ECLI:NL:RBOBR:2025:51

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/01/396389 / HA ZA 23-563
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht in civiele procedure over betaling van facturen voor geneeskundige behandelingen

In deze civiele procedure vordert eiser, een natuurgeneeskundig therapeut, betaling van onbetaalde facturen door gedaagde, die hij heeft behandeld op basis van een geneeskundige behandelovereenkomst. De vordering betreft een hoofdsom van € 77.591,87, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Gedaagde betwist de hoogte van de facturen en stelt dat hij slechts hoeft te betalen wat zijn schadeverzekeraar ASR heeft uitgekeerd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis bepaald dat eiser bewijs moet leveren van zijn stellingen over de gemaakte afspraken en de hoogte van de tarieven. De rechtbank overweegt dat de facturen niet zijn betwist en dat gedaagde in het verleden deelbetalingen heeft gedaan. De rechtbank wijst het beroep op verjaring van gedaagde af, omdat de vorderingen pas in 2022 opeisbaar zijn geworden. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door eiser, waarbij de rechtbank de mogelijkheid van getuigenverhoren heeft aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/396389 / HA ZA 23-563
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.H.M. de Jonge,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 augustus 2023 met producties 1-11,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 18 oktober 2023 met producties 1-2,
- de brief van de rechtbank van 29 november 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte indienen producties en vermindering van eis van [eiser] met producties 11-13 [1] ,
- de mondelinge behandeling van 23 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt met daarbij gevoegd een screenshot van een Whatsapp-bericht van [A] aan [eiser] van 1 november 2022.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was [eiser] aanwezig met zijn advocaat en zijn partner en dochter. [gedaagde] was aanwezig met zijn advocaat en zijn zoon [A] .
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermindering van eis – dat de rechtbank [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van een hoofdsom van € 77.591,87 en buitengerechtelijke kosten van € 1.796,10, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
2.2.
De gevorderde hoofdsom bestaat uit onbetaalde facturen van [eiser] uit de periode 2015-2020 van € 115.860,00, verminderd met deelbetalingen door [gedaagde] van
€ 3.750,00, € 5.000,00 en € 5.000,00. Na dagvaarding heeft [gedaagde] nog een aanvullend bedrag van € 25.290,00 betaald. Daarvan is door [eiser] € 771,87 toegewezen aan vervallen wettelijke rente over dat bedrag en het restant is in mindering gebracht op de oorspronkelijke hoofdsom, zodat in totaal € 77.591,87 resteert.
2.3.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij op grond van een geneeskundige behandelovereenkomst (artikel 7:446 BW) als natuurgeneeskundig therapeut [gedaagde] heeft behandeld, dat hij voor de uitgevoerde behandelingen de afgesproken tarieven aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht in een aantal facturen en dat [gedaagde] die facturen niet volledig heeft betaald, hoewel hij daar volgens de afspraken wel toe verplicht is.
2.4.
[gedaagde] betwist de gestelde afspraken en tarieven. Volgens [gedaagde] was afgesproken dat hij [eiser] niet méér zou hoeven betalen dan het bedrag dat hij zelf door schadeverzekeraar ASR uitgekeerd zou krijgen in verband met de behandelingen van [eiser] . Dit bedrag heeft hij inmiddels volledig aan [eiser] betaald. Hij betwist ook de juistheid van de facturen en beroept zich op verjaring. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank komt in dit tussenvonnis tot de beslissing dat [eiser] de opdracht krijgt om bewijs te leveren van een deel van zijn stellingen. Dit wordt hierna uitgelegd.
Feiten
3.2.
De rechtbank benoemt hierna de belangrijkste feiten in deze zaak. In deze procedure is iets een feit als het 1) een feit van algemene bekendheid is, 2) een stelling is waar partijen het samen over eens zijn, of 3) een stelling is die door de ene partij is genoemd en door de andere partij onvoldoende is weersproken (artikel 149 Rv).
3.3.
