ECLI:NL:RBOBR:2025:4744

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
407492 / HA ZA 24-527
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over terugbetaling van lening en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze civiele zaak heeft eiser, [eiser], een lening van € 18.000,00 aangegaan bij gedaagde, [gedaagde], om een geluidsinstallatie aan te schaffen. Gedaagde vordert terugbetaling van het geleende bedrag, vermeerderd met rente. Eiser stelt het volledige bedrag al te hebben terugbetaald en betwist de hoogte van de rente. De rechtbank oordeelt dat het rentepercentage van 7% per maand onaanvaardbaar is, maar kan niet vaststellen of eiser het volledige bedrag heeft terugbetaald. Eiser krijgt de gelegenheid om bewijs te leveren van een contante betaling van € 12.000,00. De procedure omvat eerdere dagvaardingen en vonnissen, waaronder een verstekvonnis van 20 februari 2019. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere behandeling. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/407492 / HA ZA 24-527
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. de Graaf.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] heeft van [gedaagde] € 18.000,00 geleend, zodat hij van dat bedrag een geluidsinstallatie kon kopen en met winst kon doorverkopen. [gedaagde] vordert terugbetaling van dat bedrag, verminderd met de door [eiser] gedane betaling en vermeerderd met 7% rente per maand over het openstaande bedrag. [eiser] stelt het volledige bedrag al te hebben terugbetaald en vindt de gevorderde rente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De rechtbank vindt het rentepercentage ook onaanvaardbaar, maar kan (nog) niet vaststellen dat [eiser] het volledig geleende bedrag aan [gedaagde] heeft terugbetaald. [eiser] krijgt dan ook de gelegenheid om te bewijzen dat hij een contante betaling heeft gedaan van € 12.000,00.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (oorspronkelijke) dagvaarding van 5 oktober 2018, met producties;
  • het verstekvonnis van 20 februari 2019;
  • de verzetdagvaarding van 14 augustus 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord in oppositie van [gedaagde] , met producties;
  • de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 juni 2025.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

3.De feiten

3.1.
De overeenkomst van geldlening houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

2. lineaire aflossing
2.1.
Aflossing van het geleende bedrag zal in 3 gelijke maandelijkse termijnen plaatsvinden,
waarbij de eerste aflossing zal plaatsvinden vóór 01-04-2017 en vervolgens zullen
aflossingen steeds vóór de eerste van de maand zijn overgemaakt.
2.2.
Gelet op het aantal overeengekomen aflossingstermijnen, zal de laatste aflossing hebben plaatsgevonden vóór 01-07-2017.

3.rente

3.1.
Over het geleende bedrag is schuldenaar rente aan schuldeiser verschuldigd. In het geval gedurende de looptijd van deze overeenkomst aanvullende bedragen aan schuldenaar ter beschikking worden gesteld, is schuldenaar vanaf de dag dat deze bedragen ter
beschikking worden gesteld, over die bedragen eveneens rente verschuldigd aan
schuldeiser.
3.2.
De rente bedraagt 7% per maand over het openstaande saldo
- Op 1 april maakt schuldenaar aan schuldeiser een bedrag over van € 6528,38
- Op 1 mei maakt schuldenaar aan schuldeiser een bedrag over van € 6840,00
- Op 1 juni maakt schuldenaar aan schuldeiser een bedrag over van € 6420,00
3.2.
De overeenkomst van geldlening is alleen door [eiser] ondertekend.
3.3.
[eiser] heeft de geluidsinstallatie in Spanje gekocht en laten vervoeren naar Nederland. De initiële koper (van [eiser] ) van de volledige PA-installatie zag echter van de koop af, zodat [eiser] de PA-installatie in losse delen aan derden heeft verkocht.
3.4.
Op 5 oktober 2017 heeft [eiser] een bedrag van € 1.000 naar de rekening van [gedaagde] overgemaakt.
3.5.
Op 26 juli 2018 heeft de advocaat van [gedaagde] aan [eiser] een brief gestuurd waarin [eiser] gesommeerd is een bedrag van € 20.493,33 aan [gedaagde] te voldoen.
3.6.
Op 6 september 2018 heeft [eiser] bij brief op de brief van 26 juli 2018 gereageerd. Hierin heeft hij – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

