ECLI:NL:RBOBR:2025:4440

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
01/318915-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak mensenhandel en deelname aan criminele organisatie, veroordeling voor bezit van MDMA

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel, deelname aan een criminele organisatie en het bezit van MDMA. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van een uitbuitingssituatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de vrouwen die hij vervoerde, uitgebuit werden. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig was van ongeveer 187 gram MDMA, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft de straf verminderd. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van harddrugs en de impact daarvan op de samenleving, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn in de overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.318915.21 en 05.099741.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 17 mei 2022, 29 juli 2022, 11 augustus 2022, 22 mei 2025, 23 mei 2025, 26 mei 2025, 2 juni 2025 en 1 juli 2025.
Op 23 mei 2025 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.

Ten aanzien van 01.318915.21:

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2022.
Nadat de dagvaarding op de zitting van 29 juli 2022 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Helmond en/of Dordrecht en/of Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Arnhem en/of Middelburg en/of Apeldoorn, in elk geval in één of meerdere plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (een) ander(en), te weten
[medeverdachte 1 / slachtoffer 1] , geboren [1989]
en/of
[slachtoffer 2] , geboren [1989] ,
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard),
en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar/hun seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens)
ten aanzien van [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] over de periode van 1 mei 2021 tot en met 12 oktober 2021
en/of
ten aanzien van [slachtoffer 2] over de periode van 11 augustus 2021 tot en met 1 februari 2022 en/of
- (een) werkplek(ken) en/of verblijfplaats(en) voor die voornoemde perso(o)n(en) laten regelen/geregeld en/of
- (laten) begeleid(en) van die voornoemde perso(o)n(en) van en naar prostitutieplaatsen en/of
- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertentie(s) op één of meerdere website(s) waarin die voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en/of
- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die voornoemde perso(o)n(en) en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan voornoemde perso(o)n(en) met betrekking tot de door haar/hen te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel en/of welke klanten voornoemde perso(o)n(en) moest(en) aannemen voor haar/hun prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel geld zij, voornoemde perso(o)n(en), per dag met prostitutiewerkzaamheden moest(en) verdienen en/of die verdiensten controleerde en/of
- bepaald dat voornoemde perso(o)n(en) prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest(en) verrichten en/of
- condooms en/of glijmiddel en/of doekjes ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden en/of
- voornoemde perso(o)n(en) aangezet/laten aanzetten tot het gebruik van sponsjes bij ongesteldheid en/of
- ten aanzien van die [slachtoffer 2] , haar drugs verschaft;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 september 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen met één ander of anderen, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en), te weten een Audi A1 (kenteken [kenteken] ) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was,

en/of

- (een) voorwerp(en), te weten een Audi A1 (kenteken [kenteken] ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voormeld voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Beekbergen en/of Helmond en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Breda en/of Apeldoorn en/of Hulst en/of Middelburg en/of Tilburg, elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 1 / slachtoffer 1]
en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- mensenhandel, seksuele uitbuiting (artikel 273f Wetboek van Strafrecht) en/of
- het witwassen van geld en/of goederen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).

Ten aanzien van 05.099741.22:

