ECLI:NL:RBOBR:2025:4777

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
C/01/413848 / FA RK 25-1162
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing en hoofdverblijfplaats van minderjarige in geval van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind en de toestemming voor verhuizing van de moeder. De moeder heeft gesteld dat zij zich in een ernstig onveilige situatie bevond tijdens de relatie met de vader, waarbij zij slachtoffer was van huiselijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een onveilige situatie, wat de noodzaak voor haar verhuizing naar een veilige omgeving onderstreept. De rechtbank verleent de moeder vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn. Tevens wordt de Raad voor de Kinderbescherming opdracht gegeven om een raadsonderzoek te verrichten naar de mogelijkheden voor een zorgregeling, waarbij de veiligheid van de minderjarige in relatie tot de vader in acht moet worden genomen. De rechtbank heeft ook een omgangsregeling vastgesteld onder begeleiding van professionals, in afwachting van het raadsrapport.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/413848 / FA RK 25-1162
Uitspraak : 23 juni 2025
Beschikking betreffende het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en vervangende toestemming voor verhuizing in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat mr. Z. Taspinar,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. R.T.P. Tielemans,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vader en de moeder,
over
de minderjarige:
-
[volledige naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [de minderjarige] .
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven ,

hierna te noemen: de raad.

De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de vader, ontvangen ter griffie op 18 maart 2025;
  • het verweerschrift van de moeder, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ontvangen ter griffie op 10 maart 2025;
  • het verweerschrift van de vader, tevens houdende gewijzigde cq. aanvullende verzoeken, ontvangen ter griffie op 19 mei 2025;
  • de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 maart 2025;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een F9-formulier van 4 februari 2025, namens de vader;
  • een F9-formulier met bijlage van 5 februari 2025, namens de vader;
  • een brief van mr. Tielemans aan de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2025;
  • een brief van mr. Taspinar aan de rechtbank Haarlem van 5 maart 2025;
  • een F9-formulier met bijlage van 5 maart 2025, namens de moeder;
  • een F9-formulier met bijlagen van 7 maart 2025, namens de vader;
  • een F9-formulier met bijlage van 8 maart 2025, namens de vader;
  • een F9-formulier met bijlage van 20 april 2025, namens de vader;
  • een F9-formulier met bijlagen van 19 mei 2025, namens de moeder;
  • een F9-formulier met bijlagen van 22 mei 2025, namens de vader.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 mei 2025. Verschenen zijn partijen met hun advocaten en [mevrouw namens de raad] .

De feiten

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. De samenwoning van partijen is geëindigd in [maand] 2024.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is [de minderjarige] geboren.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over hem.
[de minderjarige] staat ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres van de moeder.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 18 april 2025 een voorlopige zorg- en contactregeling vastgesteld.
Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek en het verweer op het zelfstandig verzoek
De vader heeft, bij verzoekschrift van 31 januari 2025 en gewijzigd verzoekschrift van
19 mei 2025, verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
II.
Primairde moeder te verbieden om met [de minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats moeder] ;
III.
Subsidiairindien de moeder al met [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] is verhuisd: haar te bevelen binnen vier weken na de te wijzen beschikking terug te verhuizen naar [woonplaats vader] en haar omgeving bij gebreke waarvan de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man wordt bepaald;
IV. Een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] drieënhalve dag dan wel drie dagen in de week in onderling overleg op basis van het werkrooster van de vader bij de vader zal verblijven met overnachting, waarbij partijen het halen en brengen bij helfte verdelen;
V. Te bepalen dat [de minderjarige] de helft van de (islamitische) feestdagen bij de vader zal verblijven;
VI. Te bepalen dat [de minderjarige] vanaf zijn tweede levensjaar de helft van alle schoolvakanties en (islamitische) feestdagen bij de vader zal verblijven;
VII. Te bepalen dat [de minderjarige] vanaf zijn vierde jaar de helft van de tijd bij de vader en andere helft van de tijd bij de moeder, in nader overleg nog te bepalen, zal verblijven;
VIII. Een beslissing te nemen welke de rechtbank juist acht.
De moeder voert hiertegen verweer. Zij verzoekt de rechtbank bij wijze van verweer:
  • de verzoeken van de vader, af te wijzen, althans hem deze te ontzeggen als zijnde ongegrond c.q. niet-ontvankelijk;
  • kosten rechtens.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt zij om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat er een zorg- en contactregeling tussen de man en [de minderjarige] zal worden opgestart onder begeleiding van het Omgangshuis van Combinatie Jeugdzorg, dan wel een andere professionele instelling, waarbij de concrete invulling van de begeleide zorgregeling in overleg met de professionele begeleiders zal worden vormgegeven, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen zorg- en contactregeling;
  • te bepalen dat [de minderjarige] het hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw;
  • te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om met [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen en hem daar in te schrijven;
  • kosten rechtens.