Met verbazing heb ik de aan mij gerichte brief van mijn moeder overhandigt gekregen. Ik ben zo vaak niet meer in [plaats] en kom niet zo vaak bij mijn ouders. Het adres waar u de brief naartoe gestuurd heeft is sinds 2 juli niet meer mijn adres en ik ben derhalve zoekende naar een passende woning als inschrijfadres. Op het moment dat ik een woning heb laat ik u weten naar welk adres u deze post kunt sturen.
(…)
Ik heb haar diverse betalingen gedaan. Ik heb zelfs meegemaakt dat ze op 11 augustus 2017 (haar verjaardag) € 1500,00 in ontvangst genomen heeft. Dit bedrag ergens in een keukenkast gelegd heeft, en er pas 3 weken later achter kwam dat er geld in een keukenkast lag.
Daarnaast vraag ik me serieus af wat voor administratie mevrouw [gedaagde] voert. Ik heb haar een bedrag van € 12.000,- overhandigt. Dit bedrag zijn wij SAMEN gaan storten op het ING kantoor op [adres] te [plaats] . Dit bedrag had ik verkregen uit de verkoop van een deel van de installatie. Als mevrouw [gedaagde] zo'n grote bedragen zomaar vergeet dan raad ik haar aan om de fles te laten staan elke dag.
Op donderdag 18 augustus heeft mijn vriend mij een bedrag van € 2000.- voorgeschoten om het laatste deel van de lening te voldoen. Op vrijdag 19 augustus heb ik haar die in een envelop overhandigt. Er zijn voorheen nog meerdere betalingen geweest, maar zoals ik al zeg zijn die voor mij niet meer te bewijzen. De "relatie" was inmiddels ten einde.
3.7.
Op 5 oktober 2018 is [gedaagde] een gerechtelijke procedure bij de rechtbank Oost-Brabant tegen [eiser] gestart. Bij vonnis van 20 februari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant [eiser] bij verstek veroordeeld tot betaling van € 52.310,28, vermeerderd met de contractuele rente van 7% per maand over het bedrag van € 50.963,55 met ingang van
18 september 2018 tot de dag van volledige betaling, met bepaling dat geen rente
verschuldigd is over de reeds berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar
verschuldigd is.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Bij oorspronkelijke dagvaarding heeft [gedaagde] gevorderd om [eiser] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 50.963,55, te vermeerderen met de overeengekomen rentevergoeding van 7% per maand over dit bedrag vanaf 18 september 2018 tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van 1.346,73, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
Subsidiair heeft [gedaagde] een bedrag van € 20.905,12 gevorderd, te vermeerderen met een rentevergoeding ad 14% (samengesteld) op jaarbasis, te berekenen vanaf 18 september 2018 tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.346,73, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.2.
Aan die vorderingen heeft [gedaagde] – samengevat en voor zover nu van belang – ten grondslag gelegd dat [eiser] in gebreke is gebleven met tijdige en volledige betaling van dat wat [eiser] volgens de overeenkomst van geldlening aan [gedaagde] verschuldigd is.
4.3.
[eiser] voert verweer. Hij stelt allereerst het geleende bedrag al te hebben terugbetaald. Ten tweede betwist hij de overeenkomst van geldlening te zijn overeengekomen. Ten derde beroept hij zich op vernietiging van die overeenkomst van geldlening vanwege misbruik van omstandigheden. Verder beroept hij zich op matiging van de rentevordering en stelt hij dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de afgesproken rentebepaling uit de overeenkomst van geldlening niet toepasbaar is. Tot slot beroept hij zich op de vernietiging van die rentebepaling vanwege misbruik van omstandigheden. [eiser] heeft gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
in voorwaardelijke reconventie
4.4.
[eiser] vordert dat de overeenkomst van geldlening wordt vernietigd vanwege misbruik van omstandigheden voor zover deze al zou bestaan en van terugbetaling niet zou zijn gebleken. [gedaagde] betwist dat sprake is van misbruik van omstandigheden.

