ECLI:NL:RBOBR:2025:496

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
01/169399-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en mishandeling door huisgenoot met waterpas

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en mishandeling van zijn huisgenoot en ex-echtgenote. De zaak kwam aan het licht na een incident op 10 juli 2023, waarbij de verdachte met een waterpas op het hoofd en lichaam van het slachtoffer sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor poging tot doodslag, omdat de waterpas niet als zwaar en massief werd beschouwd en er geen forensische duiding was die een aanmerkelijke kans op de dood kon vaststellen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en moest hij een schadevergoeding van €250,- betalen aan de benadeelde partij, zijn ex-echtgenote, voor immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door een persoonlijkheidsstoornis en zijn bereidheid om mee te werken aan behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.169399.23
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [1980 ] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Oss
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen met een waterpas, althans met een hard voorwerp,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Oss
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdtrauma en/of een snede op het hoofd en/of een scheur boven het (linker)oog en/of een gebroken pols en/of meerdere gebroken middenvoetsbeentjes in de (rechter)hand en/of meerdere breuken in de (linker)arm, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan met een waterpas, althans met een hard voorwerp;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht ofzou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Osster uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer 1]opzettelijkzwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten hoofdtrauma en/of een snede ophet hoofd en/of een scheur boven het (linker)oog en/of een gebroken pols en/ofmeerdere gebroken middenvoetsbeentjes in de (rechter)hand en/of meerderebreuken in de (linker)arm,door meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of tegen hetlichaam heeft geslagen met een waterpas, althans met een hard voorwerp,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Oss
zijn echtgenote, [slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen het oor en/of tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, te slaan;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door het slachtoffer met kracht met een waterpas op het hoofd te slaan bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou overlijden.
Ook de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair (poging tot doodslag) en feit 1 subsidiair (zware mishandeling). Gelet op het beperkte gewicht van de waterpas, is geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Verder kan op basis van de beschikbare medische gegevens niet worden vastgesteld dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair (poging tot zware mishandeling) en feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1:
Vaststelling van de feiten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer op 10 juli 2023 met een waterpas op zijn hoofd en armen heeft geslagen. Het letsel van het slachtoffer bestond uit twee gebroken onderarmen, letsel aan het hoofd, wonden in de hoofdhuid en een wenkbrauwwond. De wonden zijn gehecht en het slachtoffer is één dag opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Vrijspraak poging doodslag (primair).
Uit het letsel van het slachtoffer (onder meer twee gebroken armen) en het feit dat de waterpas tijdens het slaan is gebroken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen. Het dossier bevat geen informatie over het gewicht van de waterpas die verdachte heeft gebruikt. Op basis van algemene ervaringsregels stelt de rechtbank vast dat waterpassen meestal niet erg zwaar zijn en ook niet massief. Zonder nadere duiding, bijvoorbeeld door een forensisch arts, kan de rechtbank daarom niet vaststellen dat de gedragingen van verdachte (het meermalen met kracht slaan met de waterpas op het hoofd en het lichaam van het slachtoffer) een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven hebben geroepen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
B
ewezenverklaring zware mishandeling (subsidiair).
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verdachte door voornoemde handelingen het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Van vol opzet is sprake als verdachte willens en wetens heeft gehandeld, dat wil zeggen dat verdachte heeft gehandeld met de bedoeling het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake geweest. Verdachte heeft verklaard dat zijn logisch nadenken was uitgeschakeld en dat hij de controle over zichzelf kwijt was. Ook uit de verdere bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat sprake was van vol opzet.
