ECLI:NL:RBOBR:2025:4502

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
01/074552-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door te hoge snelheid op de Kasteel-Traverse te Helmond

Op 11 mei 2023 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de Kasteel-Traverse te Helmond, waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een personenauto, reed met een snelheid tussen de 74 en 96 km/u, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn rijgedrag gevaar op de weg had veroorzaakt. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van dood door schuld, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar dat de snelheid van de verdachte wel gevaar had veroorzaakt. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, met een vervangende hechtenis van 10 dagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.074552.24
Datum uitspraak: 15 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1962] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 11 mei 2023 te Helmond, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende over de weg, de Kasteel-Traverse, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend:
-met een (veel) te hoge snelheid gelegen tussen de 74 kilometer per uur en 96 kilometer per uur over de Kasteel-Traverse te rijden, terwijl daar een snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan en/of
-een voor hem van rechts komende bestuurder van een (elektrische) (vouw)fiets niet en/of niet tijdig te zien en/of op te merken en/of
-zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand te brengen en/of
-tegen de bestuurder van die (elektrische) (vouw)fiets aan te rijden en/of botsen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] werd gedood;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 11 mei 2023 te Helmond, althans in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kasteel-Traverse:
-met een (veel) te hoge snelheid gelegen tussen de 74 kilometer per uur en 96 kilometer per uur over de Kasteel-Traverse heeft gereden, terwijl daar een snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan en/of
-een voor hem van rechts komende bestuurder van een (elektrische) (vouw)fiets niet en/of niet tijdig heeft gezien en/of opgemerkt en/of
-zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en/of
-tegen de bestuurder van die (elektrische) (vouw)fiets is aangereden en/of aangebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde: dood door schuld.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. De snelheid waarmee verdachte reed was te hoog en dat vormt de directe reden voor het niet tijdig meer kunnen reageren. Verdachte had zijn snelheid en daarmee zijn rijgedrag dienen af te stemmen op voor hem waarneembare verkeersdeelnemers, waaronder het slachtoffer. Als gevolg van het rijgedrag van verdachte is hij tegen het slachtoffer aan gereden. Hierdoor is het slachtoffer komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft conform zijn op schrift gestelde pleitnota bepleit dat verdachte het ongeval niet had kunnen voorkomen en dat het ongeval niet aan zijn schuld te wijten is.
Niet kan worden bewezen dat de aan verdachte in de tenlastelegging verweten gedragingen – waaronder het harder rijden dan de toegestane maximum snelheid – in causaal verband staan met het ongeval, zoals een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vereist. Verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Ook kan de enkele overschrijding van de maximale snelheid in de gegeven omstandigheden niet de conclusie dragen dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd. Verdachte dient daarmee ook te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
Het ongeval
De rechtbank stelt vast dat op 11 mei 2023 op de Kasteel-Traverse te Helmond een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het verkeer op de Kasteel-Traverse en het verkeer op de kruising met de fiets-/voetgangersoversteekplaats wordt geregeld met een verkeersregelinstallatie. Verdachte is met zijn auto tegen het slachtoffer gebotst die met zijn elektrische step/vouwfiets zonder trapondersteuning de Kasteel-Traverse overstak. Het slachtoffer is door dit verkeersongeval overleden.
Is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW), moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van de verdachte. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Met betrekking tot de door verdachte gereden snelheid, stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte met een beduidend hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, namelijk minimaal 74 km/u. Ten aanzien van de overige omstandigheden kan uit het dossier verder worden afgeleid dat het stoplicht voor verdachte groen licht uitstraalde. Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard dat zijn zicht niet belemmerd werd en hij het slachtoffer heeft waargenomen op het moment dat deze op het parallel gelegen fietspad rechts van hem reed. Verdachte had daarmee oog voor de overige verkeersdeelnemers, hetgeen ook blijkt uit zijn verklaring dat hij voetgangers voor het stoplicht heeft zien wachten.
Het slachtoffer reed – zoals gezegd – op het parallel gelegen fietspad. Het slachtoffer reed op – een niet op de openbare weg toegelaten – elektrische step/vouwfiets. De snelheid waarmee hij reed is onbekend. Het slachtoffer is ter hoogte van de oversteekplaats, via de binnenbocht, linksaf de weg op geslagen en heeft daarbij een rood verkeerslicht genegeerd.
Voor zover de rechtbank kan vaststellen, heeft verdachte geen andere verkeersfout gemaakt dan voornoemde snelheidsovertreding.
De rechtbank stelt voorop dat in het rapport Forensische Opsporing Verkeer (hierna: het rapport) wordt gerekend met vaststaande gegevens en met fictieve gegevens.