5.De beoordeling

in conventie en voorwaardelijke reconventie
5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk bespreken.
Partijen zijn de afspraken zoals vastgelegd in de overeenkomst van geldlening overeengekomen
5.2.
[eiser] betwist dat partijen de afspraken zijn overeengekomen zoals deze zijn vastgelegd in de overeenkomst van geldlening. Volgens hem betreft de overeenkomst die [gedaagde] heeft overgelegd een concept, die niet door [gedaagde] is ondertekend, zodat de afspraken die in die overeenkomst zijn genoemd, niet zijn overeengekomen. [eiser] heeft op de zitting gezegd dat de overeenkomst wel is opgesteld, maar onder de tafel is verdwenen omdat partijen het samen zouden oplossen. [gedaagde] betwist dit.
5.3.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn standpunt. [eiser] heeft immers de overeenkomst getekend en is dus akkoord gegaan met de in de overeenkomst vastgelegde afspraken. Dat [gedaagde] de overeenkomst niet heeft getekend en haar gegevens niet zijn ingevuld, doet hier niet aan af. De overeenkomst behelst de afspraak van partijen en partijen hebben die ook zo uitgevoerd. [gedaagde] heeft immers € 18.000,00 betaald aan [eiser] . Dat de overeenkomst nog in de conceptfase was heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd. De ondertekening door [eiser] getuigt daar in ieder geval niet van.
Het beroep op misbruik van omstandigheden slaagt niet
5.4.
[eiser] beroept zich verder op vernietiging van de overeenkomst van geldlening en vordert dit in reconventie. Volgens hem maakte [eiser] misbruik van de omstandigheden, omdat zij wist dat [eiser] in financiële problemen verkeerde en werd achtervolgd door schuldeisers. [eiser] kwam bovendien uit een zware kankerbehandeling en hij had geen huisvesting. [gedaagde] heeft [eiser] vervolgens gedwongen om € 18.000,00 van haar te lenen, zodat hij de complete geluidsinstallatie kon kopen en doorverkopen.
5.5.
Het beroep op misbruik van omstandigheden gaat niet op. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor [gedaagde] had moeten begrijpen dat zij geen lening met [eiser] had moeten aangaan. Het enkele feit dat [eiser] in een lastige situatie zat, is onvoldoende. Op zitting blijkt daarnaast uit zijn eigen verhaal dat hij zelf willens en wetens met de lening en de koop van de geluidsinstallatie verder is gegaan. Nergens uit blijkt dat [gedaagde] druk heeft gezet op [eiser] om de lening aan te gaan. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
De rentebepaling is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
5.6.
In de overeenkomst van geldlening is vastgelegd dat [eiser] een rente van 7% per maand over het openstaande bedrag zou betalen. Partijen zijn het er echter over eens dat dit zag op de situatie dat binnen korte periode het volledig bedrag zou zijn terugbetaald en dat een dergelijk rentepercentage in het geval zoals deze zich nu voordoet, namelijk bij een langere terugbetaalperiode, absurd hoog is en niet de afspraak was tussen partijen. Het beroep van [gedaagde] op de rentebepaling uit de overeenkomst van geldlening is dus in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [gedaagde] vordert subsidiair 14% rente per jaar over het openstaande bedrag, maar daar is geen grondslag voor. Niet in geschil is dat dit percentage in ieder geval niet overeen is gekomen. Het is volgens [gedaagde] een rentepercentage die in haar ogen redelijk is, maar daarmee is dit percentage nog niet rechtens afdwingbaar jegens [eiser] . Dat kan alleen op grond van een afspraak en die is er niet. Dat betekent dat [eiser] over het openstaande bedrag enkel de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is.
5.7.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [eiser] ten aanzien van de rentebepaling geen behandeling meer.
De rechtbank draagt [eiser] op bewijs te leveren van de contante betaling van € 12.000,00
5.8.