De vader heeft in zijn verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de moeder verzocht om alle zelfstandige verzoeken van de moeder af te wijzen.

De beoordeling

Wel of geen sprake van onveiligheid?
De moeder heeft gesteld dat zij zich tijdens de relatie met de vader in een ernstig onveilige situatie bevond. De vader ontkent dit. De rechtbank acht het voor een goede beoordeling van de ingediende verzoeken belangrijk om allereerst vast te stellen of de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een onveilige situatie.
De moeder heeft in haar verweerschrift een situatie beschreven waarin sprake zou zijn van frequent lichamelijk en psychisch geweld. De moeder heeft haar stellingen onderbouwd met WhatsApp gesprekken die tussen partijen hebben plaatsgevonden. De vader heeft (de authenticiteit van) de WhatsApp berichten niet betwist, maar heeft volstaan met aan te geven dat de inhoud van de uitgewisselde berichten in een andere context moet worden gezien. De rechtbank oordeelt dat de vader er niet in is geslaagd om een alternatieve en geloofwaardige context te schetsen waarin de WhatsApp berichten een andere betekenis krijgen dan dat er psychisch en lichamelijk geweld van de vader naar de moeder heeft plaatsgevonden.
In de door de vader als productie 10 overgelegde brief schrijft de vader op pagina 2: “De berichten “wacht maar tot je thuis bent”, “ik reken morgen wel met je af” en “ik ga je uit je bed schoppen” waren niet serieus bedoeld. Ze werden uit impuls gestuurd en waren geen daadwerkelijke dreigingen, maar eerder een uiting van mijn ongenoegen in dat moment.”
De door de vader aangehaalde berichten dateren, blijkens de door de moeder als productie 3 overgelegde berichten, van september 2024 en zijn dus tijdens de relatie van partijen door de vader aan de moeder verstuurd. Ongeacht wat de intentie van de vader is geweest ten tijde van het versturen van deze berichten, is de rechtbank van oordeel dat deze berichten in alle redelijkheid door de moeder wel als bedreigend kunnen worden ervaren. De rechtbank vindt het zeer ernstig dat de vader niet lijkt in te zien wat de impact van dergelijke berichten is op de moeder en daarmee indirect ook op [de minderjarige] , door zijn berichten daarnaast goed te praten door te stellen: “En ze was in [woonplaats moeder] op dat moment.”, aldus eveneens de hiervoor genoemde productie 10 van de vader. Een eventuele feitelijke fysieke afstand tussen partijen op het moment van het versturen van die berichten, doet niets af aan het bedreigende karakter ervan. Temeer omdat partijen zich nog in een relatie bevonden en samen verantwoordelijkheid dragen voor [de minderjarige] .
In de beoordeling van de vraag of voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was een onveilige situatie voor de moeder, neemt de rechtbank ook de door de moeder als productie 2, 4 en 7 overgelegde WhatsApp berichten mee, waarin de vader het bericht van de moeder met de tekst: “Volgens islam mag je niet je vrouw slaan”, beantwoordt met: “Weet ik, ik zeg niet dat het goed is”. En als de moeder aangeeft dat de situatie volgens haar wel verder gaat dan enkel bekvechten en dat er sprake is van huiselijk geweld en mishandeling, geeft de vader aan: “Maakt niet uit maar het is nog steeds mijn kind”. De vader heeft zich bovendien zelf verontschuldigd voor zijn handelen tegenover de moeder in het door de moeder als productie 7 overgelegde bericht en daarin aangegeven: “Ik ben er niet trots op wat ik gedaan hebt jou slaan trekken duwen schelden en spullen gooien ben er echt niet trots op ik ben helemaal verwaarloos.” En: “als ik niet agressief was hadden we vandaag deze dag niet hoeven zien.” Dat de vader dit verontschuldigende bericht weloverwogen en met enige bezinning heeft verstuurd, blijkt ook uit het feit dat de vader het bericht na verzending nog heeft bewerkt tot de versie die nu is overgelegd.
