In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 8 januari 2025 een vonnis gewezen in een incident dat voortvloeit uit een geschil over de afwikkeling van een nalatenschap. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.B. den Hartog, heeft een incidentele vordering ingesteld tegen de gedaagde, die pro se optreedt als executeur van de nalatenschap van de erflaatster. De eiseres vordert inzage in verschillende documenten en inlichtingen die volgens haar noodzakelijk zijn voor de verdeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres al over een aantal van de gevraagde stukken beschikt, waardoor haar vorderingen op dat punt zijn afgewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedaagde verplicht is om een afschrift te verstrekken van een eerder gegeven antwoord van de rechtbank op een klacht over de bewindvoerder van de erflaatster. De rechtbank heeft de gedaagde ook niet veroordeeld tot het betalen van een dwangsom, omdat er geen aanwijzingen zijn dat zij niet zal voldoen aan de uitspraak. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.