Het rapport concludeert, en de rechtbank neemt zoals gezegd deze conclusie over, dat verdachte minimaal 74 km/u heeft gereden. Uitgaande van die snelheid en de aanvang van het remspoor op de stopstreep, lag het perceptiepunt, aldus het rapport, circa 1 seconde voor aanvang van de zichtbare remsporen, derhalve op 21 meter voor de stopstreep. De rechtbank begrijpt het rapport aldus dat het perceptiepunt de plek op de rijweg is waarop de bestuurder (verdachte) blijkbaar de noodzaak zag om te moeten gaan remmen.
Duidelijk is ook dat verdachte feitelijk heeft geremd op de stopstreep, daar gaan ook de officier van justitie en de verdediging vanuit. Indien verdachte op dat moment de toegestane 50 km/u zou hebben gereden, dan zou zijn remafstand volgens het rapport circa 9,2 meter zijn geweest. De oversteekplaats, in het bijzonder de binnenbocht, ligt echter zeer kort na deze stopstreep en zeker binnen deze 9,2 meter. Gelet daarop zou verdachte, indien hij de toegestane snelheid zou hebben gereden en (vlak voor) de stopstreep de (nood)rem zou hebben bediend (op de stopstreep vingen de remsporen immers aan), eveneens in botsing zijn gekomen met het slachtoffer.
In het rapport wordt ook nog gekeken naar de fictieve situatie waarbij verdachte voorafgaand aan de stopstreep met de toegestane snelheid zou hebben gereden. Daarbij wordt ervan uitgegaan (fictief gegeven) dat verdachte ook bij 50 km/u hetzelfde perceptiepunt van 21 meter voor de stopstreep zou hebben gehad. Uitgaande van de in het rapport opgenomen reactietijd/remvertraging (14 meter) en remafstand (9,2 meter) bij deze snelheid, zou verdachte 23,2 meter na het perceptiepunt tot stilstand zijn gekomen, circa één meter voor de botszone. Een en ander is ook weergegeven in afbeelding 44 “schematische weergegeven met de afstanden bij 50 km/u” van het rapport.
De rechtbank is echter van oordeel dat er te veel onzekere factoren zijn om onomstotelijk aan te nemen dat het perceptiepunt ook bij 50 km/u op die 21 meter moet hebben gelegen. Hierbij speelt onder andere mee dat het slachtoffer, net als de verdachte, de gehele tijd in beweging is geweest en verdachte bij 50 km/u ook een ander zicht en wellicht ander perceptiepunt moet hebben gehad. Dit maakt dat de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden indien verdachte de toegestane snelheid zou hebben gereden.
Dit gegeven in combinatie met de overige feiten en omstandigheden, waaruit onder meer volgt dat verdachte goed oog had voor de overige verkeersdeelnemers en dat het niet voorzienbaar was dat het slachtoffer opeens de weg over zou steken, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring artikel 5 WVW.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat door het gedrag van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt en kon worden veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Om tot een bewezenverklaring van artikel 5 WVW te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zo heeft gedragen dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Van belang is vast te stellen dat een veel geringere verkeersfout voldoende is om tot bewezenverklaring van dit wetsartikel te kunnen komen dan het geval is bij artikel 6 WVW. Verdachte heeft aanzienlijk harder gereden dan ter plekke was toegestaan, waardoor hij gevaar heeft kunnen veroorzaken bij andere weggebruikers die zich op de weg bevonden. Dit gevaar heeft zich vervolgens ook daadwerkelijk verwezenlijkt in een verkeersongeval, met fatale afloop voor het slachtoffer.
Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank dus wel sprake van een zekere mate van verwijtbaarheid bij verdachte, voldoende voor het kunnen bewijzen van een overtreding van artikel 5 WVW.
De bewijsmiddelen. [1]
1.
Een proces-verbaal FO Verkeer forensisch onderzoek plaats delict, inhoudende het relaas van verbalianten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , opgemaakt en ondertekend op 8 december 2023, p. 12-57 van het einddossier, voor zover inhoudende:
Aanleiding onderzoekOp donderdag 11 mei 2023 omstreeks 18:19 uur, had op de Kasteel-Traverse (N270), gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Helmond in de gemeente Helmond het verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een bestuurder, rijdende op een elektrische vouwfiets. De bestuurder van de elektrische vouwfiets overleed ter plaatse aan zijn verwondingen.
Op verzoek van de forensisch inzetcoördinator, werkzaam bij de politie Eenheid Oost-Brabant, kwamen wij ter plaatse en stelden wij op 11 mei 2023, omstreeks 19:00 uur, een onderzoek in naar de toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval.
