ECLI:NL:RBOBR:2025:465

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23/1366 en 23/1388
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen heroverweging perceelsgrens door de bewaarder van het kadaster

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 30 januari 2025, zijn de beroepen van eisers 1 en eisers 2 tegen een besluit van de bewaarder van het kadaster behandeld. De zaak betreft de heroverweging van de vaststelling van de grens tussen drie percelen, die door de bewaarder op 19 april 2023 is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat deze heroverweging moet worden aangemerkt als een primair besluit, omdat het niet op bezwaar maar ambtshalve is genomen. Dit betekent dat eisers eerst bezwaar hadden moeten maken voordat zij beroep konden instellen. Tijdens de zitting hebben eisers 2 verklaard geen verzoek te willen doen om rechtstreeks beroep, waardoor hun bezwaarschriften niet als (rechtstreeks) beroep kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart de beroepen van eisers niet-ontvankelijk en wijst erop dat de bewaarder een beslissing op de als bezwaarschriften aan te merken beroepschriften moet nemen. Tevens krijgen eisers een vergoeding voor hun proceskosten, omdat de bewaarder ten onrechte heeft vermeld dat beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld tegen het besluit van 19 april 2023. De rechtbank bepaalt dat het door eisers 1 betaalde griffierecht van € 50,– en het door eisers 2 betaalde griffierecht van € 184,– aan hen wordt terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/1366 en SHE 23/1388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaken tussen

[eisers 1]

(hierna worden zij samen eisers 1 genoemd),
eisers 1 wonen in [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens),

[eisers 2]

(hierna worden zij samen eisers 2 genoemd),
eisers 2 wonen in [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. G. Willemsen;
eisers 1 en eisers 2 worden hier ook wel samen eisers genoemd),
en

de bewaarder van het kadaster en de openbare registers (hierna: de bewaarder)

(mr. P.A.M. Schamp).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam]uit [woonplaats]
(gemachtigd: mr. R. Lie-A-Lien).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen, naar de bewaarder stelt, een besluit op bezwaar van 9 april 2023.
1.1.
Eisers 1 hebben op 24 mei 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 april 2023.
Dat beroep heeft nummer SHE 23/1366. Eisers 2 hebben op 26 mei 2023 ook beroep ingesteld tegen de brief van 19 april 2023. Dat beroep heeft nummer SHE 23/1388.
1.2.
De bewaarder heeft op de beroepen van eisers gereageerd met een verweerschrift.
.
1.3.
Eisers 1 hebben met een brief van 15 augustus 2024 nadere beroepsgronden ingediend. Eisers 2 hebben dat gedaan met een brief van 16 augustus 2024.
1.4.
De derde-partij heeft met een brief van 13 november 2024 gereageerd op het
verweerschrift en de beroepen van eisers.
1.5.
Eisers 2 hebben met een brief van 22 november 2024 nadere beroepsgronden ingediend. Hierop heeft de derde-partij met een brief van 29 november 2024 gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers samen met het beroep van de derde-partij met nummer SHE 23/902 – in die zaak zijn eisers de derde-partijen en is de derde-partij eiser – op 3 december 2024 op een zitting behandeld. Aan deze zitting hebben deelgenomen: [naam] , de gemachtigde van eisers 2, de bewaarder en de derde-partij en zijn gemachtigde. Eisers 1 en hun gemachtigde hebben de rechtbank met een brief van 2 december 2024 laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn.
1.7.
Op het beroep van de derde-partij (SHE 23/902) heeft de rechtbank heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

Wat is er tot nu toe gebeurd?

