Uitspraak
datum : 6 augustus 2025
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. Betrokkene, die onder bewind staat, heeft verzocht om het bewind op te heffen omdat hij stelt dat zijn schulden zijn opgelost en hij zijn financiële zaken weer zelf kan regelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juli 2025, waarbij de betrokkene en zijn zoon aanwezig waren, en de bewindvoerder via een beeldbelverbinding werd gehoord, is het verzoek besproken. De bewindvoerder was niet op de hoogte van de wens van betrokkene om het bewind op te heffen en heeft geen toelichting kunnen geven over de geschiktheid van betrokkene om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen dat betrokkene in staat is om zijn financiële zaken zelfstandig te beheren. Ondanks de wens van betrokkene om het bewind op te heffen, is er geen zelfstandigheidstraject doorlopen, wat essentieel is voor iemand die lange tijd onder bewind staat. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het te vroeg is om het bewind op te heffen en heeft het verzoek afgewezen. De bewindvoerder zal samen met betrokkene en zijn zoon een stappenplan voor een zelfredzaamheidstraject opstellen, waarna, indien succesvol, een nieuw verzoek tot opheffing van het bewind kan worden ingediend.