BetrokkenenBij het verkeersongeval waren de volgende weggebruikers en/of objecten betrokken:
Betrokkene 1: Personenauto 1
Gegevens betrokken voertuig
Soort voertuig: Personenauto
Fabrieksmerk: BMW
Type: X3 XDrive20i
Kleur: Zwart
Kenteken: [kenteken]
Aanduiding verder in pv: personenauto
Voertuig 2: Fiets 1
Gegevens betrokken voertuig
Soort voertuig: Fiets (elektrische vouwfiets)
Fabrieksmerk: I-Tronic
Kleur: zwart
Aanduiding verder in pv: fiets
Forensisch omgevingsonderzoek
VerkeersmaatregelenReguliere verkeersmaatregelen:
de Kasteel-Traverse was voor het openbaar verkeer opengesteld;
de maximum toegestane snelheid bedroeg ter plaatse 50 km/h als gevolg van artikel 62 jo.
Verkeersbord A1 van bijlage 1 van het RVV 1990;
de Kasteel-Traverse was door middel van borden conform model B1 van bijlage 1 van het RVV 1990 aangeduid als voorrangsweg;
voor bestuurders/voetgangers die de Kasteel-Traverse over willen steken werd dit geregeld door een verkeersregelinstallatie en kenbaar gemaakt door middel van borden conform model B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 en haaientanden op het wegdek als bedoeld in artikel 80 van het RVV 1990.
Vergelijking bandensporen
Wij zagen dat bij de 1e remproef, met een snelheid van 52 km/h de banden van de personenauto op de stopstreep aftekenden. Aftekening linkervoorband personenauto (spoor D). Aftekening rechter voorband personenauto (spoor E). Om de afgetekende bandensporen bij de remproef te vergelijken met de aangetroffen bandensporen (A en B) hebben wij deze gefotografeerd samen met het ruitjespapier, welke we hadden gebruikt bij de aangetroffen bandensporen op de stopstreep op rijstrook 2 (zie afbeelding 14 en 15 op pagina 17). Opmerking: op de personenauto zaten 4 dezelfde banden van hetzelfde merk, type, afmetingen en profilering. Om de profilering van de hoofdgroeven van de banden (bij de remproef) te vergelijken met de aangetroffen bandensporen op de stopstreep van rijstrook 2, hebben wij beide afgetekende bandensporen op elkaar gelegd zoals weergeven op afbeelding 30 en 31. Gezien de afgetekende bandensporen D en E gelijkend zijn aan de afgetekende bandensporen A en B op de stopstreep, de aangetroffen situatie, en de witte substantie op de voorbanden, is het passend dat de bandensporen A en B, qua profilering van de hoofdgroeven zijn afgetekend door de voorbanden van de personenauto ten tijde van een (nood)remming. In de aftekeningen kunnen altijd (kleine) afwijkingen zitten, dat kan
ontstaan door de samenstelling / eigenschappen van het rubber.
Berekende indicatieve snelheid personenautoBerekende Indicatieve snelheid op basis van de remsporen en remproeven
Met de personenauto heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , ter plaatse, onder dezelfde omstandigheden 3 remproeven uitgevoerd. De hieruit volgende data heb ik verwerkt met als resultaat een gemiddelde remvertraging van 10,48 m/s2.
Met gebruikmaking van de zichtbare aangetroffen remsporen, beginnend op de stopstreep en
eindigend onder de voorwielen van de personenauto in combinatie met de berekende remvertraging, kunnen er indicatieve snelheden worden berekend, bij aanvang van de remsporen. De lengte van de aangetroffen remsporen was tussen de 23 en 24 meter (afgerond).
Met de onderstaande formule kunnen de indicatieve snelheden berekend worden.
[De rechtbank leest 22,96 m/s verbeterd als 21,96 m/s].De berekende indicatieve snelheden op basis van de zichtbare remsporen zijn 79 en 80 km/h.
Berekende indicatieve snelheid op basis van logbestanden van de VRI
Met betrekking tot de gereden snelheid van de personenauto is er een nader onderzoek ingesteld aan de hand van de loggegevens van de verkeersregelinstallatie.
Met behulp van de personenauto werden op de plaats van het ongeval de detectiepunten vastgesteld en ingemeten met behulp van landmeetapparatuur, zie voor de posities afbeelding 35.
Op basis van de detectieregistraties uit de logbestanden en de ingemeten detectiepunten, werden indicatieve snelheden berekend over het ingemeten traject. Dit traject, de ingemeten kop-lus en lange-lus, bedroeg 20,94 meter (zie afbeelding 35).
In de faselog zag ik, verbalisant [verbalisant 1] , dat het normale verkeersbeeld op het kruispunt vanaf 18:18:40 uur verstoord was. Ik zag namelijk dat de detectielussen bezet bleven bij meerdere groen fases. Een dergelijke verstoring van het verkeersbeeld duidt op een belemmering van de doorstroming zoals in het geval van een verkeersongeval. (...)