De vader heeft ter zitting en in overgelegde stukken, waaronder productie 10 en 11, steevast ontkent dat hij geweld heeft gebruikt tegen de moeder. Deze blote betwisting van de stellingen van de moeder volstaat voor de rechtbank in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden niet. Ook het verweer van de vader dat er geen sprake was van onveiligheid voor de moeder omdat de moeder geen aangiftes, verklaringen van huisartsen of Veilig Thuis heeft overgelegd, geen contactverbod heeft gevraagd en niet naar een blijf-van-mijn-lijf-huis is gegaan, baten niet, nu dit geen vereiste is voor het aannemen van onveiligheid. Daarbij heeft de raad verklaard dat het steun zoeken bij het eigen netwerk niet alleen logisch is en door de raad wordt aanbevolen, maar ook verlangd kan worden door opvanghuizen als die mogelijkheid bestaat. Ten slotte vindt de rechtbank een verweer in de lijn van “er is niets gebeurd want de buren hebben niets gemeld” naar zijn aard geheel niet overtuigend.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich in een ernstig onveilige situatie bevond waarbij zij slachtoffer was van huiselijk geweld door de vader.
Hoofdverblijf en vervangende toestemming verhuizing
De ouders hebben samen het gezag. Zij kunnen de rechtbank samen of ieder afzonderlijk vragen te beslissen bij wie [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft (artikel 1:253a lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
Het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te bepalen, hangt samen met haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing van [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] . De rechtbank zal gelet op deze samenhang hierna eerst beoordelen of een verhuizing van [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] op zichzelf in zijn belang is. Daarna zal de rechtbank beslissen over zijn hoofdverblijf.
Verhuizing
De vraag of [de minderjarige] mag verhuizen, is een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag als bedoeld in artikel 1:253a lid 1 BW.
De rechtbank kijkt bij het nemen van de beslissing naar het belang van het kind, maar ook naar alle andere omstandigheden van het geval. Dit betekent dat ook andere belangen een rol kunnen spelen en zelfs zwaarder kunnen wegen dan het belang van het kind, ook al is dit belang van eerste orde. [1]
De rechtbank moet die belangen afwegen en kan daarbij onder meer de volgende vragen stellen:
  • Hoe noodzakelijk is het om te verhuizen?
  • Is de verhuizing goed doordacht en voorbereid?
  • Hoe is de communicatie tussen de ouders en kunnen zij samen overleggen?
  • Hoe is de zorg voor het kind verdeeld tussen de ouders en kan dat zo doorgaan na de verhuizing?
  • Kunnen de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de vader worden verzacht en/of gecompenseerd en zo ja hoe?
  • Wordt na de verhuizing rekening gehouden met de rechten van de niet verhuizende ouder en het kind om na de verhuizing onverminderd contact met elkaar te houden in een vertrouwde omgeving?
  • Hoe oud is het kind en wat is zijn mening?
  • Hoe zeer is het kind geworteld in de omgeving waar hij nu woont of is het kind juist gewend aan verhuizingen?
  • Zijn er (extra) kosten voor de omgang na de verhuizing en worden deze gecompenseerd?
De rechtbank stelt voorop dat de bovenstaande vragen geen cumulatieve criteria zijn. De rechtbank moet alle betrokken belangen afwegen en dat kan ertoe leiden dat een verhuizing toch kan worden toegestaan, ook wanneer aan bepaalde criteria niet zou worden voldaan.
De rechtbank komt tot het oordeel dat aan de moeder vervangende toestemming moet worden verleend om met [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen en hem daar in te schrijven. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
Noodzaak en mate waarin verhuizing is doordacht en voorbereid
Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] noodzakelijk was. De rechtbank komt tot het oordeel dat de noodzaak voor de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] is gegeven door de ernstig onveilige situatie waarin zij zich bevond en die, zoals hiervoor al geoordeeld, voor de rechtbank voldoende door de moeder aannemelijk is gemaakt. Uit de aard van de gang van zaken blijkt of een verhuizing goed doordacht en voorbereid is. Dat is bij de moeder niet het geval, nu zij midden in de nacht met [de minderjarige] is vertrokken. Gelet op de vastgestelde noodzaak is de rechtbank van oordeel dat een goed doordachte en goed voorbereide verhuizing van de moeder onder de gegeven omstandigheden niet kon worden verwacht.