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 april 2025.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 187,58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Beoordeling van het bewijs.
Inleiding.
In een op 8 juli 2019 door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Nederland gestart onderzoek, genaamd “Merwede”, is medeverdachte [medeverdachte 2] als verdachte aangemerkt van seksuele uitbuiting.
Door hetzelfde Team is op 7 april 2021 een onderzoek gestart onder de naam "Sneeuwklok". Uit tapgesprekken in dit onderzoek blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en (naar later blijkt) [medeverdachte 6] allerlei werkzaamheden verrichten met betrekking tot het laten werken van diverse vrouwen in de prostitutie. Daarbij komen aanwijzingen naar voren dat de vrouwen mogelijk worden uitgebuit.
Na het verplaatsen van het werkgebied van medeverdachte [medeverdachte 2] naar Noord-Brabant, is op 16 september 2021 door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Brabant het onderzoek Harare gestart.
Naast de eerdergenoemde verdachten worden vervolgens ook verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] als verdachten aangemerkt ter zake de seksuele uitbuiting van meerdere kwetsbare vrouwen. Tijdens het onderzoek Harare zijn op diverse telefoonnummers taplijnen aangesloten en is er afgeluisterd.
Verder is gebleken dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gebruik maakten van een witte Audi A1 met het kenteken [kenteken] . In deze auto is apparatuur geplaatst voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC). Tevens is de Audi voorzien van een zogenaamd peilbaken.
Naast een verdenking van seksuele uitbuiting zijn tegen een of meerdere verdachten tijdens voornoemde onderzoeken ook nog andere verdenkingen gerezen te weten, witwassen, oplichting, deelname aan een criminele organisatie, poging doodslag/mishandeling en verkrachting.
Ten aanzien van parketnummer 01.318915.21
Aan verdachte zijn onder feit 1 verschillende vormen van mensenhandel tenlastegelegd, namelijk dat hij (telkens samen met een ander of anderen):
(sub 1) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting;
(sub 4) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen of gedwongen tot het verrichten van sekswerk, waarbij sprake was van uitbuiting, dan wel het sekswerk heeft gefaciliteerd, terwijl sprake was van uitbuiting;
(sub 6) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
(sub 9) met een in de tenlastelegging genoemd middel [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen of gedwongen hun verdiensten (deels) af te staan, waarbij sprake was van uitbuiting.
Voor een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, sub 1 hoeft (nog) geen sprake te zijn van uitbuiting, maar geldt wel dat het oogmerk van uitbuiting bewezen dient te worden. Voor sub 4, 6 en 9 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen in geval sprake is van uitbuiting en dat er sprake was van wetenschap (eventueel in de vorm van voorwaardelijk opzet) van (de omstandigheden waaronder sprake was van) die uitbuiting.
Uitbuiting of het oogmerk hierop staat dus centraal in alle vormen van mensenhandel die aan verdachte worden verweten.
Voorts wordt verdachte – kort gezegd – beschuldigd van:
  • witwassen van een Audi A1 met kenteken [kenteken] (feit 2);
  • deelname aan een criminele organisatie (feit 3)
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde feit 1 (mensenhandel). Het Openbaar Ministerie meent dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat verdachte - tijdens zijn chauffeurswerkzaamheden - op de hoogte was van de kwetsbaarheid van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen, maar dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat hij wist dat er van hun kwetsbare positie misbruik werd gemaakt in het kader van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Het aan verdachte ten laste gelegde witwassen en de deelneming aan een criminele organisatie kunnen volgens het Openbaar Ministerie wel worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1:
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende:
  • verdachte heeft enkele dagen op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] opgetreden als chauffeur voor [slachtoffer 2] ten behoeve van escortwerkzaamheden, waarbij hij de helft van de opbrengsten heeft gekregen;
  • verdachte heeft [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] , samen met haar kinderen, één keer vanuit Helmond naar huis gebracht.
  • verdachte was bekend met het gebruik van drugs door [slachtoffer 2] . Uit het dossier komt niet naar voren dat sprake was van (wetenschap van) drugsgebruik in relatie tot sekswerk;
  • [slachtoffer 2] sprak Nederlands, weliswaar gebrekkig, maar communiceerde ook schriftelijk in het Nederlands;