2. Op 28 september 2012 is met een akte een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend als gemeente [naam] sectie C nummer [nummer] , door Amvest Woningen-Nova Projectontwikkeling B.V. (hierna: Amvest) aan de derde-partij en zijn echtgenote [naam] geleverd. Naar aanleiding van deze akte is het perceel kadastraal bekend als nummer [nummer] gevormd.
2.1.
Op 28 september 2012 is met een akte een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend
als gemeente [naam] sectie C nummer [nummer] , door Amvest aan derde-partij en zijn echtgenote geleverd. Naar aanleiding van deze akte is het perceel kadastraal bekend als nummer [nummer] gevormd.
2.2 .
Op 10 maart 2016 zijn door diverse belanghebbenden aan een landmeter van het Kadaster de kadastrale grenzen aangewezen. Uit het relaas van bevindingen van 10 maart 2016 met archiefnummer [nummer] , blijkt dat eisers 1 wel, maar Amvest en de derde-partij en zijn echtgenote niet, bij de aanwijs aanwezig waren. In het relaas van bevindingen is verder, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen
(…)
De grens tussen [nummer] en [nummer] is midden heg.
De grens tussen [nummer] en [nummer] is vanaf de N-hoek van [nummer] in NO-richting naar ijzeren buis.
(…).
2.3.
Omdat Amvest, derde-partij en zijn echtgenote niet op de aanwijs van 10 maart 2016 aanwezig waren, zijn de aanwijsgegevens (waaronder de hiervoor geciteerde vermelding) met een brief van 19 april 2016 mede aan Amvest, derde-partij en zijn echtgenote voor bedenkingen ter visie voorgelegd. Er zijn geen bedenkingen ingediend.
2.4.
Uit het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] blijkt verder dat de landmeter op 1 augustus 2016 onder meer de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] heeft opgemeten.
2.5.
Omdat de kadastrale noordoostgrens van perceel [nummer] nog niet was aangewezen, heeft, zoals blijkt uit het resultaat van bevindingen met archiefnummer [nummer] , op 13 maart 2018 een aanwijs van die grens plaatsgevonden en heeft de landmeter op 13 april 2018 die grens opgemeten.
2.6.
Met kennisgevingen van 11 april 2019 heeft de bewaarder aan de derde-partij en zijn echtgenote afzonderlijk kenbaar gemaakt dat de grens en de grootte van het perceel [nummer] definitief is vastgesteld. Volgens de bewaarder is de grootte van het perceel 602 m2. Tegen deze kennisgeving heeft de derde-partij op 19 april 2019 bezwaar gemaakt.
2.7.
Met het besluit van 20 mei 2019 heeft de bewaarder het bezwaar van de derde-partij (kennelijk) ongegrond verklaard. Op diezelfde dag heeft derde-partij bij de bewaarder een nader stuk ingediend. In reactie hierop heeft de bewaarder met een brief van 3 juni 2019 –
door de bewaarder geduid als besluit op bezwaar – de derde-partij laten weten dat zijn bezwaar (kennelijk) ongegrond is. Tegen het besluit op bezwaar van 20 mei 2019 noch de brief van 3 juni 2019 zijn rechtsmiddelen aangewend.
2.8.
Op 31 maart 2020 is met een akte perceel [nummer] door eisers 1 aan eisers 2 geleverd.
2.9.
Met een brief van 11 juli 2022 heeft de derde-partij de bewaarder erop gewezen dat het kadaster bij de inmeting van de erfgrens een fout heeft gemaakt, waarbij vermoedelijk een andere groenvoorziening in de tuin van de derde-partij is aangezien voor de haag op de erfgrens. Om die reden heeft de derde-partij de bewaarder verzocht de fout te herstellen door de vaststelling van de grens tussen het perceel [nummer] enerzijds en de percelen [nummer] en [nummer] anderzijds aan te passen.
2.10.
Met het besluit van 31 augustus 2022 heeft de bewaarder het verzoek van de derde-partij van 11 juli 2022 opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet en dat verzoek afgewezen. Tegen dat besluit heeft derde-partij bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 9 februari 2023 heeft de bewaarder het bezwaar van de derde-partij ongegrond verklaard. Op diezelfde dag heeft de bewaarder met een brief aan de derde-partij laten weten dat hij het eerdere (kennelijk) ongegrond verklaarde bezwaar van de derde-partij van 19 mei 2019 alsnog inhoudelijk zal gaan behandelen en dat in dat kader alle belanghebbenden zullen worden uitgenodigd voor een hoorzitting op het terrein.
2.11.
Tegen het besluit op bezwaar van 9 februari 2023 heeft de derde-partij op 21 maart 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dat beroep heeft nummer SHE 23/902.
2.12.
Nadat belanghebbenden op 31 maart 2023 zijn gehoord, heeft de bewaarder met een brief van 19 april 2023 aan partijen kenbaar gemaakt dat het bezwaar van de derde-partij van 19 mei 2019 alsnog gegrond is verklaard, het besluit op bezwaar van 3 juni 2019 is herroepen en dat in de Basisregistratie Kadaster de grens zal worden hersteld, zodat die komt te liggen in overeenstemming met de aanwijs van partijen (midden raster met aan weerszijden een beukenhaag).