Communicatie tussen de ouders
Volgens de vader is de verstandhouding tussen partijen verslechterd door de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] en frustreert de moeder de omgang tussen de vader en [de minderjarige] . De moeder geeft aan dat partijen communiceren via WhatsApp en dat de communicatie zich beperkt tot het maken van afspraken over [de minderjarige] . Voor de rechtbank is van belang dat communicatie tussen partijen over [de minderjarige] mogelijk is en niet is gebleken dat dit momenteel niet lukt. Dat de communicatie op dit moment niet meer is dan het strikt noodzakelijke is volgens de rechtbank, anders dan de vader stelt, geen gevolg van de verhuizing door de moeder, maar een gevolg van de tussen de ouders al tijdens de relatie ontstane dynamiek en verstoorde verstandhouding.
Leeftijd, geworteldheid [de minderjarige] , contact en reiskosten na de verhuizing
De vader heeft gesteld dat [de minderjarige] in zijn geheel niet geworteld is in [woonplaats moeder] , maar in [woonplaats vader] waar hij sinds zijn geboorte woonachtig is. De moeder heeft dit niet betwist, maar daar tegenin gebracht dat [de minderjarige] rustiger is en minder huilt sinds zij met hem in [woonplaats moeder] verblijft. In lijn met het oordeel van de rechtbank Midden-Nederland in een andere zaak [2] is de rechtbank van oordeel dat gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] geen sprake is geweest van worteling. Een jong kind als [de minderjarige] is geworteld daar waar zijn ouders zijn. [de minderjarige] heeft daardoor geen groter belang om in [woonplaats vader] te verblijven dan in de omgeving van [woonplaats moeder] .
De rechtbank begrijpt dat de vader een bepaalde opvatting heeft over wat hij als de ideale opvoedsituatie voor [de minderjarige] beschouwt en dat hij streeft naar een gelijkwaardige verdeling van de zorg en opvoeding, waarbij beide ouders bij elkaar in de buurt wonen. Dit weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van de moeder om te verhuizen naar de voor haar vertrouwde omgeving [woonplaats moeder] , waar zij zich, omringd door haar familie en met een fysieke afstand tot de vader, veilig kan voelen. Dit past ook bij het advies van de raad dat wanneer iemand wil vluchten uit een situatie van onveiligheid een plek binnen het eigen netwerk steeds de voorkeur heeft.
Mede gelet op de jonge leeftijd van de ouders is het netwerk waarop zij kunnen terugvallen belangrijk. Het netwerk van de moeder bevindt zich in [woonplaats moeder] en de moeder heeft gemotiveerd gesteld dat zij niet terecht kan bij een drietal familieleden in [geboorteplaats] . Los van dat dit praktisch onhaalbaar is gebleken, geeft dit haar ook niet het gevoel van veiligheid dat zij bij haar ouders ervaart.
In de processtukken heeft de vader nog opgemerkt dat de verhuizing zal leiden tot extra reiskosten. De rechtbank stelt vast dat dit een onvermijdelijk gevolg is van de ontstane situatie en oordeelt dat dit belang niet dusdanig zwaar weegt dat dit tot een andere afweging leidt. Het is aan de ouders om afspraken te maken over de contactmomenten en de verdeling van de kosten voor [de minderjarige] of, wanneer dit niet lukt, daarover een beslissing te vragen aan de rechtbank. Gelet op het feit dat de moeder tot op heden wel bereid is geweest om een (groot) aandeel te leveren in het halen en brengen van [de minderjarige] heeft de rechtbank er vertrouwen in dat de ouders daar samen uit moeten kunnen komen.
De vader heeft verder nog aangevoerd dat de afstand die door de verhuizing van de moeder ontstaat, het voor de vader onmogelijk maakt om [de minderjarige] op regelmatige basis wekelijks te zien. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat de vader dit graag anders had gezien, weegt dit niet op tegen het belang van de moeder om met [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen en daar haar leven opnieuw in te richten, gelet op de eerder daartoe aangenomen noodzaak. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de raad opdracht gegeven om te onderzoeken welke zorgregeling in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. Daarbij zal de raad ook rekening moeten houden met de afstand die ontstaat door de verhuizing.
Overig
De vader heeft tot slot aangevoerd dat de huidige woonsituatie van de moeder, te weten op de zolder in de woning van haar ouders, niet goed zou zijn voor [de minderjarige] en dat hij zich daar zorgen over maakt. De moeder heeft bevestigd dat haar huidige woonsituatie niet ideaal is en dat zij graag eigen woonruimte zou betrekken. De moeder heeft hiertoe onbetwist gesteld dat zij al langere tijd ingeschreven staat voor een huurwoning in [woonplaats moeder] , waarmee de kans op het vinden van woonruimte in die omgeving groter is dan in de omgeving van [woonplaats vader] , waar zij niet ingeschreven staat. De rechtbank begrijpt dat de huidige woonsituatie van de moeder en [de minderjarige] voor een langere periode niet gewenst is, maar de moeder beschikt in [woonplaats vader] evenmin over (geschikte) woonruimte, zodat de zorgen van de vader over de huidige woonsituatie geen grond vormen voor het gelasten van een terugverhuizing.
