3, te weten een enkelloops hagelgeweer (met een ingekorte loop en/of kolf) van het merk Aguirre Y Aranzabal, type onbekend, kaliber 12, zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en dat de aanvalskracht werd verhoogd, voorhanden heeft gehad;
3.
op 28 oktober 2024 te Vught, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag ter hoogte van 620 euro, een tablet, telefoons, telefoonhoesje, laadkabels en simkaarten, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat/die weg te nemen geldbedrag, tablet, telefoons, telefoonhoesje, laadkabels en simkaarten onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft primair gevorderd om met toepassing van het volwassenenstrafrecht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 531 dagen met aftrek van voorarrest (171 dagen), waarvan 360 dagen voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden, zoals die worden geadviseerd in het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 21 juli 2025.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om – mede gelet op de omstandigheid dat verdachte ten tijde van twee van de tenlastegelegde feiten nog minderjarig was – een lagere straf dan de gevorderde straf op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk, waarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd en het volwassenenstrafrecht kan worden toegepast.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank de wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Algemene strafoverwegingen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging diefstal uit een winkel samen met anderen, waarbij ter uitvoering daarvan de gevel van de winkel met een auto is geramd Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een diefstal met braak uit een winkel samen met een ander en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Dergelijke ernstige feiten als een poging ramkraak en diefstal uit een winkel brengen schade teweeg en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de lokale gemeenschap.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkel respect heeft getoond voor de persoonlijke eigendommen en de persoonlijke levenssfeer van anderen.
Verdachte heeft daarnaast een vuurwapen voorhanden gehad dat kon worden afgevuurd. Het hebben van een dergelijk wapen veroorzaakt onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapportages die over verdachte zijn uitgebracht:
- het adviesrapport van de Raad van 21 juli 2025;
- de reclasseringsrapporten van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 9 mei 2025 (schorsingsrapportage) en 6 augustus 2025.
Uit het rapport van de Raad blijkt onder meer dat verdachte hoog scoort op het algemeen recidive risico.
Daarnaast zal er op 23 september 2025 een strafzitting in Frankrijk plaatsvinden, omdat verdachte tevens van meerdere strafbare feiten, begaan in Frankrijk, wordt verdacht.
Verplichte begeleiding van verdachte acht de Raad noodzakelijk.
De Raad vindt het toepassen van het volwassenenstrafrecht legitiem, ondanks dat verdachte
ook van twee feiten wordt verdacht, die gepleegd zouden zijn tijdens zijn minderjarigheid.
Er worden onvoldoende mogelijkheden voor een pedagogische aanpak binnen het jeugdstrafrecht gezien. Er zijn binnen het volwassenenstrafrecht meer mogelijkheden gebleken om een noodzakelijk geachte plaatsing en (verslavings)zorg te realiseren.
Bij een eventuele veroordeling binnen het jeugdstrafrecht, komt de plaatsing van verdachte bij Doorpakkers te vervallen.
Binnen het toezicht vanuit het Leger des Heils kan bovendien alsnog met aspecten van een pedagogische aanpak gewerkt worden.
Met betrekking tot het strafadvies vindt de Raad een deels voorwaardelijke
detentie passend, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest.
Als stok achter de deur om niet meer te recidiveren en positieve stappen te blijven zetten,
vindt de Raad een voorwaardelijke detentie passend. De Raad vindt het belangrijk dat de reclassering van het Leger Des Heils Reclassering toezicht houdt op de te stellen voorwaarden.
De Raad adviseert de rechtbank recht te doen conform het volwassenenstrafrecht en aan verdachte een deels voorwaardelijke detentie op te leggen,
onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan de meldplicht bij reclassering;
- meewerkt aan diagnostiek, eventueel daaruit voortvloeiende (ambulante) behandeling (met
mogelijkheid tot kortdurende klinische behandeling);
- meewerkt aan Beschermd Wonen;
- meewerkt aan het behouden en vinden van een dagbesteding;
- meewerkt aan middelencontrole.
Uit het rapport van de reclassering van 6 augustus 2025 blijkt onder meer het volgende.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Er worden risico’s gezien in het sociale netwerk van verdachte, het ontbreken van inkomen en het psychosociaal functioneren. Ook is middelengebruik aan de orde.
Verdachte toont een meewerkende houding waarbij hij, passend bij zijn leeftijd en achtergrond, af en toe de grenzen opzoekt en wat weerstand toont. Al met al staat hij open voor begeleiding en vraagt hij ook om hulp bij het op orde krijgen van praktische zaken.