[eiser] werkt als natuurgeneeskundig therapeut. Hij houdt zich bezig met energetische behandelingen.
3.4.
Vanaf 2004 heeft [eiser] [gedaagde] regelmatig behandeld in zijn praktijk in [plaats] . [gedaagde] betaalde de facturen die hij hiervoor tot en met juni 2015 ontving contant of per giro aan [eiser] .
3.5.
In juli 2015 heeft [gedaagde] een verkeersongeval gehad waarbij hij ernstig letsel opliep. Vanaf 23 juli 2015 tot en met augustus 2020 heeft [eiser] [gedaagde] deels op afstand behandeld, deels op locatie in het ziekenhuis in Tilburg en in een revalidatiecentrum in Nijmegen.
3.6.
ASR Schadeverzekeringen, de WAM-verzekeraar van de partij die het ongeval van [gedaagde] heeft veroorzaakt, heeft aansprakelijkheid erkend.
3.7.
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] betaling van de behandelingen vanaf
23 juli 2015 door [eiser] mocht uitstellen, tot [gedaagde] een uitkering had ontvangen van ASR.
3.8.
Op 29 februari 2016 heeft [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van
€ 3.750,00 overgemaakt onder vermelding van “voorschot alternatieve geneeswijze”. Op
7 september 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt onder vermelding van “zorgverzekering 2015,2016,2017,2018 en 2019 amersfoortse verzekeringen jaarvergoedingen”. Op 28 maart 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt onder vermelding van “voorschot alternatieve geneeswijze”.
3.9.
Op 23 mei 2017 en op 16 juni 2017 heeft [eiser] op verzoek per e-mail facturen voor behandelingen in 2017 aan [A] (hierna: de zoon van [gedaagde] ) gestuurd. Op 18 juni 2019 en op 20 juni 2019 heeft [eiser] via WeTransfer de facturen voor de behandelingen over de jaren 2015 tot en met maart 2019 aan de zoon van [gedaagde] gestuurd. Op 23 juli 2019 heeft [eiser] via WeTransfer de facturen voor de behandelingen in april, mei en juni 2019 aan de zoon van [gedaagde] gestuurd.
3.10.
In 2018 heeft [eiser] meerdere keren contact gehad met de toenmalige letselschadeadvocaat van [gedaagde] , SAP Advocaten, over het uitblijven van vergoeding voor de behandelingen. Op 6 september 2018 heeft de advocaat aan [eiser] geschreven:
“Er zit totaal geen vooruitgang in bij de verzekeraar. Daarom wil ik de rechtbank vragen om te besluiten dat zij de kosten van behandeling moet betalen.
Kun je nog een offerte maken van de kosten in de toekomst?”
3.11.
De letselschadeadvocaat van [gedaagde] heeft de facturen voor behandelingen vanaf 23 juli 2015 die [eiser] aan de zoon van [gedaagde] heeft gestuurd, namens [gedaagde] bij ASR ingediend ter vergoeding.
3.12.
In augustus 2022 heeft [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst gesloten met ASR in verband met zijn letselschade. ASR heeft [gedaagde] vervolgens een bedrag uitgekeerd ter vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade.
3.13.
Na uitkering door ASR heeft [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van het openstaande bedrag van zijn facturen.
3.14.
Op 1 november 2022 heeft zoon [A] een WhatsApp-bericht gestuurd aan [eiser] met onder meer de volgende inhoud:
“Hallo [eiser] ik zal je zo een uitwerking app die er vanuit gaat zoals wij in 2015 zijn overeengekomen zijn (volgens ons)Na ons laatste gesprek vorige week is er gesproken dat Pa 39k in totaal wilde betalen (zie document) na overleg met Pa is hij bereid om 50k in totaal over te maken (tegen finale kwijting) het voorstel is niet onderhandelbaar, verneem wel of jij je hierin kunt vinden, mocht dat niet het geval zijn zullen wij het éénzijdig naar jou afwikkelen op basis van onze afspraak destijds.”