Conclusie verhuizing
Gelet op de uitkomst van bovenstaande belangenafweging zal de rechtbank het zelfstandig verzoek van de moeder toewijzen en in plaats van de vader vervangende toestemming verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen en hem daar in te schrijven in de Basisregistratie personen.
Hoofdverblijf
De moeder heeft verzocht om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te bepalen. De vader heeft eenzelfde verzoek gedaan als voorwaardelijk verzoek voor het geval de moeder niet binnen vier weken na deze beschikking terugverhuist naar – zo begrijpt de rechtbank – de omgeving van [woonplaats vader] .
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van deze verzoeken staat voorop wat het belang van [de minderjarige] vraagt. De rechtbank acht het van belang dat voor wat betreft het hoofdverblijf van [de minderjarige] wordt aangesloten bij de feitelijke situatie. Die feitelijke situatie is dat [de minderjarige] bij de moeder in [woonplaats moeder] woont en dat het bevel tot terugverhuizing naar [woonplaats vader] wordt afgewezen. De vader heeft geen onvoorwaardelijk verzoek met betrekking tot het hoofdverblijf van [de minderjarige] ingediend. Los daarvan acht de rechtbank afwijking van de feitelijke situatie ook niet in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen en het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepalen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Uit de stukken die partijen hebben ingediend en dat wat besproken is tijdens de zitting, blijkt dat de standpunten van partijen over een wenselijke zorgregeling erg uiteenlopen. De vader heeft verzocht om te bepalen dat [de minderjarige] twee dagen per week inclusief overnachting bij de vader zal verblijven en voor nu minimaal één volledige dag per vijf dagen. De moeder is van mening dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment uitsluitend onder begeleiding kan plaatsvinden, omdat er eerst zicht moet komen op hoe de vader en [de minderjarige] op elkaar reageren.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat er sprake is (geweest) van een ernstig onveilige situatie met huiselijk geweld. Die vaststelling heeft ook gevolgen voor het nemen van verdere beslissingen, onder meer met betrekking tot de (definitieve) zorgregeling. Met het oog op de hierna opgenomen onderbouwing van de noodzaak tot een raadsonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat de vader op dit moment geen onbegeleid contact met [de minderjarige] kan hebben tot er meer inzicht is in de mate dat [de minderjarige] veilig is bij de vader. Dit neemt niet weg dat de rechtbank het met de raad eens is dat het belangrijk is voor [de minderjarige] dat het contact met zijn vader in stand blijft. Het is gelet op zijn nog jonge leeftijd van belang dat hij zijn vader regelmatig kan zien om een band en hechtingsrelatie op te bouwen. Omdat op dit moment onduidelijk is of het contact tussen de vader en [de minderjarige] veilig verloopt, en of de vader in staat is om voldoende aan te sluiten bij [de minderjarige] , en de moeder hierin ook geen vertrouwen heeft, is de rechtbank van oordeel dat het contact vooralsnog onder professionele begeleiding dient plaats te vinden.
De raad heeft tijdens de zitting aangegeven dat het [Omgangshuis] op dit moment de kortste wachttijd heeft en dat deze ongeveer twee maanden bedraagt. Om die reden zal de rechtbank partijen aanmelden voor een traject ‘intensieve omgangsbegeleiding’ bij het [Omgangshuis] .
De rechtbank wijst de ouders erop dat zij verplicht zijn om hun medewerking te verlenen aan het traject bij het [Omgangshuis] . Als één van de ouders niet meewerkt of niet blijft meewerken, kan de rechtbank dat meewegen bij toekomstige beslissingen.
Met de raad is de rechtbank van oordeel dat een contactbreuk in de periode tot de start van dit traject moet worden voorkomen. Ook vindt de rechtbank het belangrijk dat het contact voor de moeder en [de minderjarige] voldoende veilig verloopt. De rechtbank heeft daarom mondeling al beslist dat de vader en [de minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot begeleid contact eenmaal per week van 10.00 uur tot 17.00 uur op een dag die passend is in het werkschema van de vader. De begeleiding van het contact dient afwisselend plaats te vinden door de grootouders van de vader in [geboorteplaats] en het netwerk van de moeder in [woonplaats moeder] .