De reclassering acht het van belang dat het reeds ingezette traject voortgezet wordt om betrokkene te blijven ondersteunen in de praktische zaken, maar ook zicht te krijgen op het psychosociaal functioneren en een traject te kunnen bieden wat passend is, zodat hij blijft groeien en leren.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden, die ook door de Raad zijn geadviseerd.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen door de ter terechtzitting verschenen vertegenwoordiger van de Raad als toelichting op het adviesrapport voornoemd is aangevoerd. De Raad persisteert bij het advies van 21 juli 2025 met de opmerking dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden aangevuld in die zin dat verdachte zal meewerken aan beschermd wonen dan wel begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Zoals in het raadsrapport aangegeven, is er gezocht naar een passende plek voor verdachte en is hij inmiddels bij Doorpakkers geplaatst, waar hij voor onbepaalde tijd kan blijven. Deze plaatsing hangt samen met een volwassenstrafrechtelijk kader.
De plaatsing vanuit IFZO betreft beschermd wonen op grond van een indicatiestelling voor mensen die in aanmerking komen voor forensische zorg en ondersteuning.
De rechtbank houdt verder rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheden dat verdachte gedurende 171 dagen preventief gedetineerd is geweest.
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst met ingang van 23 mei 2025 onder strenge bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan diagnostiek en behandeling door GGzE of een soortgelijke zorgverlener, het verblijven bij Doorpakkers, Intermezzo of een andere instelling voor beschermd wonen, het vinden en behouden van werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur en meewerken aan de controle op het gebruik van alcohol en drugs.
De op te leggen straf(fen).
Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, is toepassing van het jeugdstrafrecht de hoofdregel. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om voor het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde (ten tijde waarvan verdachte meerderjarig was) het volwassenenstrafrecht toe te passen en voor het onder feit 3 bewezenverklaarde (ten tijde waarvan verdachte minderjarig was) het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde Oriëntatiepunten voor straftoemeting voor meerderjarigen en voor wat betreft de strafoplegging ten aanzien van feit 3 voor jeugdigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Als oriëntatiepunt voor meerderjarigen geldt als uitgangspunt bij een ramkraak
12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en voor het voorhanden hebben van een
vuurwapen, zoals bewezen verklaard, een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Voor diefstal in vereniging uit een bedrijfspand geldt voor een minderjarige als oriëntatiepunt 80 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
De rechtbank zal andere straffen (en daarmee een gevangenisstraf van kortere duur) opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel is dat de straffen die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengen.
Alles overziend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is ten aanzien van feit 1 en 2 zoals bewezen is verklaard. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte, namelijk 129 dagen, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel biedt een passend kader voor de oplegging van de bijzondere voorwaarden aan verdachte, zoals geadviseerd door de Raad en de reclassering.
Daarnaast zal de rechtbank voor het onder 3 bewezenverklaarde een jeugddetentie opleggen voor de duur van 60 dagen, geheel voorwaardelijk.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De vordering van [slachtoffer 2]
Ter terechtzitting is namens [slachtoffer 2] verschenen een werknemer van deze winkel die mondeling een verzoek tot schadevergoeding heeft gedaan. Door deze werknemer is geen concreet schadebedrag genoemd en zijn geen stukken overgelegd. Voor de hoogte van de gestelde schade is verwezen naar de aangifte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat deze werknemer ter terechtzitting geen stukken over kon leggen om de gestelde schade nader te onderbouwen en aan te tonen dat hij gemachtigd is om namens genoemde B.V. een vordering in te dienen. Dit roept de nodige vragen bij de rechtbank op, die niet tijdens de behandeling van de strafzaak konden worden beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren
.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
De vordering van [slachtoffer 3]
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij
niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 311, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y,77z, 77gg, 311 van het Wetboek van Strafrecht;
26, 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de het misdrijven:
feit 1:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1 en 2:
een
gevangenisstrafvoor de duur van 300 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 129 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Algemene voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde meldt zich volgens de reeds lopende afspraken bij de reclassering van het Leger des Heils Oost-Brabant op het adres Doctor Cuijperslaan 80 te Eindhoven, tel. 088-090 11440. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te oefenen. Veroordeelde gedraagt zich gedurende de proeftijd naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
2. veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en behandeling door GGzE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De diagnostiek en behandeling start zo snel mogelijk. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener
geeft voor de behandeling.
Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. veroordeelde verblijft in Doorpakkers, Intermezzo of een andere instelling voor beschermd wonen dan wel een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4. veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
5. veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De rechtbank geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Reclassering te Eindhoven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de meerderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
t.a.v. feit 3:
een
jeugddetentievoor de duur van 60 dagen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Algemene voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vordering van [slachtoffer 2]..
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
De vordering van [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.