En daarbij de volgende tekst:
“Afspraken [eiser] en [gedaagde] .Na het ongeval in augustus 2015 is afgesproken dat de therapeutische behandelingen achteraf afgerekend zouden worden op basis van de werkelijke consulten tegen het normale bekende tarief van € 60,- per behandeling buiten de praktijk.Voor zover de verzekeringsuitkering hoger zou zijn dan de afrekening zal hiervan 50% worden doorbetaald.Tot en met 2020 is sprake van gemiddeld 1,5 consult per week is 290 weken is 435 consulten a € 60,- is € 26.100,-De uitkering van de verzekering is € 39.000,- nabetaling dus 50% van € 12.900,- is € 6.450,- totaal € 26.100,- plus € 6.450,- is € 32.550,- minus € 8.750 reeds betaald is € 23.800,- nog te betalen.Voorgesteld wordt tegen finale kwijtschelding € 25.000,- te betalen.Voor consulten na 1-1-2021 dienen afspraken gemaakt te worden.Voorgestelde zou kunnen worden de gehele vergoeding van € 39.000,- minus € 8.750,- voorschot van € 30.250,- te betalen tegen finale kwijting van alle consulten tot en met 31 december 2022.”
3.15.
[eiser] was het niet eens met deze weergave van de afspraken. Op
18 en 28 december 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] , via WeTransfer aan de zoon van [gedaagde] , betalingsherinneringen gezonden. De zoon van [gedaagde] heeft op
3 januari 2023 per e-mail uit naam van [gedaagde] en [A] afwijzend gereageerd. In opvolgende correspondentie is geen overeenstemming bereikt.
3.16.
Op 5 september 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] nog een bedrag van
€ 25.290,00 overgemaakt.
Overeenkomst
3.17.
In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] betwist dat sprake is van enige overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] daarmee bedoelt dat de afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd. Een overeenkomst kan in dit geval echter ook zonder schriftelijke vastlegging tot stand komen. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] [gedaagde] vele jaren als geneeskundig hulpverlener heeft behandeld en dat zij daarover mondeling bepaalde afspraken hebben gemaakt. Dat [gedaagde] eveneens uitging van het bestaan van een overeenkomst wordt bijvoorbeeld bevestigd door het WhatsApp-bericht van 1 november 2022. De discussie tussen partijen gaat dus niet over de vraag of partijen een overeenkomst hebben gesloten, maar over de vraag wat de inhoud van de gemaakte afspraken is.
Welke tarieven zijn afgesproken?
3.18.
Partijen zijn het niet eens over de vraag welke tarieven zij hebben afgesproken voor de behandelingen door [eiser] vanaf 23 juli 2015.
3.19.
[eiser] stelt dat als redelijk loon de tarieven zijn afgesproken die hij in zijn facturen vanaf augustus 2015 in rekening heeft gebracht: € 10,00 per behandeling op afstand en eerst € 300,00, later € 250,00 per behandeling op locatie bij [gedaagde] in het ziekenhuis en in het revalidatiecentrum. Het bedrag voor de behandelingen op locatie betrof een vast bedrag per consult, afgeleid van het gebruikelijke tarief van [eiser] voor consulten in zijn praktijk van € 45,00 per behandeling van 20 minuten met kosten. [eiser] verrichtte normaliter geen behandelingen buiten zijn praktijk. Omdat een consult van [eiser] op locatie, onder meer door de reistijd, veel meer tijd kostte en hij in die tijd geen andere patiënten kon behandelen, heeft [eiser] de gefactureerde tarieven met [gedaagde] en zijn zoon afgesproken. Op die manier kon hij [eiser] , die al sinds 2004 bij hem onder behandeling was, ook na diens ongeluk blijven behandelen. Anders had hij dat niet kunnen doen, zegt [eiser] .
3.20.
[gedaagde] betwist dat de gefactureerde tarieven zijn afgesproken en dat hij hiervoor akkoord heeft gegeven. De tarieven zijn nergens schriftelijk vastgelegd. Hij betwist ook dat hij de facturen zelf heeft ontvangen.
