Uitspraak
datum : 7 augustus 2025
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. Betrokkene, die onder bewind staat, heeft verzocht om opheffing van het bewind omdat zij zich na een periode van begeleiding en ondersteuning weer in staat voelt om zelfstandig haar financiën te beheren. De bewindvoerder heeft echter ernstige twijfels over het vermogen van betrokkene om deze verantwoordelijkheid zelfstandig en duurzaam op zich te nemen. Tijdens de zittingen op 18 juni en 30 juli 2025 is betrokkene, ondanks deugdelijke oproep, niet verschenen, terwijl de bewindvoerder wel aanwezig was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de noodzaak voor onderbewindstelling nog steeds aanwezig is, gezien de problematische schulden van betrokkene en haar gebrek aan inzicht in haar financiële situatie. De kantonrechter benadrukt dat opheffing van het bewind pas aan de orde kan zijn als betrokkene financieel inzicht heeft en meewerkt aan een traject om van de schulden af te komen. De kantonrechter heeft het verzoek tot opheffing van het bewind dan ook afgewezen, met de mogelijkheid dat betrokkene, na het succesvol doorlopen van een zelfstandigheidstraject, samen met de bewindvoerder een nieuw verzoek kan indienen.
Tegen deze beschikking kan, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.