ECLI:NL:RBOBR:2025:4904

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
25/78
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde na overlijden van woningeigenaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep inzake de WOZ-waarde van een woning. Het beroep was ingesteld namens de erfgenamen van een overleden woningeigenaar, die op 1 januari 2024 eigenaar was van de woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 701.000 en deze waarde was gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar. De indiener van het beroep, mr. R.W.B. van Middelaar, had echter geen geldige machtiging om namens de erfgenamen op te treden, aangezien de machtiging die door de overleden eigenaar was afgegeven, zijn geldigheid had verloren met het overlijden van de eigenaar. De rechtbank heeft herhaaldelijk verzocht om een toereikende machtiging, maar er is geen reactie ontvangen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de indiener gerechtigd was om het beroep in te stellen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het beroep niet inhoudelijk werd beoordeeld. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/78

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2025 in de zaak tussen

de erfgenamen van [overleden woningeigenaar], uit [woonplaats], eisers

(beweerdelijk gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel, de heffingsambtenaar

([naam]).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de vastgestelde WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning met de beschikking van 24 februari 2024 vastgesteld voor het kalenderjaar 2024 op € 701.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) is bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 28 november 2024 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Namens eisers is beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[overleden woningeigenaar] was op 1 januari 2024 eigenaar van de woning. Dit is een vrijstaande woning met bouwjaar 1986. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 196 m², twee dakkapellen van in totaal 4 m², een overkapping van 14 m² en een carport van 24 m². De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 1.268 m².
2.2.
[overleden woningeigenaar] is op 13 april 2024 overleden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat niet is gebleken dat mr. R.W.B. van Middelaar gerechtigd was om namens eisers beroep in te stellen tegen de bestreden uitspraak. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
3.1.
De beschikking is (met de aanslag OZB) opgelegd aan [overleden woningeigenaar]. Daartegen kan door hem beroep worden ingesteld en daaraan voorafgaand bezwaar worden gemaakt. Dat kan ook door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft. [2]
3.2.
[overleden woningeigenaar] heeft op 1 maart 2024 een machtiging afgegeven aan (onder andere) mr. R.W.B. van Middelaar (als medewerker van Het Nieuwe WOZ-bureau B.V.) om bezwaar te maken en (hoger) beroep in te stellen omtrent de WOZ-beschikking 2024 ten aanzien van de woning. Op 6 maart 2024 is door mr. R.W.B. van Middelaar namens eiser bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking (wat dan ook wordt aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag OZB). Hoewel de heffingsambtenaar bij het doen van uitspraak op bezwaar constateerde dat [overleden woningeigenaar] was overleden, heeft hij om proceseconomische redenen op het bezwaar beslist. Dat staat ook met zoveel woorden in de uitspraak op bezwaar.
3.3.
Op 7 januari 2025 heeft mr. R.W.B. van Middelaar namens [overleden woningeigenaar] beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Bij het beroepschrift is de hiervoor in 3.2. genoemde machtiging gevoegd. Deze machtiging heeft echter zijn geldigheid verloren met het overlijden van [overleden woningeigenaar]. Sindsdien zijn eisers rechthebbend op zijn nalatenschap waartoe (zijn aandeel in) de woning behoort. Dit betekent dat alleen rechtsgeldig beroep kan worden ingesteld door of namens eisers. Een daartoe strekkende machtiging ten behoeve van mr. R.W.B. van Middelaar ontbreekt.
3.4.
De rechtbank heeft aan mr. R.W.B. van Middelaar als indiener van het beroep met een bericht in het digitale zaakdossier van 16 april 2025 verzocht om een toereikende machtiging. Dit verzoek is op 6 juni 2025 door de rechtbank herhaald met daarbij de mededeling dat aan het uitblijven van een reactie de rechtbank de gevolgtrekkingen kan verbinden die haar geraden voorkomen. Een derde verzoek is door de rechtbank gedaan op 16 juli 2025 met daarbij de mededeling dat het uitblijven van een reactie tot gevolg kan hebben dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Aan mr. R.W.B. van Middelaar is de gelegenheid geboden om tot 30 juli 2025 te reageren. Een reactie is niet ontvangen.
3.5.
Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat mr. R.W.B. van Middelaar gerechtigd was om namens eisers beroep in te stellen. Het namens eisers ingestelde beroep moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep van eisers niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Artikel 26a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (dat op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet ook van toepassing is op de heffing van gemeentelijke belastingen).