3.21.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende overtuigend betwist dat tussen partijen de tarieven zijn afgesproken die [eiser] heeft gefactureerd. [eiser] stelt dat hij in de periode van juli 2015 tot en met augustus 2020 de maandelijkse facturen voor de na het ongeluk verrichte behandelingen steeds op of rond de factuurdatum persoonlijk aan [gedaagde] gaf, als hij [gedaagde] bezocht voor een consult. Het postbusadres dat is vermeld op de facturen was van een postbus die eerder door [eiser] werd gebruikt, maar de facturen werden niet per post verzonden maar persoonlijk afgegeven. [gedaagde] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij dit niet meer precies weet, dat hij ze wel gehad zal hebben maar dat hij daar niet op lette en dat ze dan in een laatje gingen.
3.22.
In ieder geval heeft [eiser] in 2017 en 2019 op verzoek de facturen over de periode 2015 tot en met juni 2019 aan de zoon van [gedaagde] gezonden per e-mail en WeTransfer. Deze facturen zijn namens [gedaagde] door zijn letselschadeadvocaat bij ASR ingediend voor vergoeding. De advocaat heeft discussie gehad met ASR over het uitblijven daarvan en in 2018 werd overwogen een procedure tegen ASR te starten om vergoeding van de behandelkosten af te dwingen. Op dat moment heeft de advocaat ook een opgave van toekomstige kosten gevraagd aan [eiser] . De behandelingen zijn intussen blijven doorlopen. Door of namens [gedaagde] is gedurende de behandelperiode van ongeveer vijf jaar bij [eiser] geen bezwaar gemaakt tegen de facturen, die aanzienlijk hoger zijn dan het bedrag van € 60,00 per behandeling genoemd in het WhatsApp-bericht van de zoon van [gedaagde] van 1 november 2022. [gedaagde] heeft bovendien in 2016, 2019 en 2020 meerdere deelbetalingen gedaan. Dit alles valt niet te rijmen met het standpunt van [gedaagde] , dat de tarieven in de facturen van [eiser] in strijd zijn met de afspraken tussen partijen.
3.23.
De rechtbank neemt in deze procedure tot uitgangspunt dat de tarieven in de facturen van [eiser] in juli 2015 door partijen zijn afgesproken, of dat zij in ieder geval op grond van de feitelijke gedragingen van partijen in de periode daarna tot de inhoud van hun overeenkomst behoren. Het verweer van [gedaagde] tegen de hoogte van de gefactureerde tarieven wordt verworpen.
Uitstel van betaling afgesproken tot uitkering aan [gedaagde] door ASR.Beperking betalingsverplichting? Bewijsopdracht
3.24.
Beide partijen stellen dat zij hebben afgesproken dat [gedaagde] de behandelingen vanaf 23 juli 2015 pas hoefde te betalen als hij een uitkering van ASR had ontvangen. In dit opzicht zijn zij het eens over de inhoud van hun afspraken.
3.25.
[eiser] en [gedaagde] zijn het echter niet eens over de vraag of [gedaagde] de facturen volledig moet betalen, ook als ASR deze niet volledig aan [gedaagde] heeft vergoed.
3.26.
