ECLI:NL:RBOBR:2025:479

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
22/1035
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiser na bezwaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem per 14 oktober 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser, die eerder als assemblagemedewerker werkte, heeft zich ziekgemeld en na een periode van arbeidsongeschiktheid een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft hem 46,38% arbeidsongeschikt verklaard, maar na bezwaar is hij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij onderbouwt zijn standpunt met een expertiserapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee, waarin zijn beperkingen worden beschreven.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 januari 2025, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig hebben gehandeld en dat de door hen vastgestelde beperkingen juist zijn. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de besluitvorming van het UWV onjuist is. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor hij geen recht heeft op een IVA-uitkering en ook geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door rechter A.F. Vink en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Boon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing om aan hem per 14 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) toe te kennen.
1.1.
Eiser heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 7 oktober 2020 heeft het UWV geoordeeld dat eiser per 14 oktober 2020 46,38% arbeidsongeschikt is en daarom aan hem een WIA-uitkering toegekend.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 6 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard, en eiser volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

De feiten

2. Eiser was van 30 april 2018 tot 4 november 2018 werkzaam als Assemblagemedewerker via Randstad Resource Bedrijf Zakelijk BV bij DAF Trucks Eindhoven voor gemiddeld 36 uur per week. Op 17 oktober 2018 heeft eiser zich ziekgemeld. Per 5 november 2018 heeft het UWV aan eiser een Ziektewetuitkering toegekend. Na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken arbeidsongeschiktheid heeft eiser op 12 augustus 2020 een WIA-uitkering aangevraagd en op 7 oktober 2020 heeft het UWV een WIA-uitkering aan eiser toegekend. Dat heeft geleid tot de besluitvorming die onder ‘Inleiding’ is genoemd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV juist heeft vastgesteld dat eiser niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en daarmee terecht een WIA-uitkering heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
5. Het UWV heeft een bottleneck-analyse uitgevoerd en stelt zich op het standpunt dat er voldoende geschikte voorbeeldfuncties zijn die passen bij de duurzame beperkingen en de bekwaamheden van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (B&B) selecteerde daarvoor de functies Elektrotechnisch medewerker (SBC-code 267071), Medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) en Montagemedewerker (SBC-code 111180). Vergelijking van het inkomen dat hij in deze functies kan verdienen met het inkomen dat eiser eerder als Assemblagemedewerker verdiende, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,04%. Aangezien pas recht bestaat op een IVA-uitkering bij duurzame volledige arbeidsongeschiktheid (namelijk 80% of meer), heeft het UWV beslist dat eiser geen recht heeft op een IVA-uitkering en heeft hem een WIA-uitkering toegekend.
6. Eiser is het daar niet mee eens. Hij stelt dat hij volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Eiser vindt dat hij meer beperkingen heeft dan dat door het UWV is vastgesteld en dat die beperkingen ook duurzaam zijn. Hij onderbouwt zijn standpunt aan de hand van een expertiserapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee (hierna: Devilee). De voor deze uitspraak relevante delen uit dat rapport zullen hierna (onder het kopje ‘De medisch inhoudelijke beoordeling’) worden besproken.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De zorgvuldigheid van het onderzoek
7. De rechtbank heeft geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft ook geen tegenstrijdigheden aangetroffen in de rapportages van de verzekeringsartsen en hun conclusies vloeien logisch voort uit hun bevindingen.
De medisch inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser met wat hij heeft aangevoerd geen twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de besluitvorming door het UWV. De rechtbank licht dat als volgt toe.
8.1.
Het UWV is ermee bekend dat eiser zowel fysieke als psychische klachten heeft. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser beschikt over benutbare mogelijkheden, maar dat wel beperkingen in de fysieke en psychische belastbaarheid zijn. In de functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn daarom beperkingen aangenomen in de rubrieken (1) persoonlijk functioneren, (2) sociaal functioneren, (3) fysieke omgevingseisen, (4) dynamische handelingen en (5) statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) heeft het oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven en geconcludeerd dat diens verzekeringsgeneeskundige beoordeling gehandhaafd kan blijven. De verzekeringsarts B&B geeft daarbij aan dat voor een deel van de fysieke klachten verbetering en daarmee een toenemende belastbaarheid wordt verwacht.