In de faselog zag ik dat lange-lus (D2.3) van richting 2 (rijrichting personenauto) werd geactiveerd om 18:18:40,6 uur en de kop-lus (D2.1) geactiveerd werd om 18:18:41,5 uur. Deze registraties werden geregistreerd tijdens de groenfase van richting 2. De tijd tussen deze twee lusdetecties bedroeg 0,9 seconde.
Op basis van deze gegevens kunnen de indicatieve gemiddelde snelheden berekend worden waarmee de personenauto het kruispunt was genaderd. De afstanden tussen de ingemeten detectiepunten zijn in de berekening van de indicatieve snelheid nog eens gecorrigeerd met ± 0,5 meter. Door de voornoemde correctie ontstond een variatie in de lengte van totaal 1,0 meter. De tijd tussen de detectorregistraties werd ook gecorrigeerd met ± 0,1 seconde. Hierdoor ontstond een variatie in de tijd van 0,2 seconde.
Voor het berekenen van de minimale en maximale berekende indicatieve gemiddelde snelheden over het ingemeten traject zijn de volgende formules gebruikt:
De berekende indicatieve gemiddelde snelheden over het traject van de lange-lus naar de kop-lus zijn minimaal 74 km/h en maximaal 96 km/h.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaring van [verdachte] , afgelegd op 11 mei 2023, p. 85-90 van het einddossier, voor zover inhoudende:
Het was redelijk druk op de weg en ik reed op de rechterbaan.
3.
Het proces-verbaal ter terechtzitting, inhoudende de verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 1 juli 2025, voor zover inhoudende:
Het zicht werd voor mij niet belemmerd door een struikgewas of een wegwijzerbord. Ik heb de jongen tijdens mijn rit zien rijden op het fietspad rechts van mij. Ik wist waar hij zich bevond. Net achter de heg schoot hij ineens links de weg op. Ik heb de jongen ongeveer op de oversteekplaats geraakt. Ik was mij er niet van bewust dat ik harder heb gereden dan 50-60 km/u. Ik heb op dat moment niet op mijn snelheidsmeter gekeken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen en hetgeen daarover, ook in onderling verband en samenhang bezien, is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(subsidiair)
Op 11 mei 2023 te Helmond,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kasteel-Traverse:
-met een te hoge snelheid van minimaal 74 kilometer per uur over de Kasteel-Traverse heeft gereden, terwijl daar een snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde in de schuldcategorie ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ te veroordelen tot een taakstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – mocht de rechtbank oordelen dat verdachte in strafrechtelijke zin wel een verwijt gemaakt kan worden – verzocht rekening te houden met (persoonlijke) feiten en omstandigheden van het geval.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door met een te hoge snelheid over de Kasteel Traverse te rijden gevaar veroorzaakt op de weg. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. Door een noodlottig verkeersongeval met verdachte is het slachtoffer [slachtoffer] overleden.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij zich er ten volle van bewust is dat het ongeluk een jong leven heeft geëist en dat de nabestaanden van [slachtoffer] een uiterst pijnlijk en onherstelbaar verlies geleden hebben. Het immense verdriet is ter terechtzitting treffend onder woorden gebracht door de moeder van [slachtoffer] bij het voorlezen van de slachtofferverklaring.
De rechtbank overweegt dat geen enkele strafoplegging het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan compenseren. Echter, de mate van schuld die verdachte aan het verkeersongeval heeft, maakt dat het verkeersongeval naar het oordeel van de rechtbank geen misdrijf, maar een overtreding oplevert. De op te leggen straf dient daarbij passend te zijn.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat het verkeersongeval ook op verdachte een grote impact heeft gehad. Uit de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting blijkt dat hij emotioneel zeer getroffen is door het verkeersongeval. Verdachte heeft zelf (klein)kinderen en het is en was zijn grootste nachtmerrie dergelijk nieuws te krijgen. Ook het leven van verdachte is voorgoed veranderd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte geen eerdere veroordelingen heeft.
Er is in deze zaak sprake van schending van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden. Inmiddels is er meer dan twee jaar verstreken sinds de aanhouding van verdachte op 11 mei 2023 en verdachte heeft lang in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van de rechtszaak. Omdat de overschrijding – naar het oordeel van de rechtbank – relatief beperkt is, volstaat zij met de enkele constatering van de schending, hetgeen onverlet laat dat het wenselijk en voor alle partijen prettiger zou zijn geweest als de zaak eerder op zitting had gestaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, aangezien de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat verdachte van het primair ten laste gelegde misdrijf moet worden vrijgesproken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 500,-, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, passend is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende misdrijf oplevert:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
geldboeteter hoogte van
500,00 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 15 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, Opsporing Team Verkeer Oost Brabant, genummerd PL2100-2023100694.