[eiser] zegt dat [gedaagde] de facturen volledig moet betalen en dat dit ook is afgesproken. Voorafgaand aan de behandelingen in het ziekenhuis in Tilburg is tegen [eiser] gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over betaling, dat altijd betaald zou worden, en dat werd ingestaan voor betaling. Hij heeft daarop vertrouwd, omdat partijen elkaar al vele jaren kenden. Zonder de afspraak dat zijn facturen uiteindelijk volledig betaald zouden worden zou hij niet aan de tijdrovende behandeling van [gedaagde] op locatie zijn begonnen. Voor het ongeluk was [gedaagde] ook zelf verantwoordelijk voor volledige betaling van de facturen; hij betaalde die na ontvangst contant of via giro. [eiser] staat buiten eventuele aanspraken die zijn cliënten hebben op vergoeding door hun (zorg)verzekeraar. Zijn loon voor de behandelingen hangt daar niet van af. Patiënten dienen zelf facturen in bij hun verzekeraar en als die niet vergoedt, is dat niet van invloed op hun betalingsverplichting jegens [eiser] . In dit geval kon [eiser] bovendien niet weten of en hoeveel schadeverzekeraar ASR in een later stadium zou gaan uitkeren aan [gedaagde] en in hoeverre dat de kosten van de behandelingen zou gaan dekken. Hij heeft ook geen invloed gehad op de overeenkomst die [gedaagde] uiteindelijk met ASR heeft gesloten over het schadebedrag. Er is sprake geweest van een procedure van [gedaagde] tegen ASR, maar die is niet doorgezet, terwijl zo’n procedure mogelijk had geleid tot volledige vergoeding van de facturen van [eiser] door ASR.
3.27.
[gedaagde] betwist dat is afgesproken dat hij de facturen volledig zou betalen, ook als ASR deze niet volledig zou vergoeden. Volgens hem hebben partijen afgesproken dat hij [eiser] alleen het bedrag hoefde te betalen dat ASR aan [gedaagde] zou uitkeren in verband met de behandelingen door [eiser] . Kort samengevat: de afspraak was niet alleen uitstel van betaling, maar ook een beperking van de betalingsverplichting tot het bedrag dat ASR zou uitkeren. Alleen wat aan [gedaagde] zou worden uitgekeerd zou aan [eiser] worden doorbetaald. Dat bedrag was € 39.670,00 en dit is uiteindelijk ook aan [eiser] betaald.
3.28.
Tijdens de mondelinge behandeling is uitvoerig aan de orde geweest wat partijen destijds wel en niet met elkaar hebben afgesproken. Zij zijn er kennelijk aanvankelijk van uitgegaan dat de facturen van [eiser] volledig door ASR vergoed zouden gaan worden. ASR heeft ook al snel na het ongeluk aansprakelijkheid erkend. Beide partijen hebben vastgehouden aan hun hiervoor beschreven standpunten over expliciet gemaakte betalingsafspraken (volledige betaling vs. alleen betaling van het door ASR uitgekeerde bedrag).
3.29.
Op [eiser] rust de bewijslast van zijn stelling dat is afgesproken dat de facturen voor de behandelingen van [gedaagde] altijd betaald zouden worden, ook als ASR niet tot volledige vergoeding zou overgaan. De feiten die [eiser] daarvoor stelt zijn dat tegen hem is gezegd dat [eiser] zich geen zorgen hoefde te maken en/of dat hij ervan kon uitgaan dat betaald zou worden en/of dat als ASR niet het volledige bedrag van de facturen zou vergoeden, altijd betaald zou worden en/of dat werd ingestaan voor betaling van de facturen. De rechtbank overweegt dat als in rechte zou komen vast te staan dat afspraken zijn gemaakt zoals door [eiser] geschetst, de rechtbank tot het oordeel zal komen dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zijn facturen hoe dan ook volledig betaald zouden worden. Vooralsnog staat dit echter niet vast, want [gedaagde] heeft deze uitlatingen gemotiveerd betwist. De rechtbank zal [eiser] daarom de in de beslissing vermelde bewijsopdracht geven.
Zijn de gefactureerde behandelingen verricht?
3.30.
Als [eiser] erin slaagt het hem opgedragen bewijs te leveren, zal de vraag aan de orde moeten komen of de behandelingen die [eiser] heeft gefactureerd daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. [gedaagde] betwist dit, maar de rechtbank acht die betwisting onvoldoende overtuigend. Aan bewijslevering op dit punt komt de rechtbank daarom niet toe.
3.31.
