ECLI:NL:RBOBR:2025:5263

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
24/3896
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ZW-uitkering na beoordeling door UWV en rechterlijke toetsing van zorgvuldigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 20 augustus 2025, in de zaak tussen eiser en het UWV, wordt de afwijzing van eisers aanvraag voor een Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiser, die tot 30 april 2023 als allround medewerker werkte, meldde zich ziek op 29 juli 2024 en vroeg een ZW-uitkering aan. Het UWV wees deze aanvraag af op 28 augustus 2024, en na bezwaar bleef het UWV bij zijn standpunt. Eiser stelde dat het besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat zijn klachten onvoldoende waren uitgevraagd. De rechtbank oordeelt dat het UWV de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig is geweest, en dat er geen reden was om aanvullende medische informatie op te vragen. De rechtbank bevestigt dat de verzekeringsartsen de dossiergegevens en de medische informatie van eiser adequaat hebben beoordeeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. E. Lipman).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de afwijzing van eisers aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: ZW). De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de aanvraag van eiser kon afwijzen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft de aanvraag met het besluit van 28 augustus 2024 afgewezen. Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 7 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Feiten

3. Eiser was tot 30 april 2023 werkzaam als allround medewerker. Vanaf 1 mei 2023 ontving eiser een Werkeloosheidswet uitkering. Op 29 juli 2024 heeft eiser zich ziekgemeld en daarmee een ZW uitkering aangevraagd. Daarna is eiser door een verzekeringsarts onderzocht en heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven onder het kopje ‘Procesverloop’.

Beoordeling door de rechtbank

De standpunten van partijen
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser zijn eigen werk van allround medewerker nog uit kan voeren en daarom geen ZW-uitkering kan krijgen.
5. Eiser is het daar niet mee eens. Volgens hem is het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Zo heeft het UWV ten onrechte geen medische informatie opgevraagd bij de behandelende sector en is het medische oordeel vrijwel alleen tot stand gekomen op basis van mondeling contact tussen eiser en het UWV. Eiser voert daarnaast aan dat zijn beperkingen ernstig worden onderschat. Uit het oordeel van het UWV blijkt niet dat de door eiser geclaimde klachten ieder apart maar ook in onderlinge samenhang zijn beoordeeld.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
6. Bij de beoordeling van het beroep is van belang dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiser aannemelijk maakt dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank beoordeelt hierna of de besluitvorming van het UWV zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarna zal de rechtbank de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) toetsen.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
7. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Dat blijkt uit de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht. De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, waaronder de ziekmelding, en eiser gezien op het spreekuur van 28 augustus 2024. Tijdens dit spreekuur
– dat ongeveer 60 minuten duurde – is een uitgebreide anamnese afgenomen, observerend psychisch onderzoek verricht en een lichamelijk onderzoek verricht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) heeft in bezwaar het dossier bestudeerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts B&B kennis genomen van de door eiser overgelegde medische informatie en deze in de beoordeling betrokken.
7.1.
Eiser heeft tijdens de zitting gesteld dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat zijn klachten onvoldoende uitgevraagd zijn. De gemachtigde van eiser heeft een gesprek met eiser gehad en het beeld dat daaruit naar voren kwam kan hij niet rijmen met wat in het verslag van de verzekeringsarts staat. Zo sliep eiser maandenlang maar 1,5 uur per nacht en kwam hij zijn kamer bijna niet af. Hij ging niet naar buiten, maar ook niet naar de woonkamer.
7.2.
Het UWV heeft gereageerd dat het dagverhaal, de psychische klachten, de slaapproblemen en de vermoeidheidsklachten van eiser uitgevraagd zijn in het onderzoek en dat de klachten ook in ieder verslag benoemd worden.
7.3.
De rechtbank overweegt dat uit het verslag van de verzekeringsarts blijkt dat er een gesprek van een uur heeft plaatsgevonden. In het verslag van de verzekeringsarts staat onder andere dat eiser nergens zin in heeft, dat eiser slecht slaapt en overdag in bed blijft liggen als hij moe is en dat hij overdag niets doet. Ook staat in het rapport dat eiser soms naar buiten gaat naar het park en soms de hele dag binnen blijft. Gelet op het verslag ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het gesprek met de verzekeringsarts een oppervlakkig gesprek was, waarin onvoldoende is doorgevraagd.
7.4.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat de verzekeringsarts B&B nadere informatie op had moeten vragen bij zijn behandelaren. Omdat de ziekte bij de ZW-beoordeling nog in een vroeg stadium was, waren er nog geen gespecialiseerde behandelingen ingezet en liep eiser bij de huisarts. De huisarts had volgens eiser daarom in ieder geval om zijn visie gevraagd moeten worden.
7.5.
De verzekeringsarts B&B heeft uitgelegd geen reden te hebben om informatie op te vragen. Er was namelijk geen behandeling in gang gezet dan wel in gang te zetten die een beduidend effect zou hebben op de arbeidsmogelijkheden van eiser. Ook heeft eiser zelf informatie van zijn huisarts meegestuurd en bleek daaruit geen ander beeld dan al bekend was bij het UWV.
7.6.
De rechtbank kan de uitleg van de verzekeringsarts B&B volgen. De rechtbank heeft geen aanleiding om, mede gelet op wat eiser aanvoert, aan te nemen dat er medische informatie gemist is. De rechtbank weegt daarbij mee dat er informatie van de huisarts opgevraagd is door eiser, dat het UWV daarnaar gekeken heeft en deze informatie betrokken heeft bij de beoordeling.
7.7.
Eiser stelt ten slotte dat de beoordeling geheel gebaseerd is op zijn mondelinge verhaal. De rechtbank volgt eiser ook hierin niet, want uit het dossier blijkt dat uitgebreid onderzoek is gedaan door de verzekeringsartsen en dat de informatie van de behandelaren meegenomen is in de beoordeling.
De medisch inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inschatting van het UWV dat eiser zijn eigen werk zou moeten kunnen uitvoeren. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
8.1.
De verzekeringsarts heeft gesteld dat beoordeeld moet worden of eiser medisch gezien zijn werk nog kan doen (zonder dat daarbij gezondheidsschade optreedt). De door eiser ervaren psychische klachten, met slaapproblemen en vermoeidheid, leiden zowel apart als in samenhang bezien niet tot zodanige beperkingen dat eiser zijn werk niet meer uit zou kunnen voeren. Het UWV ontkent dus niet dat eiser klachten heeft – want die heeft eiser –, maar ziet in die klachten geen reden dat eiser zijn eigen werk niet meer zou kunnen doen.
8.2.
De rechtbank vindt de beoordeling en de daarvoor gegeven uitleg logisch en overtuigend. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren klachten, concludeert de rechtbank dat er geen onderbouwing is om aan te nemen dat de klachten en beperkingen van eiser ernstig onderschat zijn en zodanig zijn dat eiser zijn eigen werk niet meer uit kan voeren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen ZW-uitkering krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G, de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. van Berkel, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.