Beoordeling door de rechtbank

3. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt.
4. De grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] is op 1 augustus 2016 door een landmeter ingemeten en deze inmeting heeft geresulteerd in de vaststelling van de grens zoals die op de tekening behorende bij het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] staat weergegeven. Destijds zijn de gegevens over deze grens bijgewerkt in de basisregistratie kadaster.
5. Op 31 maart 2023 heeft een landmeter opnieuw de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] ingemeten en dat heeft geresulteerd in de vaststelling van het midden van het raster als grens, zoals weergegeven op de tekening behorende bij het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] . De bewaarder heeft met een brief van 19 april 2023 – hij heeft die brief geduid als besluit op bezwaar – de grens tussen de drie percelen overeenkomstig dat relaas van bevindingen opnieuw vastgesteld en aldus heroverwogen. De gewijzigde gegevens over deze grens zijn bijgewerkt in de basisregistratie kadaster.
6. De beroepen van eisers zijn gericht tegen de door de bewaarder heroverwogen vaststelling van 19 april 2023 van de grens tussen de drie percelen. De bewaarder heeft deze heroverweging in zijn brief van 19 april 2023 gepresenteerd als een besluit op bezwaar door onder meer daarin te vermelden dat het bezwaar van de derde-partij van 19 mei 2019 alsnog gegrond is verklaard, dat het besluit op bezwaar van 3 juni 2019 is herroepen en dat tegen dit besluit beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank.
7. De heroverweging van de vaststelling van de onderhavige perceelsgrens van 19 april 2023 moet echter worden aangemerkt als een primair besluit, omdat dit besluit niet op bezwaar maar ambtshalve is genomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bewaarder op de bezwaren van de derde-partij op 20 mei 2019 een besluit heeft genomen en dat dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Omdat al met het besluit van 20 mei 2019 is beslist op de bezwaren van de derde-partij is de brief van de bewaarder van 9 juni 2019 ook niet aan te merken als een besluit op bezwaar, maar als een nadere motivering van het besluit van 20 mei 2019. Gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet tegen het besluit van 19 april 2023 eerst bezwaar worden gemaakt voordat beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld. [1]
8. Tijdens de zitting heeft de rechtbank met de tijdens de zitting aanwezige partijen
de mogelijkheid van rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb besproken. Eisers 2 hebben echter verklaard geen verzoek te willen doen om rechtstreeks beroep (zie het eerste lid van artikel 7:1a van de Awb). Alleen al hierom kunnen de bezwaarschriften van eisers niet alsnog als (rechtstreeks) beroepen worden aangemerkt.
9. Verder overweegt de rechtbank dat een beroep in rechte tegen een primair besluit, als het tot een uitspraak komt, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. [2]

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank zal de beroepen van eisers niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de bewaarder een beslissing op de als bezwaarschriften aan te merken beroepschriften moet nemen.
11. Omdat de bewaarder in het besluit van 19 april 2023 ten onrechte heeft vermeld dat daartegen beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld, krijgen eisers een vergoeding voor hun proceskosten in beroep. Die vergoeding bedraagt € 907,– voor eisers 1 en € 1.814,– voor eisers 2, omdat eisers gemachtigden beroepschriften hebben ingediend en de gemachtigde van eisers 2 aan de zitting heeft deelgenomen.
12. De rechtbank zal bepalen dat de griffier het door eisers betaalde griffierecht aan hen
terugbetaalt. Daarbij wijst de rechtbank er ter informatie op dat aan eisers 1 onjuist € 50,– in plaats van € 184,– aan griffierecht in rekening is gebracht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen van eisers niet-ontvankelijk;
 bepaalt dat de griffier het door eisers 1 betaalde griffierecht van € 50,– en het door eisers 2 betaalde griffierecht van € 184,– aan hen terugbetaalt;
 veroordeelt de bewaarder tot betaling van € 907,– aan proceskosten aan eisers 1 en
€ 1.814,– aan proceskosten aan eisers 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 januari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage(van belang zijnde wet- en regelgeving)

Algemene wet bestuursrecht

artikel 7:1

1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2 Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.

artikel 7:1a

1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
2 Het bestuursorgaan wijst het verzoek in ieder geval af, indien tegen het besluit een ander bezwaarschrift is ingediend waarin eenzelfde verzoek ontbreekt, tenzij dat andere bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.
3 Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.
4 Het bestuursorgaan beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Een beslissing tot instemming wordt genomen zodra redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen nieuwe bezwaarschriften zullen worden ingediend. De artikelen 4:7 en 4:8 zijn niet van toepassing.
5 Indien het bestuursorgaan instemt met het verzoek zendt het het bezwaarschrift, onder vermelding van de datum van ontvangst, onverwijld door aan de bevoegde rechter.
6 Een na de instemming ontvangen bezwaarschrift wordt eveneens onverwijld doorgezonden aan de bevoegde rechter. Indien dit bezwaarschrift geen verzoek als bedoeld in het eerste lid bevat, wordt, in afwijking van artikel 8:41, eerste lid, geen griffierecht geheven.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:627.
2.Vergelijk genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2013.