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank met het Openbaar Ministerie en de verdediging van oordeel is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte - ten tijde van het vervoeren van [medeverdachte 1 / slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - op de hoogte was van een (oogmerk op een) uitbuitingssituatie waarin deze twee vrouwen zouden kunnen verkeren. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 ten laste gelegde mensenhandel.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zijn gedragingen met betrekking tot een voorwerp waardoor de identiteit van de rechthebbende van dat voorwerp wordt verborgen of verhuld, slechts dan strafbaar indien degene ten tijde van het begaan van die de verhullende gedragingen wist dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich op verzoek van zijn neef en tevens medeverdachte [medeverdachte 2] heeft laten registreren als de tenaamgestelde van de Audi A1 met kenteken [kenteken] , terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] de feitelijke gebruiker van dit voertuig was. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft dit ook erkend.
Door op die wijze te handelen, heeft verdachte verhuld wie de rechthebbende was van voornoemd voertuig.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier echter geen bewijs dat verdachte wetenschap had van een (mogelijke) criminele herkomst van gelden waarmee dit voertuig door medeverdachte [medeverdachte 2] was aangeschaft. Niet kan worden vastgesteld dat - zoals hiervoor onder feit 1 is overwogen - verdachte op de hoogte was van de strafbare gedragingen die door medeverdachte [medeverdachte 2] in het kader van artikel 273f Sr – mensenhandel (seksuele uitbuiting) - zijn verricht.
Verdachte dient daarom van het hem ten laste gelegde witwassen te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank stelt voorop dat slechts sprake is van een criminele organisatie, indien de organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft. Een criminele organisatie kenmerkt zich door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Een organisatie behoeft daarbij niet uit steeds dezelfde personen te bestaan, maar kan tot op zekere hoogte in samenstelling wisselen.
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. De deelnemingsgedraging behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te worden. Wel zal feitelijk moeten worden vastgesteld waaruit de deelneming precies heeft bestaan.
Een aandeel als hiervoor bedoeld kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat verdachte in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet (ook wel ‘vol’ opzet genoemd) - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Er moet dus sprake zijn van zogenaamd ‘dubbel opzet’ van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het algemeen oogmerk van deze organisatie.
Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Op basis van de tapgesprekken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Hun samenwerking had betrekking op de organisatie van door diverse vrouwen te verrichten prostitutiewerkzaamheden en uit het onderzoek blijkt dat daar in ieder geval in de maanden oktober en november 2021 sprake van was. Vrij kort daarop werden verdachte en medeverdachten in het kader van het onderzoek Harare aangehouden. De rechtbank heeft oog voor de correspondentie in het dossier tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en verdachte en in mindere mate met [medeverdachte 2] , waarin nieuwe plannen voor escorts worden besproken. Daarnaast bestonden er kennelijk plannen tot het huren van een woning, ogenschijnlijk voor prostitutiedoeleinden. Het is echter niet gebleken dat voornoemde plannen zich verwezenlijkt hebben en hebben geleid tot strafbare gedragingen.
De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat dit (mede) komt door de arrestatie van verdachte en zijn medeverdachten.
Nu echter - zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen - niet kan worden vastgesteld dat verdachte - kort gezegd - wetenschap had van strafbare gedragingen in het kader van artikel 273f Sr, kan hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd (voor zover dat betrekking heeft op artikel 273f Sr) evenmin worden bewezen omdat de vereiste wetenschap van verdachte van het oogmerk tot plegen van misdrijven van de organisatie daarmee eveneens ontbreekt. De wetenschap bij verdachte dat er vrouwen uit het buitenland werkzaam waren en dat er 50% van de verdiensten werd afgestaan is daartoe immers naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Voor een oogmerk van verdachte met betrekking tot het plegen van witwassen in de zin van artikel 420bis Sr, ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt in het dossier.
De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 05.099741.22 [1]
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen.
Omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
  • een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen opgemaakt en ondertekend d.d. 17 maart 2022 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , proces-verbaal pag. 83-92;
