In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 januari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel van een veroordeelde. De rechtbank heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek prematuur was ingediend. De ISD-maatregel was opgelegd bij vonnis van 27 november 2023 en de aanvangsdatum van de maatregel werd vastgesteld op 15 oktober 2024. De verdediging stelde dat de ISD-maatregel op 20 maart 2024 was aangevangen, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel pas kon beginnen na het uitzitten van eerdere vrijheidsbenemende straffen. De officier van justitie was van mening dat het verzoek te vroeg was en dat de ISD-maatregel voortgezet moest worden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om tussentijdse toetsing prematuur was, omdat het minder dan zes maanden na de aanvang van de ISD-maatregel was ingediend. De rechtbank merkte op dat, indien het verzoek inhoudelijk zou worden beoordeeld, er geen reden zou zijn om de maatregel te beëindigen, gezien de omstandigheden van de veroordeelde, waaronder zijn ziekte. De rechtbank heeft de beslissing genomen om de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.