[eiser] stelt het bedrag van € 18.000,00 al te hebben terugbetaald aan [gedaagde] . De bewijslast van deze stelling rust op [eiser] .
5.9.
In de brief van 6 september 2018 van [eiser] aan de advocaat van [gedaagde] schrijft [eiser] dat hij een betaling van € 12.000,00, € 2.000,00 en € 1.500,00 heeft gedaan. Deze laatste betaling zou op de verjaardag van [gedaagde] hebben plaatsgevonden.
In de verzetdagvaarding stelt [eiser] dat hij een betaling van € 12.000,00, een betaling van € 2.000,00, een betaling van € 3.000,00 (twee betalingen van € 1.500,00 in aparte enveloppen) en een betaling van € 1.000,00 in oktober 2017 heeft gedaan. Het bedrag van € 3.000,00 in twee aparte betalingen van € 1.500,00 wordt dus niet genoemd in de brief van 6 september 2018 en in de verzetdagvaarding wordt niet gesproken over de betaling van € 1.500,00 op de verjaardag van [gedaagde] , terwijl die betaling wel in de brief van 6 september 2018 wordt genoemd.
5.10.
Op de zitting is aan [eiser] gevraagd hoe het met de betalingen zit. [eiser] betoogt dat hij aan [gedaagde] een contante betaling van € 12.000,00 heeft gedaan en zij dit bedrag samen op haar ING-bankrekening hebben gestort. Daarnaast heeft hij € 2.000,00 van een vriend van hem, de heer [A] , geleend en dit bedrag de volgende dag contant aan [gedaagde] overhandigd. Verder heeft hij twee keer € 1.500,00 in aparte enveloppen aan [gedaagde] overhandigd in verband met twee losse verkopen van onderdelen van de geluidsinstallatie. De betaling van € 1.500,00 op de verjaardag van [gedaagde] moet volgens [eiser] worden gezien als winst, omdat de afspraak was dat [gedaagde] ook zou profiteren van de verkoop van de geluidsinstallatie. Dit is een nieuwe stelling die niet is ingenomen in de verzetdagvaarding en evenmin in de brief van 6 september 2018. Hoe zich dat verhoudt met de afspraken die partijen hebben vastgelegd in de overeenkomst van geldlening, wordt niet duidelijk gemaakt door [eiser] . Evenmin wordt toegelicht hoe dit zich verhoudt met de hoofdsom.
5.11.
Als de rechtbank het betoog van [eiser] volgt, dan heeft hij € 500,00 te veel betaald op de hoofdsom op het moment dat hij [gedaagde] € 1.500,00 op haar verjaardag heeft overhandigd. Dit is weer niet te rijmen met zijn stelling dat die € 1.500,00 volledige winst was.
5.12.
Vervolgens heeft de rechtbank [eiser] bevraagd hoe de betaling van € 1.000,00 per bank in oktober 2017 moet worden bezien in het licht van zijn betoog. [eiser] legde uit dat dit zag op geld voor het transport van de geluidsinstallatie van Spanje naar Nederland en dat hij per saldo geen € 18.000,00, maar € 19.000,00 had geleend. Dit is een volledige nieuwe stelling die niet is onderbouwd, nimmer is ingenomen in eerdere correspondentie en ook niet is genoemd in het begin van de mondelinge behandeling. Bovendien komt het niet overeen met het onderwerp dat (de omschrijving die) is vermeld bij de betaling van € 1.000,00.
5.13.
Desgevraagd heeft de rechtbank de vraag gesteld waarom [eiser] geen kwitanties heeft van de contante betalingen gezien de omvang van de bedragen. Daarop antwoorde hij: “ik wilde ervan af” en: “ik ben hier vaker tegenaan gelopen”. Ook dit kan de rechtbank niet volgen omdat [eiser] in zijn betoog alle reden had om één en ander op papier vast te leggen, omdat [eiser] stelt dat zijn betaling van € 1.500,00 op de verjaardag in eerste instantie zou zijn ontkend door [gedaagde] en hij ook het contact met haar had verbroken. Het had op zijn weg gelegen om zijn betalingen aan haar bevestigen, te meer omdat bij de uitbetaling van het bedrag van € 18.000,00 aan hem wel een kwitantie was opgesteld.
5.14.
Gezien de steeds wisselende stellingen van [eiser] is de rechtbank van oordeel dat niet wordt toegekomen aan het leveren van bewijs van de meeste door hem gestelde betalingen omdat [eiser] telkens een andere verklaring geeft voor de door hem gestelde betalingen, die ertoe leiden dat zijn verhaal telkens wordt aangepast. Hij onderbouwt deze stellingen onvoldoende. De verklaringen van [B] en [A] (productie 10 bij verzetdagvaarding) doen hieraan niet af. De rechtbank licht dit verder toe.