  • een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2022.03.17.015 (aanvraag 004), opgemaakt en ondertekend d.d. 17 maart 2022 door ing. [verbalisant 3] , proces-verbaal pag. 94;
  • een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2022.03.17.015 (aanvraag 001), opgemaakt en ondertekend d.d. 17 maart 2022 door ing. [verbalisant 3] ; proces-verbaal pag. 95;
  • een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2022.03.17.015 (aanvraag 002), opgemaakt en ondertekend d.d. 17 maart 2022 door ing. [verbalisant 3] , proces-verbaal pag. 96;
  • een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2022.03.17.015 (aanvraag 003), opgemaakt en ondertekend d.d. 17 maart 2022 door ing. [verbalisant 3] , proces-verbaal pag. 97;
  • de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 mei 2025.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 1 februari 2022 te Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad 187,45 gram van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van parketnummer 01.318915.21 feit 2 en feit 3 en parketnummer 05.099741.22
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het deel dat verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan aan verdachte ook een voorwaardelijke gevangenisstraf of voorwaardelijke taakstraf worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van ruim 187 gram MDMA. Het is algemeen bekend dat dergelijke harddrugs een verslavende werking hebben en zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan.
Gebruikers bekostigen hun drugsverslaving vaak door middel van crimineel gedrag,
waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan de samenleving in het algemeen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door het aanwezig hebben van de MDMA een bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van het algehele drugscircuit.
Persoon van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 6 mei 2025. Hieruit volgt dat de verdachte een stabiele huisvesting, dagbesteding, een inkomen en geen schulden heeft. De reclassering ziet - mede bij gebrek aan hulpvragen vanuit verdachte - geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht en adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Daarnaast betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte er blijk van heeft gegeven de strafwaardigheid van zijn handelen in te zien. Ook heeft de rechtbank oog voor de situatie dat verdachte zich gedurende een periode van bijna drie jaren aan schorsingsvoorwaarden - waaronder een contactverbod met zijn beste vriend [medeverdachte 5] en zijn neef [medeverdachte 2] - heeft moeten houden.
Tenslotte heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie - niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Redelijke termijn.
De rechtbank houdt rekening met het tijdsverloop van deze zaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 1 februari 2022, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, nu het vonnis op 11 juli 2025 wordt gewezen.
Hieruit volgt dat de redelijke termijn met zeventien maanden is overschreden. De rechtbank zal aan de overschrijding van de redelijke termijn consequenties verbinden, in die zin dat de rechtbank compensatie zal toepassen door middel van strafvermindering.
Conclusie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank aan verdachte - overeenkomstig de LOVS-richtlijnen die de rechtbank hanteert met betrekking tot de bij verdachte aangetroffen hoeveelheid MDMA - een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken hebben opgelegd.
De rechtbank legt daarmee een lichtere straf op dan de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop het Openbaar Ministerie de eis heeft gebaseerd en de rechtbank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01-318915-21 feit 1, feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
ten aanzien van 05-099741-22 feit 1:
een gevangenisstrafvoor de duur van
5 wekenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
gelast de teruggave inbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
H5.016 Horloge merk Richard Mille
H5.015 Horloge van het merk Royal Oak kleur goud met zwart
H5.013 Guillaume Monitoring systems 26203
H5.014 Gescheurd gedeelte bankafschrift SNS met rekeningnummer
H5.017 Jack Casino Luckey gokkaart
H5.012 Guillaume Monitoring systems 26203 kleur wit + zilver
H5.008 Kassabon 69,-
H5.010 Factuur Belsimpel incl overzicht Factuurnummer 36607
H5.011 Exertus 8gb kleur rood
H5.005 Imation 4GB
H5.009 Samsung barstjes in rechter boven hoek + oplader
H5.004 DT50 64 GB Kingston kleur zilver met blauwe dop
H5.006 OV-chipkaart [nummer]
H5.007 Kassabon 313,40 euro
H5.003 SNS Bankpas tnv: [verdachte] Reknr: [rekeningnummer]
H5.002 SNS bankpas tnv: [verdachte] Reknr. [rekeningnummer]
H5.001 Samsung met oplader en hoesje ontgrendelcode [code]
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [verdachte] ;
heft op het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 11 juli 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Apeldoorn,, genummerd PL0600-2022157759.