Dit neemt echter niet weg dat verdachte handelingen kan hebben verricht waardoor hij in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans en ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar letsel bij het slachtoffer in het leven hebben geroepen en dat verdachte deze kans ook heeft aanvaard. Verdachte heeft in blinde woede meermalen met een waterpas op het hoofd en lichaam van het slachtoffer geslagen. Dit is met zoveel kracht gebeurd dat de waterpas hierbij doormidden is gebroken.
Zwaar lichamelijk letsel.
Het slachtoffer had beide armen gebroken en heeft deze langere tijd in het gips gehad en niet kunnen gebruiken. De hoofdwonden van het slachtoffer zijn gehecht. Het slachtoffer heeft hieraan een litteken boven zijn linkeroog overgehouden. De rechtbank kwalificeert het samenstel van de opgelopen letsels als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde (zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 subsidiair:
op 10 juli 2023 te Oss aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snede op het hoofd en een scheur boven het linkeroog en meerdere breuken in de arm, heeft toegebracht door meermalen tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan met een waterpas;
T.a.v. feit 2:
op 10 juli 2023 te Oss zijn echtgenote, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden houden in een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] en de (ex-)echtgenote van verdachte en dat verdachte zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering, ook als dit abstinentie van alcohol en drugs inhoudt.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat er sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte geen sprake is geweest van recidive en dat verdachte nu een goed gereguleerd leven leidt. Als verdachte terug zou moeten naar de gevangenis, zou hij zijn baan en huis verliezen. De raadsman bepleit daarom aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest te boven gaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (ex-)echtgenote en aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten waarbij verdachte zich niet heeft bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Met name de zware mishandeling van de heer [slachtoffer 1] heeft een grote fysieke en mentale impact op het slachtoffer gehad.
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgevonden is geruime tijd verstreken, terwijl hij, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zich bovendien aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Verdachte toont probleembesef en is bereid om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Verder blijkt uit het door dr. J.C.L.M. Duijkers (klinisch psycholoog BIG) over verdachte uitgebrachte rapport van 24 januari 2024 dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken en dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich met deze conclusie.
De rechtbank heeft verder bij de strafoplegging rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 17 december 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Ten tijde van het delict was hij onder invloed van amfetamine, cannabis en alcohol. De reclassering ziet een direct verband tussen het middelengebruik en het delict, omdat betrokkene onder invloed was en aangeeft dat hij ‘zichzelf hierdoor verloor’. Volgens de Pro-Justitia rapporteur heeft het middelengebruik voor een lagere emotieregulatie en impulscontrole gezorgd. Volgens betrokkene is er geen sprake van verslavingsproblematiek en is hij abstinent van middelen. Er is gedurende het schorsingstoezicht echter geen controle op middelen geweest. Wij adviseren gelet op voorgaande een interventie op dit gebied. Het delictgedrag lijkt te zijn voortgekomen uit een combinatie van middelengebruik,
gebrekkige emotieregulatie, frustratie en agressieve ontlading, die te wijten is aan een
persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken en daarbij passende vermijdende en dwangmatige coping met(conflictsituaties), blijkens het pro justitiaonderzoek. Het psychosociaal functioneren zien wij dan ook als direct delictgerelateerd en op dit gebied vinden wij een interventie noodzakelijk. De relatie met zijn partner die al jaren niet meer goed verliep, zien wij ook als direct delictgerelateerd. Indirect delictgerelateerd was zijn toenmalige woonsituatie (kamerverhuur aan [slachtoffer 1] , slachtoffer) alsmede de financiële situatie waardoor betrokkene deze woonsituatie aan is gegaan. Betrokkene woont nu niet meer met zijn partner maar in een aparte huurwoning, hij gaat scheiden, en heeft een zinvolle dagbesteding. Op deze leefgebieden vinden wij interventies dan ook niet nodig. Het risico op (gewelds)recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld, gelet op de aanwezigheid van beschermende stabiele factoren enerzijds (huisvesting, dagbesteding) en de risicoverhogende aanwezige persoonlijkheidsstoornis anderzijds, maar kan verder worden verlaagd met de hierna te noemen interventies. Betrokkene staat hiervoor open.