[eiser] heeft gesteld dat zijn facturen juist zijn. Hij heeft toegelicht dat hij de facturen voor [gedaagde] na afloop van iedere maand opstelde op basis van zijn agenda. Het gaat om een zeer groot aantal maandelijkse facturen waarin de gefactureerde behandelingen specifiek zijn genoemd. Zoals hiervoor in verband met de tarieven is besproken, zijn de facturen gedurende de gehele behandelperiode 2015-2020 nooit door of namens [gedaagde] betwist. Zij zijn namens [gedaagde] bij ASR ingediend ter vergoeding. ASR heeft [gedaagde] ook daadwerkelijk een vergoeding uitgekeerd in verband met de behandelingen door [eiser] , hoewel kennelijk niet het gehele bedrag van de facturen. [gedaagde] heeft aangegeven in de totale behandelperiode 14 keer op vakantie te zijn geweest in het buitenland en dat tijdens zijn verblijf in het buitenland ook consulten op locatie zouden zijn gefactureerd. De factuur uit 2016 die [gedaagde] aanhaalt toont echter alleen behandelingen op afstand in een relevante periode. De factuur uit 2018 toont weliswaar een behandeling op locatie op een door [gedaagde] genoemde datum, maar [gedaagde] heeft zijn gestelde afwezigheid op die datum op geen enkele manier verder toegelicht, hoewel [eiser] die heeft ontkend. Tegen alle andere facturen van [eiser] heeft [gedaagde] geen concrete bezwaren naar voren gebracht.
3.32.
Het voorgaande betekent dat als [eiser] slaagt in het hem opgedragen bewijs, de rechtbank zal aannemen dat de door [eiser] gefactureerde behandelingen hebben plaatsgevonden. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt verworpen.
Geen verjaring
3.33.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de behandelingen vanaf 23 juli 2015 door [eiser] pas hoefde te betalen als ASR tot uitkering aan [gedaagde] was overgegaan.
3.34.
[gedaagde] heeft een beroep op verjaring gedaan voor vorderingen die ouder zijn dan vijf jaar voorafgaand aan 23 augustus 2023, de datum van dagvaarding. In augustus 2022 heeft hij een overeenkomst gesloten met ASR over de schade in verband met zijn ongeval. ASR heeft hem daarna een bedrag betaald. Dat wil zeggen dat de vorderingen van [eiser] ook volgens [gedaagde] in 2022 opeisbaar zijn geworden. De verjaringstermijn van vijf jaar voor de nakomingsvorderingen van [eiser] is dus pas in 2022 gaan lopen (artikel 3:307 lid 1 BW). Hieruit volgt dat van voltooide verjaring geen sprake kan zijn. De rechtbank wijst het beroep op verjaring van [gedaagde] daarom af.
Buitengerechtelijke kosten
3.35.
Ook als de vorderingen van [eiser] in een latere fase van de procedure geheel of gedeeltelijk zouden worden toegewezen, kan de rechtbank nu al vaststellen dat [eiser] geen buitengerechtelijke kosten vergoed kan krijgen. De reden daarvoor is dat de verzonden aanmaning niet voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, omdat hierin een hoger bedrag (€ 6.381,02) wordt genoemd dan op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is toegestaan. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen dan ook in het eindvonnis worden afgewezen.
In verband met de bewijsopdracht
3.36.
Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank aansluitend aan een eventueel getuigenverhoor een mondelinge behandeling kan houden om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun standpunten nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
3.37.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat tegen hem is gezegd dat [eiser] zich geen zorgen hoefde te maken en/of dat hij ervan kon uitgaan dat betaald zou worden en/of dat als ASR niet het volledige bedrag van de facturen zou vergoeden, altijd betaald zou worden en/of dat werd ingestaan voor betaling van de facturen van [eiser] ,
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 5 februari 2025voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
4.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
4.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
mei 2025tot en met
september 2025dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van een nog nader aan te wijzen rechter, in het paleis van justitie te ’s-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8,
4.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.M. Morel en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

1.[eiser] heeft twee verschillende producties met nummer 11 in het geding gebracht.