ECLI:NL:RBOBR:2025:505

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
24/2748
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen besluit Dienst Toeslagen inzake compensatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Dienst Toeslagen van 11 juni 2024 beoordeeld. In dat besluit is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en is haar recht op een compensatie van € 30.000 vastgesteld, evenals een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Eiseres heeft echter in beroep beoogd een feitelijke handeling te bewerkstelligen, namelijk de uitbetaling van het toegekende bedrag, wat niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft op 30 januari 2025 uitspraak gedaan, waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank legt uit dat eiseres het eens is met het besluit van 11 juni 2024, maar dat zij meent dat de uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden. Dit verzoek om een feitelijke handeling kan echter niet door de bestuursrechter worden beoordeeld, omdat het niet voldoet aan de criteria van een besluit zoals gedefinieerd in de Awb. Bovendien is het beroep ook niet-ontvankelijk omdat het doel van eiseres om haar partner in aanmerking te laten komen voor de compensatie niet kan worden getoetst, aangezien dit besluit niet ter beoordeling voorligt.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt, noch een vergoeding van haar proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2748
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigden: mr. I. Mulder en A. Harmens)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 11 juni 2024, waarbij Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard, heeft bepaald dat eiseres recht heeft op het minimale bedrag van € 30.000 en haar proceskosten in bezwaar heeft vergoed.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 24 januari 2025, 10:15 uur. Bij e-mail van 24 januari 2025, 09:16 uur heeft de gemachtigde van eiseres zich ziekgemeld en de rechtbank verzocht een nieuwe zittingsdatum in te plannen.
1.3.
Bij brief van 24 januari 2025 heeft de rechtbank het aanhoudingsverzoek van gemachtigde eiseres gehonoreerd en partijen uitgenodigd voor de zitting van 30 januari 2025, 10:45 uur.
1.4.
Op 30 januari 2025 omstreeks 08:30 uur heeft gemachtigde eiseres de griffie van de rechtbank telefonisch laten weten dat zij nog steeds ziek is en dat gemachtigde eiseres toestemming geeft om de zaak buiten zitting, op de stukken af te doen.
1.5.
Het beroep is op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigden van Dienst Toeslagen.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het beroep richt zich tegen het besluit van 11 juni 2024. Daarin is, zo staat niet ter discussie, volledig aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen door haar de compensatie van € 30.000 toe te kennen. Ook is aan haar een kostenvergoeding toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift.
4. Volgens vaste rechtspraak is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
5. Eiseres is het eens met het besluit van 11 juni 2024, maar vindt dat de uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden en wil dat dit alsnog gebeurd. Daarmee beoogt eiseres in deze procedure een feitelijke handeling van de Dienst Toeslagen te bewerkstelligen.
6. Het al dan niet verrichten van een feitelijke handeling is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is ook niet gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 6:2 van de Awb. De bestuursrechter is dus niet bevoegd om daarover een beslissing te nemen, zodat het resultaat dat eiseres met het beroep nastreeft niet in deze procedure kan worden bereikt.
7. Voor zover het doel van eiseres in deze procedure is om ook haar (toeslag)partner in aanmerking te laten komen voor de compensatie, stelt de rechtbank vast dat het besluit voor haar partner niet ter toetsing voorligt en het beroep ook om die reden niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025 door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.