In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juli 2025 uitspraak gedaan op een verzoek tot onderbewindstelling van een betrokkene. Het verzoek is ingediend door een verzoeker die zich zorgen maakt over de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene, die door zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 mei 2025, waarbij de verzoeker via een beeldverbinding werd gehoord, en zijn zus, broer en de voorgestelde bewindvoerder aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is om zich over het verzoek te uiten, en heeft daarom zonder zijn aanwezigheid uitspraak gedaan. De verzoeker heeft aangegeven dat hij niet goed op de hoogte wordt gehouden door zijn zus en broer over de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene, en dat hij van mening is dat er een professionele bewindvoerder moet worden benoemd. De zus en broer van de betrokkene hebben echter aangegeven dat zij in het belang van de betrokkene handelen en dat zij gezamenlijk in staat zijn om de zaken goed te regelen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende redenen zijn om af te wijken van de wens van de betrokkene, die in zijn levenstestament heeft aangegeven dat hij zijn zaken zelf wil regelen. De verhouding tussen de verzoeker en zijn zus en broer is problematisch, maar er is geen bewijs dat de belangen van de betrokkene momenteel worden geschaad. Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen. De beschikking kan door belanghebbenden binnen drie maanden na betekening worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.