5.15.
Wat betreft de betaling van het bedrag van € 2.000,00 verwijst [eiser] ter onderbouwing naar de verklaring van [A] . [A] verklaart dat hij samen met [eiser] het bedrag in een iPadhoes door de brievenbus heeft gedaan. Dat dit bedrag door [gedaagde] is ontvangen, staat daarmee echter niet vast. Daarbij komt dat [gedaagde] erop wijst dat in de brief van 6 september 2018 [eiser] zegt dat dit bedrag aan haar is overhandigd, terwijl hij nu stelt dat het bedrag kennelijk in een iPadhoes door de brievenbus is gedaan. Hoe dit zich met elkaar verhoudt, is niet toegelicht en dit lag wel op de weg van [eiser] gezien de betwisting van [gedaagde] . Het komt dus niet vast te staan dat [gedaagde] de betaling van € 2.000,00 heeft ontvangen.
5.16.
De betaling van € 3.000,00 is in eerste instantie niet genoemd. In de verzetdagvaarding stelt [eiser] twee aparte betalingen van € 1.500,00 te hebben gedaan. Het blijkt om één moment te gaan, maar dan in twee enveloppen omdat het twee aparte onderdelen waren van de installatie. Ter onderbouwing verwijst [eiser] naar de verklaring van [B] . [B] heeft het in zijn verklaring echter niet over enveloppen. Zijn verklaring is zo te lezen dat volgens hem € 3.000,00 in contant is voldaan. Dat staat dan haaks op betoog van [eiser] dat het in twee enveloppen was. Gelet op de betwisting van [gedaagde] van deze betaling, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat hij deze betaling heeft gedaan. Dat is dan ook niet komen vast te staan.
5.17.
Wat betreft de betaling van € 12.000,00 heeft [eiser] een consistent verhaal verteld. [eiser] stelt dat hij een deel van de installatie had verkocht voor € 12.000,00 contant. Dit was via Marktplaats gegaan. De zoon van [C] (waar de installatie stond opgeslagen) was bij de verkoop aanwezig. [eiser] heeft de middag na de verkoop direct een afspraak gemaakt met [gedaagde] en is naar [adres] gereden om de € 12.000,00 aan haar in contanten te overhandigen. Vervolgens hebben zij samen het geld bij de ING-Bank gestort. Daarna zijn zij samen naar [plaats] gegaan om de betaling te vieren. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat hij het bedrag van € 12.000,00 aan [gedaagde] heeft betaald. Slaagt [eiser] in dat bewijs dan is van de € 18.000,00, € 13.000,00 betaald en is [eiser] nog het restant verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf datum van de ingebrekestelling.
Geen sprake van misbruik van recht
5.18.
[eiser] stelt nog dat er sprake is van misbruik van recht, omdat [gedaagde] zo lang heeft gewacht met het betekenen van het verstekvonnis waardoor de rentevordering onnodig opliep. Dit verweer ziet in beginsel op de rentevordering van 7% per maand, maar voor zover het ook ziet op doorlopen wettelijke rente, geldt het volgende.
De moeder van [eiser] zegt in de e-mail van 23 augustus 2018 dat [eiser] niet meer daar woont. Op 6 september 2018 geeft hij zelf in zijn brief aan zijn adres door te geven zodra dit bekend is. Dit heeft hij niet gedaan. Dit komt dan voor rekening en risico van [eiser] .
Bovendien is het verstekvonnis openbaar betekend. Nergens uit volgt dat dit niet juist is gedaan omdat [eiser] wel correct stond ingeschreven. Het beroep op misbruik van recht slaagt dus niet.
5.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat hij het bedrag van € 12.000,00 aan [gedaagde] heeft betaald,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 13 augustus 2025voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
november 2025tot en met
januari 2026dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. C. Schollen-den Besten, in het paleis van justitie te ’s-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.