In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 januari 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de wijziging van de geslachtsnaam van hun minderjarige kinderen. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om een verzoek in te dienen bij Dienst Justis tot wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen in een gecombineerde geslachtsnaam. De rechtbank had eerder, op 4 oktober 2024, de beslissing over dit verzoek pro forma aangehouden en kennisgenomen van aanvullende stukken van de man. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vrouw haar verzoek wijzigde. De rechtbank oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek, omdat er sprake was van een gezagsgeschil, aangezien de man geen toestemming verleende voor de wijziging van de geslachtsnaam. De rechtbank benadrukte dat de beslissing over de wijziging van de geslachtsnaam uiteindelijk aan de Koning of Dienst Justis is, maar dat het in het belang van de kinderen wenselijk was dat het verzoek van de vrouw werd toegewezen. De rechtbank verleende de vrouw toestemming om het verzoek tot geslachtsnaamwijziging in te dienen en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.