8.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat geen herstel meer te verwachten valt en dat hij daarom duurzaam arbeidsongeschiktheid moet worden geacht. Eiser onderbouwt dit met het expertiserapport van orthopedisch chirurg Devilee. Devilee geeft in zijn rapport aan dat hij geen verbetering verwacht ten aanzien van de klachten aan de rechterknie van eiser. In het rapport staat een lijst opgenomen waarin de beperkingen van eiser staan opgesomd. Eiser stelt dat deze beperkingen door het UWV moeten worden overgenomen.
8.3.
Over de in het expertiserapport van Devilee genoemde beperkingen overweegt de rechtbank als volgt. Voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling hanteert het UWV het claim beoordelings- en borgingssysteem (CBBS). Het rapport van Devilee is niet conform de CBBS-definities en -systematiek opgesteld. Ook dan is het rapport op zich geschikt om twijfel te zaaien over de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het UWV, maar de in dat rapport omschreven beperkingen kunnen dus niet een-op-een worden opgevat als beperkingen in de zin van het CBBS zoals eiser wenst. Hiervoor is een verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het rapport nodig, omdat het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts is om de belastbaarheid en de daaruit voortvloeiende arbeidsbeperkingen vast te stellen en om vervolgens deze beperkingen in de FML vast te leggen. De verzekeringsarts B&B heeft deze beoordeling verricht en in zijn rapport van 19 september 2024 gemotiveerd toegelicht waarom het rapport van Devilee juist een bevestiging is van de juistheid van de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het UWV. Daar komt nog bij dat Devilee eiser bijna vier jaar na de datum in geding heeft onderzocht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts (B&B) aangenomen beperkingen.
8.4.
Eiser stelt daarnaast dat zijn beperkingen aan zijn knie duurzaam zijn. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verzekeringsarts B&B licht in zijn rapportage van 19 september 2024 toe dat uit het rapport van Devilee weliswaar blijkt dat de medische situatie van eiser sinds de datum in geding, 14 oktober 2020, is verslechterd, maar dat hieruit niet blijkt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel van de verzekeringsartsen van het UWV onjuist is. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting gesteld dat de beperkingen aan eisers knie reeds op de datum in geding duurzaam moeten worden geacht, omdat een operatie ook ten tijde van de datum in geding al werd afgeraden. De rechtbank volgt dit standpunt echter niet. Uit de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 30 maart 2022 blijkt namelijk dat een operatie weliswaar niet werd aangeraden, maar dit komt omdat er een beter alternatief was, namelijk het optrainen van de spieren middels fysiotherapie. Ten tijde van de datum in geding heeft de verzekeringsarts B&B een goed beredeneerde inschatting gemaakt dat er nog verbetering mogelijk was ten aanzien van de knieklachten. Dat uit het expertiserapport van Devilee blijkt dat de medische situatie van eiser uiteindelijk niet is verbeterd, maar verslechterd, maakt niet dat die eerdere inschatting onjuist is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen van het UWV dat (een deel van) de beperkingen op de datum in geding nog niet duurzaam waren.
De arbeidskundige beoordeling
9. De arbeidsdeskundigen van het UWV gaan bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid uit van de beperkingen die de verzekeringsartsen in de FML hebben vastgelegd. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld, heeft de verzekeringsarts B&B de duurzame belastbaarheid juist weergegeven. De arbeidsdeskundige B&B mocht daarom bij het bepalen van de functies uitgaan van deze beperkingen. Om vast te kunnen stellen of er op arbeidsdeskundige gronden recht bestaat op een IVA-uitkering heeft de arbeidsdeskundige B&B op basis van de fictieve FML een zogenoemde bottleneck-analyse uitgevoerd om te kunnen bepalen of eiser op basis van zijn duurzame beperkingen meer dan 80% arbeidsongeschikt is. Als dat zo is, dan bestaat er alsnog recht op een IVA-uitkering.
9.1.
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies, te weten Elektrotechnisch medewerker (SBC-code 267071), Medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) en Montagemedewerker (SBC-code 111180) voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
9.2.
De arbeidsdeskundige B&B heeft op basis van de (tweede) FML een (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid berekend. De gegevens die aan die berekening ten grondslag liggen zijn af te leiden uit het CBBS-stuk ‘Samenvatting Arbeidsmogelijkhedenlijst’. De berekening op basis van die gegevens leidt dan tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,04%.
9.3.
Dit is minder dan 80%. Daarom is de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam en heeft eiser geen recht op een IVA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de duurzame beperkingen en de daarop gebaseerde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist is vastgesteld door het UWV. Omdat eiser geen gelijk krijgt, heeft hij geen recht op vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Mutsaers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.