Wij vinden ambulante behandeling en een richtlijn inzake middelengebruik nodig om de risico's (nog verder) te beperken en het gedrag te veranderen. Evenals genoemd door rapporteur van het Pro-Justitia onderzoek vindt de reclassering ambulante cognitief gedragstherapeutische behandeling nodig, voor betrokkenes vermijdende persoonlijkheidstrekken en (conflict)vermijdende en dwangmatige gedragskenmerken, met als doel om herhaalde opstapeling van frustraties en daaraan gerelateerde oploop van spanningen en conflictvermijdende gedragingen te voorkomen en te werken aan bevordering van betrokkenes communicatie waaronder afgrenzing in het contact met anderen. Hierbij wordt – gelet op de door middelengebruik veroorzaakte verminderde emotieregulatie en impulscontrole - een richtlijn in middelengebruik geadviseerd, ook indien dit abstinentie van middelen inhoudt. Hoewel er geen vermoeden is dat betrokkene nog in gebruik is, maakt een richtlijn mogelijk dit te controleren. Hoewel er geen (behoefte aan) contact is geweest tussen betrokkene en de slachtoffers gedurende het schorsingstoezicht, zal de reclassering vanwege veiligheidsgevoel voor de slachtoffers adviseren het contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voort te zetten. Wij adviseren het locatieverbod voor de gezamenlijke woning niet voort te zetten. Het is de bedoeling dat betrokkene in de woning zal gaan verblijven na de scheiding (na eventuele detentie). Alleen betrokkene kan de woonlasten dragen en de (koopwoning) staat mede op naam van betrokkene. Een locatieverbod zal hieraan in de weg staan.”
De strafoplegging.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een passende bestraffing.
Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met de heer [slachtoffer 1] en de (ex-)echtgenote van verdachte en de richtlijn alcohol en drugsgebruik.
Hiermee legt de rechtbank een lichtere straf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank overweegt hiertoe dat feit 1 primair, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet wettig en overtuigend is bewezen en dat deze straf meer recht doet aan de omstandigheden en de persoon van verdachte, terwijl de ernst van de bewezen feiten (feit 1 subsidiair en feit 2) met de op te leggen straf voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2).
[slachtoffer 2] (de echtgenote van verdachte) heeft gevorderd haar een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2023, aan schadevergoeding toe te kennen en verdachte te veroordelen tot betaling daarvan, inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Ter onderbouwing heeft [slachtoffer 2] aangevoerd dat zij als gevolg van de mishandeling een gekneusd oor had en dat de zware mishandeling van [slachtoffer 1] door verdachte traumatisch voor haar is geweest. [slachtoffer 2] heeft een kopie ingebracht van het huisartsenjournaal van 10 juli 2023, waaruit blijkt dat zij haar huisarts heeft bezocht op de dag van de mishandeling en een doorverwijzing van de huisarts naar een psycholoog van 9 januari 2025, vanwege een vermoeden van PTSS.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat uit de uitdraai van het huisartsenjournaal blijkt dat kennelijk sprake was van een kneuzing maar dat niet wordt vermeld in welke mate. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een immateriële schadevergoeding toe te kennen ter hoogte van € 250,00.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] als gevolg van de mishandeling enig lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (10 juli 2023) tot aan de dag der algehele voldoening dan ook toewijsbaar als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd onder feit 1 primair en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
zware mishandeling
T.a.v. feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
5 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Betrokkene meldt zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij SVG reclassering Novadic-Kentron op het adres Rompertsebaan 12 te 's-Hertogenbosch (tel. 073-6409696). Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Ambulante behandeling

Betrokkene laat zich cognitief gedragstherapeutisch behandelen door SVG reclassering Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

3.Contactverbod

Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact (zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt) met:
- [slachtoffer 1] , geboren op [1980 ] te [geboorteplaats 2] ; en
- [slachtoffer 2] , geboren op [1979] te [geboorteplaats 3] ,
met uitzondering van contact met tussenkomst van professionele instanties zoals Veilig Thuis of advocaten.

4.Richtlijn alcohol- en drugsgebruik

Betrokkene houdt zich aan de richtlijnen van de reclassering, ook als dit abstinentie van alcohol en drugs inhoudt. Hij werkt mee aan de controle op alcohol- en drugsgebruik. De reclassering kan urineonderzoek en blaasonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht daaronder begrepen.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:
Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van 250,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van 250,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Heijninck, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2025.
Mr. W. Heijninck is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.