De rechtbank zal verder de raad verzoeken om onderzoek te doen naar het contact tussen [de minderjarige] en de vader. De raad kan het verloop van de begeleide contacten tussen [de minderjarige] en de vader dan ook meenemen in zijn onderzoek. Uit het raadsonderzoek zal moeten blijken of contact tussen de vader en [de minderjarige] voldoende veilig is voor de moeder en daarnaast of [de minderjarige] voldoende veilig is bij de vader, nu de moeder niet langer als buffer tussen de vader en [de minderjarige] kan functioneren en de vader eerder een patroon van agressie in de intieme sfeer heeft laten zien. De vader heeft daarnaast niet laten zien over voldoende zelfreflectie te beschikken. Waar de vader in zijn WhatsApp-bericht aan de moeder nog enige reflectie heeft getoond, was er tijdens de zitting geen spoor van schuldbewustheid of probleembesef te merken. Dit baart de rechtbank veel zorgen, omdat de vader daarmee de ernst van zijn gedragingen niet lijkt in te zien. Daarnaast vindt de rechtbank het zorgelijk dat de vader enerzijds verklaart hulp nodig te hebben, maar anderzijds niet lijkt te weten wat zijn hulpvraag dan zou zijn. Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of de vader daadwerkelijk voornemens is om hulpverlening te zoeken, nu de moeder ter zitting heeft gesteld dat de vader zich alweer heeft afgemeld voor hulpverlening en de vader dit niet heeft weersproken. De rechtbank verzoekt de raad daarom ook om hierover duidelijkheid te verkrijgen en concreet advies te geven met betrekking tot in te schakelen hulpverlening.
Op grond van het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.

De beslissing

De rechtbank:
verleent aan de moeder vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats moeder] en om hem daar in te schrijven in de Basisregistratie personen;
bepaalt het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder;
wijst het bevel tot terugverhuizing van de moeder af;
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vader – in afwachting van en tot de aanvang van het hierna genoemde traject begeleide omgang bij het [Omgangshuis] – gerechtigd is tot begeleide contactmomenten met [de minderjarige] gedurende eenmaal per week van 10.00 uur tot 17.00 uur op een dag die passend is in het werkrooster van de vader en waarbij het toezicht afwisselend plaatsvindt door de grootouders van de vader in [geboorteplaats] en het netwerk van de moeder in [woonplaats moeder] ;
bepaalt dat de vader gerechtigd is tot begeleide contactmomenten met [de minderjarige] in het [Omgangshuis] in [woonplaats moeder] , waarbij de verdere invulling zal plaatsvinden in overleg tussen partijen en het [Omgangshuis] ;
beveelt partijen gevolg te geven aan de oproep van het [Omgangshuis] om in overleg te treden over de concrete uitwerking van de begeleide contactregeling en beveelt hen mee te werken aan de uitvoering van die regeling;
verzoekt het [Omgangshuis] om
uiterlijk 19 december 2025een rapport over het verloop van de begeleide contactmomenten over te leggen;
houdt de (verdere) behandeling en definitieve beslissing ten aanzien van de zorgregeling
pro formaaan tot
9 januari 2026met het verzoek aan de raad voor de kinderbescherming een onderzoek in te stellen met inachtneming van de volgende onderzoeksvragen:
  • wat betekenen de signalen van psychisch en fysiek geweld door de vader tegenover de moeder voor [de minderjarige] en diens veiligheid?
  • zou [de minderjarige] voldoende veilig zijn tijdens onbegeleide contactmomenten met de vader en is de vader voldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] ?
  • welke contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
  • hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
  • zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
  • in hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
  • welke hulpverlening is door partijen reeds ingeschakeld en welke hulpverlening adviseert de raad voor de ouders en mogelijk voor [de minderjarige] ?
verzoekt de raad voor de kinderbescherming
uiterlijk 19 december 2025ter zake te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de advocaten van partijen om de rechtbank
uiterlijk 2 januari 2026schriftelijk hun reactie kenbaar te maken op het rapport van het [Omgangshuis] en het uitgebrachte raadsadvies en een standpunt in te nemen over de verdere voortgang van de zaak; de rechtbank zal partijen daarna informeren over de verdere voortgang van de procedure;
compenseert de tot op heden gemaakte proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S. Badri, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 23 juni 2025.
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008,
2.Rb. Midden-Nederland, 20 maart 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:1692.